ECLI:NL:RBOBR:2023:2098

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
SHE 22/1569
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens rijden onder invloed

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de intrekking van de eerder verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De korpschef van politie had op 8 februari 2022 de toestemming ingetrokken, omdat eiseres op 11 december 2021 onder invloed van alcohol had gereden en daarbij de maximumsnelheid fors had overschreden. Eiseres werd op 28 juni 2022 door de politierechter veroordeeld voor rijden onder invloed, wat haar betrouwbaarheid en integriteit in twijfel trok.

Eiseres betoogde dat de intrekking onterecht was, omdat zij nooit eerder in aanraking was gekomen met politie en justitie en dat haar gedrag geen invloed had op haar werkzaamheden als beveiliger. De rechtbank oordeelde echter dat de korpschef terecht had geoordeeld dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven elke twijfel verheven moeten zijn. De rechtbank stelde vast dat het gedrag van eiseres, dat de verkeersveiligheid in gevaar bracht, ook gevolgen had voor haar werk als beveiliger.

De rechtbank merkte op dat de wet bepaalt dat toestemming voor beveiligingswerkzaamheden kan worden onthouden als de persoon niet over de benodigde bekwaamheid en betrouwbaarheid beschikt. Eiseres kan in de toekomst opnieuw een aanvraag indienen, maar de korpschef heeft de discretionaire bevoegdheid om de terugkijktermijn te hanteren. De rechtbank kon geen uitspraak doen over de evenredigheid van de intrekking, maar gaf aan dat het schuldbesef van eiseres en haar blanco justitiële documentatie in overweging genomen kunnen worden bij een nieuwe aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1569

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.T. Stoof),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. S. Kooren).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de korpschef.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de eerder aan haar door de korpschef verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
1.1.
Met het besluit van 8 februari 2022 heeft de korpschef de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiseres voor [naam] B.V. ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Eiseres ging op 11 december 2021 bij vrienden wat drinken en zou daar ook blijven slapen. Aan het eind van de avond werd eiseres tegen de eerdere afspraken in medegedeeld dat zij moest vertrekken en dus niet mocht blijven slapen. Eiseres vertrok daardoor in geëmotioneerde toestand en reed vervolgens in haar auto naar huis. Zij werd onderweg door de politie staande gehouden. De reden die de politie daarvoor gaf was dat eiseres 130 km/h reed waar 80 km/h is toegestaan. Eiseres moest blazen en bleek teveel te hebben gedronken. Op het politiebureau wordt vastgesteld dat het om 760 µg/l ging. Op 28 juni 2022 is eiseres door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld voor rijden onder invloed tot een deels voorwaardelijke geldboete en een goeddeels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
2.2.
Eiseres vindt dat de korpschef naar aanleiding van haar verkeersgedrag op 11 december 2021 ten onrechte de eerder verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft ingetrokken. Eiseres vindt niet dat zij door haar gedrag onbetrouwbaar is. Het klopt dat eiseres op 11 december 2021 onder invloed heeft gereden, maar zij is daarnaast nooit eerder in aanraking gekomen met politie en justitie. Het was destijds een enkele fout en er is een zeer geringe kans op recidive. Het feit raakt ook niet de werkzaamheden die zij als beveiliger moet verrichten.
2.3.
De rechtbank is dat niet met eiseres eens dat de korpschef ten onrechte de eerder verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft ingetrokken. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. [1] Dat laatste is in het geval van eiseres niet zo. Met haar gedrag heeft zij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht met alle reële risico’s voor zichzelf en andere weggebruikers van dien. De korpschef wijst er terecht op dat deze gedragingen in privétijd ook betekenis toekomen voor de werksituatie van eiseres, omdat zij ook daarin betrouwbaar moet omgaan met de veiligheid van anderen. Ook wijst de korpschef er terecht op dat het gedrag van eiseres niet is te verenigen met de hoge maatstaven van integriteit die gelden voor beveiligers.
2.4.
Voor zover eiseres stelt dat het besluit van de korpschef niet evenredig is, merkt de rechtbank het volgende op. In artikel 7, vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus staat dat de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten wordt onthouden als de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Dit betekent dat als de korpschef eiseres onbetrouwbaar acht, hij haar geen toestemming mag geven. Voor een belangenafweging is daarom geen plaats. [2]
2.5.
Eiseres kan op enig moment weer een aanvraag indienen om een nieuwe toestemming te krijgen. In haar geval geldt op grond van het geldende beleid een terugkijktermijn van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van de politierechter (28 juni 2022). Het beleid voorziet in de mogelijkheid om die termijn in bepaalde met name genoemde gevallen te bekorten. Of daartoe aanleiding is, zal de korpschef moeten beoordelen als er door of ten behoeve van eiseres een nieuwe aanvraag wordt gedaan. De rechtbank kan in deze zaak dus geen uitspraak hoe de korpschef dat in voorkomend geval moet beoordelen. De rechtbank wil wel opmerken dat het schuldbesef van eiseres haar oprecht overkomt en dat zij de overtuiging heeft dat eiseres inziet dat wat zij heeft gedaan fout is. De rechtbank wil de korpschef wel in overweging geven om dit, de leeftijd van eiseres en haar (behoudens de gebeurtenissen van 11 december 2021) thans verdere blanco justitiële documentatie te betrekken bij een mogelijk verzoek van eiseres om een kortere terugkijktermijn van vier jaar te hanteren. Het is echter (in eerste instantie) aan de korpschef om hierin – mede gelet op de andere relevante feiten en omstandigheden – een afweging te maken.
2.6.
Omdat het beroep ongegrond is, is er voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.ABRvS 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1871, en ABRvS 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2113.
2.ABRvS 16 maart 2022 ECLI:NL:RVS:2022:766, en ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2929.