ECLI:NL:RBOBR:2023:454

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
9135539 EL 21-32
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen erfgenaam en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2023, staat de onrechtmatige daad van Dexia Nederland B.V. centraal, in het kader van een effectenleaseovereenkomst die door de overleden [erflater] was afgesloten. De eisende partij, vertegenwoordigd door [erfgenaam], vordert schadevergoeding van Dexia, die volgens hen onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan zonder de vereiste vergunning voor financieel advies. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [erflater] als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, NBG Finance, geen vergunning had en persoonlijk advies had gegeven. De rechtbank wijst de vorderingen van [erfgenaam] toe, inclusief schadevergoeding en wettelijke rente, en veroordeelt Dexia in de proceskosten. De vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in de context van effectenlease en de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9135539 EL 21-32
vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2023,
in de zaak van
[erfgenaam],
in haar hoedanigheid van erfgenaam en gevolmachtigde namens de nalatenschap van
[erflater] ,
tot aan zijn overlijden op [datum overlijden] 2021 wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
Partijen worden hierna respectievelijk [erfgenaam] , [erflater] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2021,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie, houdende een wijziging van eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van 3 november 2022;
  • de antwoordakte van 1 december 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[erflater] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
18-07-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 158.373,60
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
21-02-2006
- € 7.136,71
Ja
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [erflater] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 31.674,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.136,71 wegens restschuld aan Dexia betaald. [erflater] heeft € 6.903,89 aan dividenden ontvangen.
Op 4 februari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 6.189,97 aan [erflater] uitgekeerd.
2.5.
De gemachtigde van [erflater] en [erfgenaam] , Leaseproces, heeft bij brief van 29 juni 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.6.
[erflater] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.7.
[erflater] is op [datum overlijden] 2021 overleden. [erfgenaam] is zijn erfgename en gemachtigd namens de gemeenschap in rechte op te treden.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[erfgenaam] vordert, na wijziging van eis (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [erflater] en/of toerekenbaar is tekort geschoten, en dat [erflater] als gevolg daarvan schade heeft geleden, en dat Dexia gehouden is die schade aan de erven van [erflater] te vergoeden,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [erfgenaam] van al datgene dat [erflater] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [erfgenaam] ,
4. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer 1] niets meer aan (de erven van) [erflater] verschuldigd is,
2. (de erven van) [erflater] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [erflater] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[erflater] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Dexia heeft nog aangevoerd dat er geen stuitingsbrieven ontvangen zijn van [erflater] tussen 2005 en 2021. [erfgenaam] betwist dit. Ook dit verweer wordt verworpen. Uit de veelheid van eerdere procedures is het aan de rechtbank en (de gemachtigden van) partijen bekend, dat er door Leaseproces, stuitingsbrieven zijn gezonden aan Dexia in 2009, 2012, 2014, 2015, 2016 en 2017. Bij deze brieven hoorden lijsten met contractnummers en namen van afnemers voor wie Leaseproces als gemachtigde optrad/optreedt, zoals [erflater] . Zonder verdere uitleg kan Dexia er niet in worden gevolgd dat deze stuitingsbrieven juist niet namens [erflater] gezonden zouden zijn. Dexia had het verweer concreter kunnen en moeten onderbouwen.
tussenpersoon
4.5.
[erflater] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon NBG Finance. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [erflater] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [erflater] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [erfgenaam] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [erfgenaam] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [erflater] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[erfgenaam] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[erflater] heeft telefonisch contact opgenomen met NBG Finance omdat hij interesse had in een financieel advies. Hij wilde namelijk zijn hypotheek en andere financiële verplichtingen eens laten doorlichten of die niet beter en goedkoper konden. Tijdens dit telefoongesprek is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek met een financieel adviseur. Er hebben meerdere huisbezoeken plaatsgevonden door financieel adviseur van NBG Finance, [naam] (hierna: 'adviseur'). Bij deze bezoeken is tevens de ex-echtgenote van
[erflater] aanwezig geweest. Tijdens de eerste bijeenkomst is de financiële situatie van [erflater] doorgenomen. Daarbij zijn de loonstroken en documenten met betrekking tot de financiële situatie aan de adviseur getoond. [erflater] gaf aan dat hij meer financiële reserve wilde opbouwen. Hij wilde graag sparen voor de toekomst en de studies van zijn kinderen.
