Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaken tussen
[naam], te [vestigingsplaats] , vergunninghouder, gemachtigde: mr. C.R. Jansen.
Procesverloop
Overwegingen
- Op 6 november 2012 heeft verweerder aan [naam] een omgevingsvergunning (voor de activiteiten milieu en bouwen) verleend voor het houden van 3.132 vleesvarkens op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] . In de bestaande stal 2 mogen 1.152 varkens worden gehouden en in de nieuw te bouwen stal 3 mogen 1.980 varkens worden gehouden. Inmiddels is vergunninghouder eigenaar van [adres] .
- Op 26 oktober 2018 heeft eiseres verweerder verzocht de omgevingsvergunning in te trekken voor wat betreft de bouw van de niet gerealiseerde stal 3 en het daarin te houden aantal dieren. Bestreden besluit 1 heeft betrekking op dit verzoek.
- Op 19 augustus 2019 heeft eiseres verweerder verzocht de omgevingsvergunning in het geheel in te trekken. Bestreden besluit 2 heeft betrekking op dit verzoek. Tegen het ontwerpbesluit tot afwijzing van dit verzoek heeft eiseres op 14 februari 2020 zienswijzen ingediend.
- Stal 3 is nooit gebouwd.
- Ten tijde van het besluit van 31 augustus 2020 tot wijziging van het bestreden besluit 1 en ten tijde van het bestreden besluit 2 hanteerde verweerder het beleid “Uitvoeringsbeleid Kwaliteit, Vergunningen, Toezicht en Handhaving 1e herziening” (het intrekkingenbeleid).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, alsmede het besluit van 31 augustus 2020 gegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 en het besluit van 31 augustus 2020, voor zover deze besluiten betrekking hebben op de inrichting aan het [adres]
- herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden in zaak SHE 20/1063;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden in zaak SHE 20/1874;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,00.