ECLI:NL:RBOBR:2025:187

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
24/3561 en 24/3563
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom voor bouwwerk zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 17 januari 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van eiseres tegen de opgelegde lasten onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel. De lasten zijn opgelegd vanwege een bouwwerk, een overkapte terras, lichtmasten en verhardingen, die zonder omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college ten onrechte nieuw recht heeft toegepast op de besluiten, terwijl oud recht van toepassing had moeten zijn. Hierdoor wordt het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand, wat betekent dat de lasten onder dwangsom wel mogen worden opgelegd. De voorzieningenrechter verlengt de begunstigingstermijn tot tien weken na de uitspraak, zodat eiseres de gelegenheid krijgt om aan de lasten te voldoen zonder dat er opnieuw dwangsommen worden verbeurd. Eiseres en haar echtgenoot, die de percelen bezitten, zijn van mening dat de bouwwerken voldoen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet het geval is. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de geldende regels en de bescherming van de natuurwaarden in het gebied.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/3561
SHE 24/3563
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.A.G.T. Nuiten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel,het college

(gemachtigde: mr. W.J.B.M. Alkemade).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de oplegging van lasten onder dwangsom met het besluit van 29 januari 2024 (het primaire besluit) met betrekking tot haar perceel aan de [adres] in [plaats] . Dit verzoek is geregistreerd onder SHE 24/3561. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Dit beroep is geregistreerd onder SHE 24/3563. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.3.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft het college op 19 november 2024 een nader stuk ingediend. Hierop heeft eiseres gereageerd bij brief van 9 december 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de lasten onder dwangsom tegen het zonder omgevingsvergunning aanwezige bouwwerk, overkapt terras, lichtmasten en verhardingen op het perceel [adres] in [plaats] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Bij wijze van ordemaatregel wordt de begunstigingstermijn verlengd tot tien weken na de verzending van deze uitspraak. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
4. Eiseres en haar echtgenoot zijn eigenaar van twee percelen aan de [adres] in [plaats] , kadastraal bekend gemeente Gemert, [perceel] en [perceel] (hierna: de percelen [perceel] en [perceel] ). Eiseres en haar echtgenoot hebben de pensioengerechtigde leeftijd en bezoeken deze percelen regelmatig om hun vrije tijd door te brengen. Op het perceel 1210 staat een recreatiewoning en op perceel 1209 staat een bouwwerk dat volgens eiseres als opslagplaats dient, als ruimte om objecten te repareren en dat verder hobbymatig wordt gebruikt.
Op 10 december 2018 heeft het college een voornemen om handhavend op te treden bekendgemaakt. Hiertegen heeft eiseres op 9 januari 2019 een zienswijze ingediend. In de brief van het college van 24 juni 2020 is gesteld dat het college afziet van handhavend optreden met betrekking tot de recreatiewoning en het verharde toegangspad, maar dat het voornemens is om ten aanzien van de vier gestelde overtredingen die thans ter beoordeling voorliggen handhavend op te treden. Op 26 september 2023, opnieuw verzonden op
18 oktober 2023, heeft het college wederom aangekondigd hiertegen handhavend te zullen optreden. Eiseres heeft hiertegen op 27 november 2023 een zienswijze ingediend. Op
29 januari 2024 is het primaire besluit genomen.
Op 19 september 2024 heeft het college het voornemen bekend gemaakt € 21.000,00 aan verbeurde dwangsommen in te vorderen, omdat niet tijdig aan de lasten onder dwangsom is voldaan. Eiseres heeft hiertegen op 7 oktober 2024 haar zienswijze bekend gemaakt.
Besluitvorming
5. Het college heeft eiseres aangeschreven voor de volgende overtredingen:
a. het zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan aanwezig zijn van een bouwwerk op het perceel [perceel] ;
b. het zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan binnen de bestemming “Natuur” aanwezig zijn van een overkapt terras (met kunstgras en houten planken onder de overkapping) op de percelen met [perceel] en [perceel] ;
c. het zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan binnen de bestemming “Natuur” aanwezig zijn van lichtmasten (verlichtingsarmaturen) op de
percelen [perceel] en [perceel] ;
d. het zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan aanwezig zijn van verharding buiten de bestemming “Recreatie” op de percelen [perceel] en [perceel] , met uitzondering van de verharding die is aangebracht op de toegangsweg tot de perceelsgedeelten met de bestemming “Recreatie”.
