Uitspraak
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel,het college
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Op 10 december 2018 heeft het college een voornemen om handhavend op te treden bekendgemaakt. Hiertegen heeft eiseres op 9 januari 2019 een zienswijze ingediend. In de brief van het college van 24 juni 2020 is gesteld dat het college afziet van handhavend optreden met betrekking tot de recreatiewoning en het verharde toegangspad, maar dat het voornemens is om ten aanzien van de vier gestelde overtredingen die thans ter beoordeling voorliggen handhavend op te treden. Op 26 september 2023, opnieuw verzonden op
18 oktober 2023, heeft het college wederom aangekondigd hiertegen handhavend te zullen optreden. Eiseres heeft hiertegen op 27 november 2023 een zienswijze ingediend. Op
29 januari 2024 is het primaire besluit genomen.
percelen [perceel] en [perceel] ;
- € 10.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van het onder a genoemde bouwwerk;
- € 5.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van het onder b genoemde terras;
- € 1.000,00 ineens per niet verwijderde lichtmast/verlichtingsarmatuur als genoemd
onder c;
- € 5.000,00 ineens voor het niet verwijderd hebben van de onder d genoemde verharding.
Wet- en regelgeving
Eiseres is bij brief van 26 september 2023 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dat betekent dat op de last onder dwangsom en het bestreden besluit oud recht van toepassing is, omdat hiermee toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Awb. Het college heeft daarom ten onrechte op het primaire besluit en het bestreden besluit nieuw recht van toepassing geacht.
“Gemert-Bakel Buitengebied 2017”.
Aan het perceel [perceel] waarop het in overweging 5 onder a genoemde bouwwerk staat is de bestemming “Recreatie” toegekend met de aanduiding ‘recreatiewoning’. Deze bestemming en aanduiding zijn ook toegekend aan het perceel [perceel] waarop een recreatiewoning staat. Op grond van artikel 11.1, aanhef en onder k en m tot en met q, van het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor een recreatiewoning met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, realisatie en instandhouding van landschappelijke inpassing van een bestemmingsvlak, voorzieningen ten behoeve van parkeren, verharding en voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie.
In artikel 11.2.3. van het bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', in afwijking van het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2, de volgende regels gelden:
a. nieuwbouw van de recreatiewoning is alleen toegestaan indien deze plaatsvindt op de bestaande fundering;
b. de huidige situering en maatvoering dient bij nieuwbouw gehandhaafd te blijven. De oppervlakte en de inhoud mogen niet worden vergroot;
c. uitbreiding van een recreatiewoning is niet toegestaan.
Op grond van artikel 10.2.1 mogen op of in de in 10.1 bedoelde gronden geen bouwwerken worden opgericht. Verder bepaalt artikel 10.4.1 van het bestemmingsplan dat het gebruiken van de gronden met de bestemming 'Natuur' alleen is toegestaan mits dit ten dienste staat van de natuurbestemming en geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
Op grond van artikel 10.6.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is het verboden op of in de in 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. ter plaatse van de bestemming ‘Natuur’:
(…)
4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen meer dan 100 m² (…).
Ingevolge artikel 10.6.3, onder d, van het bestemmingsplan zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.6.1 slechts toelaatbaar, indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitsplan.
Bespreking beroepsgrondenIngetrokken beroepsgrond
Ingevolge artikel 1.147 van het bestemmingsplan wordt onder recreatiewoning/zomerhuis/chalet verstaan: een gebouw dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruiker zijn hoofdverblijf elders heeft. Eiseres stelt terecht dat het bestemmingsplan geen definitie geeft van het begrip ‘recreatieverblijf’. Zoals onder andere volgt uit de uitspraak van de Afdeling waarnaar eiseres verwijst [2] dient bij gebreke van een omschrijving in het bestemmingsplan van dit begrip te worden gekeken naar wat hieronder in het dagelijks spraakgebruik wordt verstaan. Uit de zogeheten Dikke Van Dale volgt dat onder ‘recreatieverblijf’ moet worden verstaan een onderkomen/woongelegenheid met als verblijfsdoel/verblijfsfunctie recreëren. Dat het bouwwerk moet kunnen worden bewoond om als recreatieverblijf te kunnen worden aangemerkt volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien ook uit de context, omdat in de aanhef van dit artikel ‘recreatiewoning/zomerhuis/chalet’ staat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwwerk op het perceel [perceel] niet als zodanig kan worden aangemerkt. Wezenlijke voorzieningen voor het kunnen bewonen van het bouwwerk, zoals lichtopeningen, een keuken, een toilet en een badkamer ontbreken. Dat dit bouwwerk door eiseres en haar echtgenoot ook wordt gebruikt om hun vrije tijd te besteden en te ontspannen, leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. Een andersoortig bouwwerk is ter plaatse op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
Dit betoog slaagt niet.
Gezien het voorgaande is sprake van overtredingen van artikel 2.1 van de Wabo en is het college bevoegd tot handhavend optreden met betrekking tot het overkapte terras met kunstgras en houten planken, de lichtmasten en de verharding. Onder de Omgevingswet ligt dat niet anders. Dit betoog slaagt niet.
Beginselplicht tot handhaving
- Bestaat concreet zicht op legalisatie?
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de recreatiewoning, het overdekte terras, de verharding en de lichtmasten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zijn toegelaten op grond van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een aanvraag is ingediend om de recreatiewoning en de genoemde voorzieningen te legaliseren. Verder heeft het college gesteld geen medewerking te willen verlenen aan het legaliseren van de bouwwerken, omdat deze bouwwerken niet ten dienste staan van de bestemming en omdat deze bouwwerken de (natuur)waarden van het gebied aantasten. Dat geldt ook voor de binnen de bestemming “Natuur” aangebrachte verhardingen, met uitzondering van de verharding die is aangebracht op de toegangsweg tot de perceelsgedeelten met de bestemming “Recreatie”. Gelet hierop bestaat er geen concreet zicht op legalisatie.