De adviseur vertelde dat hij hier een uitstekende constructie voor had. Door gebruik te maken van de overwaarde van zijn huis zou [erflater] , door zijn hypotheek te verhogen, een Capital Effect overeenkomt kunnen afsluiten. Deze overeenkomst zou een uitstekende manier zijn om vermogen op te bouwen. De adviseur vertelde dat hij een plan op zou gaan stellen voor [erflater] dat hij later zou komen presenteren. [erflater] is hiermee akkoord gegaan en er is een afspraak gemaakt voor een tweede huisbezoek. Voordat de adviseur vertrok heeft hij [erflater] een folder gegeven met informatie over het Capital Effect zodat [erflater] het allemaal nog eens na kon lezen.
Tijdens het tweede huisbezoek heeft de adviseur het persoonlijk financieel plan aan [erflater] gepresenteerd. [erflater] zou zijn hypotheek oversluiten en met NLG 100.000,­ verhogen. Aan de hand van een 'Financieel totaal plan' liet de adviseur zien dat [erflater] er in zijn besteedbaar inkomen er ongeveer NLG 1.700,- op vooruit zou gaan. Door de overwaarde aan te wenden voor inleg in de Capital Effect overeenkomst zou [erflater] mooie rendementen tegemoet kunnen zien. Deze rendementen werden onderbouwd aan de hand van een prognose. De adviseur gaf aan dat er belegd zou gaan worden in solide Nederlandse aandelen.
Toen [erflater] zag dat hij volgens de prognose na 20 jaar NLG 2.600.000,- zou krijgen gaf hij aan dat hij zoveel geld niet nodig had. Met de adviseur is toen in overleg besloten om voor een lagere hypotheekverhoging en inleg van NLG 70.000,- te kiezen. [erflater] heeft vervolgens het aanvraagformulier getekend. Ook is hij langs de notaris geweest om het oversluiten van de hypotheek in orde te maken.
Later heeft [erflater] de overeenkomst in de bus gekregen. Hij heeft deze ondertekend en heeft hem op de fiets bij de adviseur thuisbezorgd.
De adviseur heeft [erflater] niet geïnformeerd over de specifieke risico's van het product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleasecontracten) werden betaald, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan, en dat er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract.
[erflater] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies opgevolgd.
4.9.
[erfgenaam] heeft, ter onderbouwing van de stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een Financieel Totaal Plan d.d. 10 mei 2000, op naam van [erflater] , opgesteld door [naam] , voorzien van het logo van NBG Finance,
- een ongedateerde investerings- en kapitaalprognose Capotal Effect met het logo van NBG Finance, waarop een kapitaalprognose is opgenomen van ƒ 2.597.379,23 na 20 jaar,
- een kopie van een aanvraagformulier Labouchere Effecten Lease d.d 11 mei 2000 voor het Capital Effect product, ingevuld en ondertekend door de NBG Finance-adviseur [naam] en voorzien van diens ATP-nummer [nummer 2] ,
- een kopie van de overeenkomst van 19 juli 2000 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 2] Finance.
- een nota van afrekening van een notaris, ten name van [erflater] , met betrekking tot een hypotheekakte van 9 oktober 2000 voor een hypotheek van ƒ 455.000,-, waarbij een bedrag van ƒ 75.630,52 ter beschikking van [erflater] is gekomen.
4.10.
Met deze stukken heeft [erfgenaam] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [erflater] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [erflater] , en aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [erflater] heeft geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft ook een ander financieel product geadviseerd, zoals een hypotheekverhoging. De tussenpersoon heeft zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [erfgenaam] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[erfgenaam] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [erflater] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals NBG Finance, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [erflater] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [erflater] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [erflater] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [erflater] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [erflater] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [erflater] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [erflater] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [erflater] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
verklaringen voor recht gevorderd door [erfgenaam]4.14. De door [erfgenaam] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld door [erflater] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [erflater] niet alleen als klant aanbracht maar [erflater] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [erflater] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [erfgenaam] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, behoudens waar het een bedrag aan genoten fiscaal voordeel betreft. Daarbij lijkt het door Dexia gestelde bedrag van € 3.555,36 aan fiscaal voordeel juist berekend. Immers, ook in het door [erfgenaam] overgelegde ‘financieel totaal plan’ is vermeld dat het inkomen van [erflater] viel in het fiscale 50% tarief.
Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS: 2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [erfgenaam] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [erfgenaam] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [erfgenaam] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 124,00.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [erflater] heeft gehandeld door [erflater] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [erflater] niet alleen als klant aanbracht maar [erflater] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [erfgenaam] , te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de voldoening, aan de zijde van de erven van [erflater] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 103,83
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 622,50
€ 811,33
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [erfgenaam] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening tot de voldoening,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [erfgenaam] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.