ECLI:NL:RBOBR:2023:3953

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
9508397 EL 21-60
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de uitvoering van effectenleaseovereenkomsten. Dexia, die zich verdedigde met een tegenvordering, stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat de eiser geen recht had op schadevergoeding. De rechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersonen die de overeenkomsten hadden afgesloten geen vergunning hadden voor het geven van financieel advies. De rechter verklaarde dat Dexia gehouden was de schade die de eiser had geleden te vergoeden, inclusief de wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, en de rechter bepaalde dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9508397 EL 21-60
vonnis van de kantonrechter van 6 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Dexia’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2021 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van [eiser] ;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van Dexia;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser] ;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia;
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop [eiser] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
30-06-2000
AEX Plus Effect
240 mnd
€ 21.781,44
II.
[nummer 2]
15-02-2001
Capital Effect
240 mnd
€ 10.696,80
III.
[nummer 3]
15-02-2001
Capital Effect
240 mnd
€ 10.696,80
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met de volgende resultaten:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
04-05-2012
- € 107,87
Ja
II.
15-02-2001
- € 437,03
Ja
III.
15-02-2001
- € 437,03
Ja
2.4.
Dexia heeft op basis van het bij partijen bekende 'Hofmodel’ tweederde deel van de restschuld, vermeerderd met rente, in mindering gebracht op de restschuld. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 25.096,54 aan maandtermijnen en een bedrag van € 399,19 aan Dexia betaald. [eiser] heeft een bedrag van € 2.172,96 aan dividenden van Dexia ontvangen.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 13 maart 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert, (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden die door Dexia moet worden vergoed,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen [A] en F.D.N. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikken over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die –
wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] heeft op advies van [B] , een financieel adviseur van [A] en later van F.D.N., een AEX Plus Effect overeenkomst en twee Capital Effect overeenkomsten van Bank Labouchere afgesloten.
[eiser] werd in juni 2000 door [A] benaderd. Via de moeder van
[eiser] had [A] zijn gegevens doorgekregen. De medewerker van
[A] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de
mogelijkheden voor vermogensopbouw door te nemen met een financieel adviseur van [A]
. [eiser] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële wensen van
[eiser] . Met de adviseur is gesproken over de wens van [eiser] om vermogen op te
bouwen voor zijn toekomstige kinderen en om eerder te kunnen stoppen met werken. De
adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij hier een geschikt product voor had.
De adviseur vroeg naar de maandelijkse financiële ruimte van [eiser] . [eiser] vertelde dat hij NLG 200,- per maand zou kunnen missen. De adviseur adviseerde [eiser] om het AEX Plus Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maanbetaling van NLG 200,-. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen voor de toekomst. De adviseur onderbouwde zijn verhaal door middel van een rekenvoorbeeld. Dit rekenvoorbeeld hield geenszins rekening met tegenvallende resultaten. De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en [eiser] heeft het aanvraágformulier ondertekend. De adviseur heeft het aanvraagformulier weer meegenomen.
[eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en
heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De adviseur heeft de aanvraag voor het AEX Plus Effect product in werking gesteld. [eiser] heeft de overeenkomst tijdens een tweede
huisbezoek, in bijzijn van de adviseur, ondertekend. De adviseur heeft de overeenkomst
vervolgens opgestuurd naar Bank Labouchere .
Begin 2001 heeft [eiser] contact opgenomen met de adviseur om nogmaals naar zijn
financiële mogelijkheden te kijken. De adviseur, die niet langer werkzaam was bij [A]
maar op dat moment bij F.D.N., is vervolgens wederom bij [eiser] thuis geweest voor een adviesgesprek. [eiser] gaf aan dat hij inmiddels een andere baan had met een hoger salaris. Ook was zijn echtgenote op dat moment zwanger en hij wilde graag vermogen opbouwen voor zijn toekomstige kind. De adviseur adviseerde [eiser] om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. Volgens de adviseur zouden twee verschillende overeenkomsten meer opleveren. De Capital Effect producten zouden een hoog rendement hebben omdat in stabiele en rendabele fondsen werd geïnvesteerd. [eiser] diende voor de Capital Effect producten maandelijks een bedrag in te leggen. Op advies van de adviseur is destijds besloten dat [eiser] maandelijks
NLG 200,- zou gaan inleggen in de producten. De adviseur heeft de aanvraagformulieren ingevuld en [eiser] heeft deze aanvraagformulieren ondertekend.
