ECLI:NL:RBOBR:2022:3260
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag inkomensondersteuning voor veerdienst door minister van SZW wegens te late indiening
In deze zaak heeft een stichting die een veerdienst exploiteert een aanvraag ingediend voor inkomensondersteuning op basis van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3). De aanvraag werd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De stichting erkende de te late indiening, maar voerde aan dat de grote financiële gevolgen van de afwijzing een beroep op het evenredigheidsbeginsel rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de NOW-3 expliciet voorschrijft dat te laat ingediende aanvragen moeten worden afgewezen, en dat de regeling is opgezet om snel en efficiënt te kunnen functioneren zonder ruimte voor maatwerk.
De stichting voerde ook aan dat er sprake was van een overmachtsituatie door het overlijden van de directeur-bestuurder en de ziekte van de administratrice. De rechtbank erkende dat deze gebeurtenissen een overmachtsituatie creëerden, maar oordeelde dat deze niet duurde tot het einde van de aanvraagperiode op 14 maart 2021. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat de overmachtsituatie zich over de gehele periode had uitgestrekt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2022 door rechter A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier J.G.J. van Geesink.