ECLI:NL:RBOBR:2022:2945
Rechtbank Oost-Brabant
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de verplichtingen van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot vastgestelde waarde van € 345.000, welke was gebaseerd op de Wet WOZ en gold voor het kalenderjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 284.000 voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de woning inpandig te taxeren en dat de argumenten van eiser over de staat van de woning niet voldoende waren om aan te tonen dat de heffingsambtenaar een onjuiste waarde had vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de waarde van een woning jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld en dat eerdere waardes niet als referentie kunnen dienen. Eiser had niet aangetoond dat de door hem voorgestelde waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigde.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de door eiser aangevoerde vergelijkingen niet opgingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat eventuele klachten over de motivering van de uitspraak op bezwaar niet automatisch leiden tot vernietiging van die uitspraak. Eiser had ook geen recht op uitstel van betaling van de onroerendezaakbelasting in deze procedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.