6. Eiseres dient deze overtredingen vóór 1 mei 2024 te beëindigen door de onder a tot en met c genoemde bouwwerken en de onder d genoemde verharding te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiseres niet of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, dan verbeurt zij een dwangsom van:
- € 10.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van het onder a genoemde bouwwerk;
- € 5.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van het onder b genoemde terras;
- € 1.000,00 ineens per niet verwijderde lichtmast/verlichtingsarmatuur als genoemd
onder c;
- € 5.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van de onder d genoemde verharding.
Wet- en regelgeving
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het college op het geschil de Omgevingswet van toepassing heeft geacht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak van 3 juli 2024 [1] over het overgangsrecht van de Omgevingswet in handhavingszaken overwogen dat als een bestuursorgaan ter voorbereiding van een bestuurlijk sanctiebesluit vóór 1 januari 2024 toepassing heeft gegeven aan artikel 4:8 van de Awb, op het bestuurlijk sanctiebesluit oud recht van toepassing is, ook als het sanctiebesluit na 1 januari 2024 is genomen. Dat volgt uit artikel 4.5, gelezen in samenhang met artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Eiseres is bij brief van 26 september 2023 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dat betekent dat op de last onder dwangsom en het bestreden besluit oud recht van toepassing is, omdat hiermee toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Awb. Het college heeft daarom ten onrechte op het primaire besluit en het bestreden besluit nieuw recht van toepassing geacht.
7.1.
Anders dan eiseres in haar brief van 9 december 2024 stelt, leidt het feit dat het college het verkeerde recht heeft toegepast er niet toe dat alleen al daarom de rechtsgevolgen van de opgelegde lasten niet in stand kunnen blijven. Het college heeft namelijk de lasten opgelegd omdat de recreatiewoning, het overkapte terras, de lichtmasten en de verharding zonder vergunning zijn gerealiseerd en deze volgens het college niet passen binnen de bestemming die aan de percelen [perceel] en [perceel] is toegekend. Die bestemmingen zijn met de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet gewijzigd. Het realiseren en gebruiken van deze voorzieningen in strijd met de aan genoemde percelen toegekende bestemmingen levert dus zowel op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet een overtreding op. De conclusie is dat de materiële normstelling bij de vergelijking tussen oud en nieuw recht niet is gewijzigd en dat de toepassing van oud recht niet leidt tot andere lasten. Daarom zal de voorzieningenrechter hierna nagaan of de door het college aan eiseres opgelegde lasten inhoudelijk in stand kan blijven.
7.2.
Voor de vraag of de overtredingen kunnen worden gelegaliseerd, zal de voorzieningenrechter in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 wel nieuw recht van belang achten.
7.3.
De percelen [perceel] en [perceel] liggen binnen het bestemmingsplan
“Gemert-Bakel Buitengebied 2017”.
Aan het perceel [perceel] waarop het in overweging 5 onder a genoemde bouwwerk staat is de bestemming “Recreatie” toegekend met de aanduiding ‘recreatiewoning’. Deze bestemming en aanduiding zijn ook toegekend aan het perceel [perceel] waarop een recreatiewoning staat. Op grond van artikel 11.1, aanhef en onder k en m tot en met q, van het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor een recreatiewoning met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak, voorzieningen ten behoeve van parkeren, verharding en voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie.
In artikel 11.2.3. van het bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', in afwijking van het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2, de volgende regels gelden:
a. nieuwbouw van de recreatiewoning is alleen toegestaan indien deze plaatsvindt op de bestaande fundering;
b. de huidige situering en maatvoering dient bij nieuwbouw gehandhaafd te blijven. De oppervlakte en de inhoud mogen niet worden vergroot;
c. uitbreiding van een recreatiewoning is niet toegestaan.
8. Aan de gronden waar de in overweging 5 onder b en c genoemde bouwwerken en de onder d genoemde verharding zich bevinden is de bestemming “Natuur” toegekend. Op grond van artikel 10.1, onder a en q tot en met s, van het bestemmingsplan zijn de voor 'Natuur' aangewezen gronden bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de vorm van heiden, ruigten, bloemrijk grasland, poelen en bosjes of een combinatie hiervan, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzieningen van algemeen nut, en waterhuishoudkundige voorzieningen. Verder is in artikel 10.1, aanhef en onder k, van het bestemmingsplan bepaald dat de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor extensief recreatief medegebruik.