- Is handhavend optreden onevenredig?
9 december 2024 heeft eiseres in aanvulling op haar beroepschrift gesteld dat het ook niet evenredig is dat het bouwwerk op perceel [perceel] moet worden afgebroken. Daarbij heeft zij gewezen op haar hoge leeftijd en die van haar echtgenoot alsmede op zijn mentale gezondheid. Ingeval het bouwwerk afgebroken dient te worden, dan dient het hele leidingwerk op de locatie herzien te worden in verband met het aldaar aanwezige stroomwerk en de aanwezige cv-installatie. Dit vergt een dermate hoge investering dat het voor eiseres en haar echtgenoot niet interessant is om op deze locatie te blijven recreëren. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2024. [3] Verder stelt eiseres dat het gebruik van het bouwwerk geen of zeer beperkte impact heeft op de omgeving, omdat het niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en niet leidt tot meer verkeersbewegingen, intensiever gebruik of andere hinderaspecten op het gebied van milieu. Tot slot wijst zij erop dat indien de recreatiewoning op het perceel [perceel] gesloopt wordt, er mogelijkheden zijn dat met de gewenste aanpassingen er alsnog een recreatiewoning conform de wensen van de gemeente gebouwd mag worden. Hierdoor neemt de intensiteit van het gebruik juist toe.
Voor zover eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
1 november 2024, overweegt de voorzieningenrechter dat zij ambtshalve ermee bekend is dat aan eiseres in die zaak een last onder dwangsom is opgelegd wegens het illegale gebruik van een loods met daarin een zwembad, sauna en bubbelbad aan de [adres] in [plaats] . De voorzieningenrechter in die zaak was van oordeel dat de last, voor zover die strekte tot beëindiging van het gebruik van het zwembad, onevenredige gevolgen had voor de echtgenoot van eiseres gezien zijn hoge leeftijd en geestelijke gesteldheid en het feit dat hij al tientallen jaren daar veelvuldig zou zwemmen en naar verwachting nog maar beperkte tijd kon zwemmen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie niet op één lijn is te stellen met deze situatie. De loods in die zaak staat er legaal en het zwemmen heeft geen impact op de omgeving. Verder heeft bij dit oordeel een rol gespeeld, zo maakt de voorzieningenrechter uit deze uitspraak op, dat het college er op zichzelf geen bezwaar tegen heeft als op het perceel voor privégebruik wordt gezwommen, maar dat het wel bezwaar heeft tegen een gebouw met deze omvang voor dit doel. In de zaak die hier voorligt kunnen eiseres en haar echtgenoot nog steeds volop gebruik blijven maken van de recreatiewoning op het perceel om te recreëren. Bij afweging van de betrokken belangen ten aanzien van het bouwwerk op perceel [perceel] heeft het college van belang kunnen vinden dat de planwetgever blijkens artikel 11.2.3 van het bestemmingsplan heeft beoogd geen nieuwe bouwwerken op deze plek toe te staan als er niet eerder een recreatiewoning heeft gestaan. Verder heeft het college in redelijkheid kunnen stellen dat een overdekt terras en lichtmasten niet thuishoren in een natuurgebied. Anders dan bij de genoemde loods, kan hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesteld dat die voorzieningen geen negatieve effecten op de natuur kunnen hebben en bovendien geeft dit een verrommeling van het bosrijke landschap.
Het standpunt van eiseres dat het ongedaan maken van de overtredingen voor haar ingrijpende gevolgen heeft en dat daarom van handhaving moet worden afgezien, volgt de voorzieningenrechter niet. Eiseres heeft wel aangegeven dat het herzien van het leidingwerk kostbaar is, maar heeft niet gesteld dat dit onmogelijk is. Evenmin is gesteld dat het eventueel moeten verplaatsen/verwijderen van de gastank wegens het moeten verwijderen van de in de last genoemde verharding onmogelijk is. Niet van doorslaggevend belang is dat eiseres door handhavend optreden zal worden getroffen in haar financiële belangen, nog daargelaten dat eiseres niet heeft onderbouwd hoe hoog de kosten van het voldoen aan de lasten onder dwangsom zullen bedragen. Dat is een risico dat voor haar rekening moet komen, omdat zij heeft gebouwd en een verharding heeft aangelegd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunningen. [4] Dat het besluit voor eiseres bezwaarlijk is, maakt het daarom nog niet onevenredig. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij bij afbraak van het bouwwerk niet meer kan recreëren in de recreatiewoning, overweegt de voorzieningenrechter dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Naast het verwarmen van een recreatiewoning met behulp van een cv-ketel, zijn er tegenwoordig bovendien ook andere mogelijkheden om een recreatiewoning te verwarmen.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het gebruik van het bouwwerk geen tot een geringe impact heeft op de omgeving, overweegt de voorzieningenrechter dat tegenover het belang van eiseres bij behoud van het bouwwerk het algemeen belang staat bij handhaving van de geldende regels. Wettelijke regels over omgevingsvergunningplicht en het bestemmingsplan dienen te worden nageleefd. Daarmee is een goede ruimtelijke ordening gediend. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat geenszins kan worden uitgesloten dat het gebruik van het bouwwerk en de andere voorzieningen een negatieve impact heeft op de ter plaatse aanwezige natuurwaarden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemene belang dan aan het belang van eiseres. Het bestreden besluit acht de voorzieningenrechter dan ook niet onevenredig.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- treft de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot tienweken na de verzending van deze uitspraak;
-bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.841,08 aan proceskosten aan eiseres.
17 januari 2025.