De adviseur heeft de aanvraag voor de Capital Effect producten in orde gemaakt. [eiser]
heeft de overeenkomsten tijdens een tweede huisbezoek, in bijzijn van de adviseur,
ondertekend. De adviseur heeft de overeenkomsten vervolgens naar Bank Labouchere
opgestuurd.
In 2000 noch in 2001 heeft de adviseur [eiser] geïnformeerd over de specifieke risico's.
Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld, dat bij
tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een
schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van een ongedateerd aanvraagformulier op naam van [eiser] betreffende het AEX Plus Effect product met een maandelijkse inleg van NLG 200,00, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld. Het aanvraagformulier is voorzien van het ATP-nummer ‘ [nummer 4] ’ en draagt een faxregel met de tekst: “
27/06/2000(…)
[A]””. Als betrokken adviseur wordt de naam ‘ [B] ’ genoemd. Op het formulier wordt verder contractnummer ‘ [nummer 1] ’ vermeld,
- een kopie van de overeenkomst van 30 juni 2000 met contractnummer [nummer 1] op naam van [eiser] , genaamd ‘AEX Plus Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - [A],
- een kopie van een aanvraagformulier van 9 februari 2001 op naam van [eiser] betreffende het Capital Effect product met een maandelijkse inleg van NLG 100,00, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld. Het aanvraagformulier is voorzien van het ATP-nummer ‘ [nummer 5] ’ en als betrokken kantoor en adviseur worden ‘ [C] ’ en ‘TvL’ vermeld. Op het formulier wordt verder contractnummer ‘ [nummer 2] ’ handgeschreven vermeld,
- een kopie van de overeenkomst van 15 februari 2001 met contractnummer [nummer 2] op naam van [eiser] , genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5] -F.D.N.,
- een kopie van een aanvraagformulier van 9 februari 2001 op naam van [eiser] betreffende het Capital Effect product met een maandelijkse inleg van NLG 100,00, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser] zijn ingevuld. Het aanvraagformulier is voorzien van het ATP-nummer ‘ [nummer 5] ’ en als betrokken kantoor en adviseur worden ‘ [C] ’ en ‘TvL’ vermeld. Op het formulier wordt verder contractnummer ‘ [nummer 3] ’ handgeschreven vermeld,
- een kopie van de overeenkomst van 15 februari 2001 met contractnummer [nummer 3] op naam van [eiser] , genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5] -F.D.N.,
- een ondertekende schriftelijke verklaring van de directeur van [A] .
4.10.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. In elk geval is voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van meerdere huisbezoeken door de tussenpersonen. De aanvraagformulieren en overeenkomsten dragen de naam van de (adviseur van de) tussenpersonen, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat er persoonlijk contact heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en de tussenpersonen.
Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de adviseur van de tussenpersonen daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het bespreken van de financiële situatie van de potentiële afnemer en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n financieel product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene, niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Ook kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersonen aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] hebben geadviseerd het product aan te schaffen.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersonen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersonen een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersonen aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomsten met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersonen is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [eiser] niet alleen als klant aanbrachten maar [eiser] tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten en dat Dexia gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [eiser] te vergoeden.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] een bedrag van € 716,48 aan fiscaal voordeel heeft genoten. Daarnaast dient bij de schadeberekening een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR: 2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.20.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [eiser] niet alleen als klant aanbrachten maar [eiser] tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten en dat Dexia gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [eiser] te vergoeden,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven onder 4.15.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 119,21
b. griffierecht € 86,00
c. salaris gemachtigde € 660,00
---------
€ 865,21‬,
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen en uitgesproken door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van 6 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: CS