Op grond van artikel 10.2.1 mogen op of in de in 10.1 bedoelde gronden geen bouwwerken worden opgericht. Verder bepaalt artikel 10.4.1 van het bestemmingsplan dat het gebruiken van de gronden met de bestemming 'Natuur' alleen is toegestaan mits dit ten dienste staat van de natuurbestemming en geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
Op grond van artikel 10.6.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is het verboden op of in de in 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. ter plaatse van de bestemming ‘Natuur’:
(…)
4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen meer dan 100 m² (…).
Ingevolge artikel 10.6.3, onder d, van het bestemmingsplan zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.6.1 slechts toelaatbaar, indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitsplan.
Bespreking beroepsgrondenIngetrokken beroepsgrond
9. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat het college ten onrechte geen maximum heeft vastgesteld voor de opgelegde dwangsommen ingetrokken, zodat deze beroepsgrond geen verdere bespreking behoeft.
Geen sprake van overtredingen
10. Eiseres betoogt dat het bouwwerk op perceel [perceel] als recreatiewoning moet worden aangemerkt, omdat het voldoet aan de definitiebepaling van recreatiewoning als bedoeld in artikel 1.147 van het bestemmingsplan. Daarbij wijst eiseres erop dat zij het bouwwerk gebruikt voor ontspanning en vrijetijdsbesteding en dat zij haar hoofdverblijf elders heeft. De uiterlijke verschijningsvorm is gezien de definitiebepaling daarbij niet relevant. Volgens eiseres was de recreatiewoning op perceel [perceel] reeds aanwezig toen zij de percelen in 1988 in eigendom verkreeg. Daarnaast impliceert de aanduiding ‘recreatiewoning’ gezien de plantoelichting dat eerder op de locatie legale bebouwing aanwezig was en de bestaande situatie positief is bestemd.
10.1.
Het college stelt dat het bouwwerk op perceel [perceel] niet kan worden aangemerkt als recreatiewoning, omdat niet is aangetoond dat dit bouwwerk is gebouwd op de bestaande fundering van de eerder aanwezige recreatiewoning, het bouwwerk geen uiterlijke kenmerken heeft van een recreatiewoning, het bouwwerk niet voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt en veeleer lijkt te fungeren als bijbehorend bouwwerk met betrekking tot de op het perceel [perceel] staande recreatiewoning.
10.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat hier sprake is van een vergunningplichtig bouwwerk. Uit de stukken volgt dat op 7 mei 1971 een in 1961 zonder bouwvergunning opgerichte recreatiewoning door brand is vergaan. Onder toepassing van het destijds geldende overgangsrecht is met het besluit van 8 mei 1972 de herbouw van de verloren gegane recreatiewoning vergund. Gelet op de hierbij behorende bouwtekeningen moet worden aangenomen dat deze bouwvergunning ziet op de recreatiewoning op het perceel [perceel] . Van overige destijds verloren gegane bouwwerken en vervolgens weer herbouwde bouwwerken op dit perceel op basis van overgangsrecht is niet gebleken. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat zij veronderstelt dat er (ook) een bouwvergunning is verleend voor het bouwwerk op perceel [perceel] , maar zij beschikt hier, net als het college, niet over. Gelet hierop is sprake van een overtreding van artikel 2.1, onder a, van de Wabo, ook ingeval het bouwwerk op het perceel [perceel] zou moeten worden aangemerkt als recreatiewoning. Voor zover eiseres heeft gewezen op de leveringsakte van perceel [perceel] overweegt de voorzieningenrechter dat het feit dat een bouwwerk is geleverd niet behoeft te betekenen dat dit bouwwerk dan ook is vergund. Ook het feit dat aan het perceel de aanduiding ‘recreatiewoning’ is toegekend maakt niet dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat het bouwwerk is vergund.
10.3.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het bouwwerk op perceel [perceel] moet worden aangemerkt als recreatiewoning overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 1.147 van het bestemmingsplan wordt onder recreatiewoning/zomerhuis/chalet verstaan: een gebouw dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruiker zijn hoofdverblijf elders heeft. Eiseres stelt terecht dat het bestemmingsplan geen definitie geeft van het begrip ‘recreatieverblijf’. Zoals onder andere volgt uit de uitspraak van de Afdeling waarnaar eiseres verwijst [2] dient bij gebreke van een omschrijving in het bestemmingsplan van dit begrip te worden gekeken naar wat hieronder in het dagelijks spraakgebruik wordt verstaan. Uit de zogeheten Dikke Van Dale volgt dat onder ‘recreatieverblijf’ moet worden verstaan een onderkomen/woongelegenheid met als verblijfsdoel/verblijfsfunctie recreëren. Dat het bouwwerk moet kunnen worden bewoond om als recreatieverblijf te kunnen worden aangemerkt volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien ook uit de context, omdat in de aanhef van dit artikel ‘recreatiewoning/zomerhuis/chalet’ staat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwwerk op het perceel [perceel] niet als zodanig kan worden aangemerkt. Wezenlijke voorzieningen voor het kunnen bewonen van het bouwwerk, zoals lichtopeningen, een keuken, een toilet en een badkamer ontbreken. Dat dit bouwwerk door eiseres en haar echtgenoot ook wordt gebruikt om hun vrije tijd te besteden en te ontspannen, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. Een andersoortig bouwwerk is ter plaatse op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarom, naast een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, ook sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en dat het college bevoegd was tot handhavend optreden met betrekking tot het bouwwerk op perceel 1209.
