ECLI:NL:RBOBR:2022:422
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en bewijsvoering in belastingrechtelijke geschillen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2022, staat de waardering van een woning in Eindhoven centraal. De eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 217.000 per 1 januari 2019. De eiser betoogt dat de heffingsambtenaar andere vergelijkingsobjecten had moeten hanteren en dat de vastgestelde waarde te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gehanteerde waarde en dat de vergelijkingsobjecten, hoewel niet identiek, voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank wijst erop dat in het belastingrecht een vrije bewijsleer geldt, wat betekent dat het aan de partijen is om bewijs aan te dragen ter ondersteuning van hun standpunten. De eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de door hem bepleite waarde van € 198.000 juist is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van bewijs in belastingrechtelijke geschillen en de rol van de rechter in het beoordelen van de aangevoerde argumenten.