Dit betoog slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat voor het overkapte terras geen omgevingsvergunning is vereist, omdat het aan de voorwaarden voldoet van vergunningvrij bouwen als genoemd in artikel 22.27 van het omgevingsplan. Volgens eiseres ligt het overkapte terras in het achtererfgebied van de recreatiewoning op perceel [perceel] dan wel in het achtererfgebied van perceel [perceel] .
11.1.
Het college heeft hierover gesteld dat het bouwwerk op perceel [perceel] niet ligt in het achtererfgebied van de recreatiewoning op het perceel [perceel] , zodat de stelling van eiseres reeds hierom onjuist is.
11.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting is voor de voorzieningenrechter komen vast te staan dat het overkapte terras niet ligt in het achtererfgebied van de recreatiewoning op het perceel 2010. Voor zover zou kunnen worden gesteld dat deze overkapping ligt in het achtererfgebied van het bouwwerk op het perceel 1209, overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht de artikelen 2 en 3 niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.
Dit betoog slaagt niet.
12. Eiseres brengt verder naar voren dat het overdekte terras met een stukje kunstgras, de verharding van de gronden rondom het bouwwerk op het perceel [perceel] en de lichtmasten zijn toegestaan op grond van artikel 10.1, onder k, van het bestemmingsplan. Bij de vraag of sprake is van extensief recreatief medegebruik is volgens eiseres van belang of al dan niet overwegende druk op de omgeving wordt uitgeoefend. Gezien de omvang van het bosrijke gebied De Stippelberg en de in vergelijking daarmee zeer geringe omvang van de percelen van eiseres, de doorgaans kleine concentratie van mensen op deze percelen, te weten eiseres en haar echtgenoot, en de geringe bezoekfrequentie aan hun percelen kan niet worden gesteld dat het gebruik van het overdekte terras, de verharding en de lichtmasten overwegende druk voor de omgeving oplevert, aldus eiseres.
12.1.
Het college stelt hierover dat het terras met overkapping (en het kunstgras en houten planken onder de overkapping) en de lichtmasten niet als extensief recreatief medegebruik kunnen worden beschouwd, omdat de door eiseres genoemde activiteiten niet vallen binnen de reikwijdte van het begrip ‘extensieve recreatie’. Bovendien is het treffen van deze voorzieningen geen vorm van gebruik maar van bouwen.
12.2.
Niet in geschil is dat voor het realiseren van het terras met overkapping, de lichtmasten en de verharding geen vergunningen zijn verleend. Gesteld noch gebleken is dat deze bouwwerken en de verharding niet vergunningplichtig zouden zijn. Reeds hierom is sprake van overtredingen. Het college heeft verder terecht gesteld dat het terras met overkapping en de lichtmasten in strijd zijn met artikel 10 van het bestemmingsplan. De uitzonderingen genoemd in artikel 10.2.2 van het bestemmingsplan zijn hier niet aan de orde. Ook de aangebrachte verharding is gelet op artikel 10.6.3, onder d, van het bestemmingsplan in strijd met het bestemmingsplan. Nog daargelaten dat het realiseren van de voorzieningen, waar de last op ziet, geen vorm van gebruik is, heeft het college verder terecht gesteld dat hier geen sprake is van extensieve recreatie als bedoeld in artikel 1.79 van het bestemmingsplan, reeds omdat niet valt in te zien hoe de voorzieningen harmoniëren met natuur en landschap. Dat het gebruik van deze voorzieningen geen overwegende druk voor de omgeving oplevert, leidt daarom, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel.
Gezien het voorgaande is sprake van overtredingen van artikel 2.1 van de Wabo en is het college bevoegd tot handhavend optreden met betrekking tot het overkapte terras met kunstgras en houten planken, de lichtmasten en de verharding. Onder de Omgevingswet ligt dat niet anders. Dit betoog slaagt niet.
Beginselplicht tot handhaving
13. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
- Bestaat concreet zicht op legalisatie?
13. Voor zover eiseres met haar beroep ook heeft beoogd aan te voeren dat sprake is van concreet zicht op legalisatie omdat de recreatiewoning, het overdekte terras, de verharding van de gronden en de lichtmasten zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de recreatiewoning, het overdekte terras, de verharding en de lichtmasten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zijn toegelaten op grond van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een aanvraag is ingediend om de recreatiewoning en de genoemde voorzieningen te legaliseren. Verder heeft het college gesteld geen medewerking te willen verlenen aan het legaliseren van de bouwwerken, omdat deze bouwwerken niet ten dienste staan van de bestemming en omdat deze bouwwerken de (natuur)waarden van het gebied aantasten. Dat geldt ook voor de binnen de bestemming “Natuur” aangebrachte verhardingen, met uitzondering van de verharding die is aangebracht op de toegangsweg tot de perceelsgedeelten met de bestemming “Recreatie”. Gelet hierop bestaat er geen concreet zicht op legalisatie.
- Is handhavend optreden onevenredig?
13. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het verwijderen van de verharding tot problemen zal leiden, omdat een vrachtwagen de gastank op de locatie voorziet van gas ten behoeve van de cv-ketel in het bouwwerk op het perceel [perceel] en voor het kunnen bereiken van de gastank met een vrachtwagen verharding nodig is. Ter zitting en in haar brief van
9 december 2024 heeft eiseres in aanvulling op haar beroepschrift gesteld dat het ook niet evenredig is dat het bouwwerk op perceel [perceel] moet worden afgebroken. Daarbij heeft zij gewezen op haar hoge leeftijd en die van haar echtgenoot alsmede op zijn mentale gezondheid. Ingeval het bouwwerk afgebroken dient te worden, dan dient het hele leidingwerk op de locatie herzien te worden in verband met het aldaar aanwezige stroomwerk en de aanwezige cv-installatie. Dit vergt een dermate hoge investering dat het voor eiseres en haar echtgenoot niet interessant is om op deze locatie te blijven recreëren. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2024. [3] Verder stelt eiseres dat het gebruik van het bouwwerk geen of zeer beperkte impact heeft op de omgeving, omdat het niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en niet leidt tot meer verkeersbewegingen, intensiever gebruik of andere hinderaspecten op het gebied van milieu. Tot slot wijst zij erop dat indien de recreatiewoning op het perceel [perceel] gesloopt wordt, er mogelijkheden zijn dat met de gewenste aanpassingen er alsnog een recreatiewoning conform de wensen van de gemeente gebouwd mag worden. Hierdoor neemt de intensiteit van het gebruik juist toe.
15.1.
Over de leeftijd en gezondheidssituatie van eiseres en haar echtgenoot merkt de voorzieningenrechter op dat zij weliswaar op leeftijd zijn, maar dat niet is gebleken van zodanige omstandigheden dat het college om deze reden van handhavend optreden had moeten afzien. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat eiseres de werkzaamheden die nodig zijn om te voldoen aan de last onder dwangsom desgewenst kan uitbesteden aan derden.
Voor zover eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
1 november 2024, overweegt de voorzieningenrechter dat zij ambtshalve ermee bekend is dat aan eiseres in die zaak een last onder dwangsom is opgelegd wegens het illegale gebruik van een loods met daarin een zwembad, sauna en bubbelbad aan de [adres] in [plaats] . De voorzieningenrechter in die zaak was van oordeel dat de last, voor zover die strekte tot beëindiging van het gebruik van het zwembad, onevenredige gevolgen had voor de echtgenoot van eiseres gezien zijn hoge leeftijd en geestelijke gesteldheid en het feit dat hij al tientallen jaren daar veelvuldig zou zwemmen en naar verwachting nog maar beperkte tijd kon zwemmen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie niet op één lijn is te stellen met deze situatie. De loods in die zaak staat er legaal en het zwemmen heeft geen impact op de omgeving. Verder heeft bij dit oordeel een rol gespeeld, zo maakt de voorzieningenrechter uit deze uitspraak op, dat het college er op zichzelf geen bezwaar tegen heeft als op het perceel voor privégebruik wordt gezwommen, maar dat het wel bezwaar heeft tegen een gebouw met deze omvang voor dit doel. In de zaak die hier voorligt kunnen eiseres en haar echtgenoot nog steeds volop gebruik blijven maken van de recreatiewoning op het perceel om te recreëren. Bij afweging van de betrokken belangen ten aanzien van het bouwwerk op perceel [perceel] heeft het college van belang kunnen vinden dat de planwetgever blijkens artikel 11.2.3 van het bestemmingsplan heeft beoogd geen nieuwe bouwwerken op deze plek toe te staan als er niet eerder een recreatiewoning heeft gestaan. Verder heeft het college in redelijkheid kunnen stellen dat een overdekt terras en lichtmasten niet thuishoren in een natuurgebied. Anders dan bij de genoemde loods, kan hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesteld dat die voorzieningen geen negatieve effecten op de natuur kunnen hebben en bovendien geeft dit een verrommeling van het bosrijke landschap.
Het standpunt van eiseres dat het ongedaan maken van de overtredingen voor haar ingrijpende gevolgen heeft en dat daarom van handhaving moet worden afgezien, volgt de voorzieningenrechter niet. Eiseres heeft wel aangegeven dat het herzien van het leidingwerk kostbaar is, maar heeft niet gesteld dat dit onmogelijk is. Evenmin is gesteld dat het eventueel moeten verplaatsen/verwijderen van de gastank wegens het moeten verwijderen van de in de last genoemde verharding onmogelijk is. Niet van doorslaggevend belang is dat eiseres door handhavend optreden zal worden getroffen in haar financiële belangen, nog daargelaten dat eiseres niet heeft onderbouwd hoe hoog de kosten van het voldoen aan de lasten onder dwangsom zullen bedragen. Dat is een risico dat voor haar rekening moet komen, omdat zij heeft gebouwd en een verharding heeft aangelegd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunningen. [4] Dat het besluit voor eiseres bezwaarlijk is, maakt het daarom nog niet onevenredig. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij bij afbraak van het bouwwerk niet meer kan recreëren in de recreatiewoning, overweegt de voorzieningenrechter dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Naast het verwarmen van een recreatiewoning met behulp van een cv-ketel, zijn er tegenwoordig bovendien ook andere mogelijkheden om een recreatiewoning te verwarmen.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het gebruik van het bouwwerk geen tot een geringe impact heeft op de omgeving, overweegt de voorzieningenrechter dat tegenover het belang van eiseres bij behoud van het bouwwerk het algemeen belang staat bij handhaving van de geldende regels. Wettelijke regels over omgevingsvergunningplicht en het bestemmingsplan dienen te worden nageleefd. Daarmee is een goede ruimtelijke ordening gediend. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat geenszins kan worden uitgesloten dat het gebruik van het bouwwerk en de andere voorzieningen een negatieve impact heeft op de ter plaatse aanwezige natuurwaarden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemene belang dan aan het belang van eiseres. Het bestreden besluit acht de voorzieningenrechter dan ook niet onevenredig.
15.2.
Voor zover eiseres meent dat er alsnog een recreatiewoning op het perceel [perceel] kan worden gerealiseerd na afbraak van het huidige bouwwerk, overweegt de voorzieningenrechter dat deze stelling feitelijk onjuist is. Zoals hiervoor al is overwogen, bepaalt artikel 11.2.3, onder a, van het bestemmingsplan dat ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' nieuwbouw van de recreatiewoning alleen is toegestaan indien deze plaatsvindt op de bestaande fundering. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is niet gebleken dan wel aannemelijk geworden dat eerder op de locatie van het bouwwerk een recreatiewoning heeft gestaan waarvan de fundering behouden is gebleven.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat, in strijd met artikel 4.5, gelezen in samenhang met artikel 4.23, van de Invoeringswet Omgevingswet, hieraan ten onrechte huidig recht (van na 1 januari 2024) van toepassing is geacht. Omdat het college de lasten wel heeft mogen opleggen, laat de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Hierom bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht het evenwel redelijk om bij wijze van ordemaatregel met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de begunstigingstermijn te verlengen tot tien weken na de verzending van deze uitspraak, zodat eiseres nog enige tijd heeft om aan de lasten te voldoen zonder dat (opnieuw) dwangsommen worden verbeurd.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de reiskosten van eiseres te vergoeden op basis van de kosten van het openbaar vervoer, tweede klas, te weten € 27,08. Voor het vergoeden van de door eiseres verzochte verschotten ziet de voorzieningenrechter, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- treft de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot tienweken na de verzending van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af;
-bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.841,08 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 januari 2025.
de griffier is verhinderd te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Uitspraak van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5696.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2148, en van