ECLI:NL:RBOBR:2025:2423

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24/2509
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van parasols bij horeca-inrichting

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee parasols bij een horeca-inrichting. De rechtbank oordeelt dat de parasols samen met de windschermen als een gebouw moeten worden aangemerkt. Aangezien het bouwen van meer gebouwen niet past binnen het bestemmingsplan, heeft het college de omgevingsvergunning terecht geweigerd. Eiseres, de IJzeren Man B.V. uit Vught, was het niet eens met deze weigering en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank concludeert dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 19 juni 2023, voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank stelt vast dat de parasols met windschermen een constructie vormen die aan de definitie van een gebouw voldoet, en dat de weigering van de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat de toezegging van de gemeente niet specifiek betrekking had op de windschermen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

IJzeren Man B.V., uit Vught, eiseres

(gemachtigde: mr. R.E. Wannink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught, het college

(gemachtigde: ing. I.A.G.J. Reijnders).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee parasols bij haar horeca-inrichting aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Eiseres is het niet eens met de weigering van de omgevingsvergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de parasols samen met de windschermen zijn aan te merken als een gebouw. Omdat niet in geschil is dat het bouwen van meer gebouwen niet past binnen het bestemmingsplan, heeft het college de omgevingsvergunning mogen weigeren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 15 mei 2024 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 19 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
 Eiseres exploiteert een horecagelegenheid en recreatieve activiteiten en evenementen rondom recreatieplas De IJzeren Man in Vught. Op 22 december 2022 heeft een controleambtenaar van de gemeente geconstateerd dat eiseres twee parasols op haar terrein heeft geplaatst. De parasols hebben beide een afmeting van circa 11 bij 10,3 meter, en een hoogte van circa 5,5 meter. Rondom de parasols staan windschermen van glas. De windschermen zijn in hoogte aan te passen zodat de flap van de parasol over het windscherm valt.
 Het college merkt de parasols met windschermen aan als gebouwen. Voor deze gebouwen is geen omgevingsvergunning verleend. Bij brief van 13 april 2023 verzoekt het college daarom aan eiseres om binnen twee maanden de parasols te verwijderen en verwijderd te houden. Het college overweegt daarbij dat de bouwwerken niet te legaliseren zijn.
 Op 19 juni 2023 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van de twee parasols. De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wabo, omdat het bouwplan volgens het college niet past binnen het geldende bestemmingsplan.
 Ter plaatse van de locatie geldt het Omgevingsplan gemeente Vught (het omgevingsplan). Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingsrecht gold ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Buitengebied Vught 2022” (het bestemmingsplan) als onderdeel van dat omgevingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is aan de locatie de bestemming ‘Recreatie – IJzeren Man’ met de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak: 2000 m2’ toegekend.
 Vanaf 15 februari 2024 heeft gedurende zes weken een ontwerpbesluit tot afwijzing van de aanvraag ter inzage gelegen. Eiseres heeft zienswijzen tegen het ontwerpbesluit ingediend.
 Met het bestreden besluit heeft het college de vergunning geweigerd, omdat de maximum toegestane bebouwde oppervlakte van gebouwen wordt overschreden en meer bebouwd oppervlak niet passend is naar de aard en omvang van de gebruiksfunctie van de IJzeren Man.
Wat heeft eiseres aangevraagd?
5. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat zij slechts twee parasols heeft aangevraagd. Het college heeft volgens haar ten onrechte ook de windschermen betrokken bij de aanvraag.
5.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de windschermen zijn aangevraagd. De aanvraag ziet namelijk op legalisatie van wat al is geplaatst, naar aanleiding van het handhavingstraject dat is opgestart.
5.2.
Eiseres heeft bij haar aanvraag foto’s gevoegd van de parasols met rondom de parasols windschermen. Verder is de aanvraag tot stand gekomen naar aanleiding van handhavend optreden door het college tegen de parasols met windschermen. Onder die omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de windschermen mogen betrekken bij de aanvraag. De rechtbank merkt verder op dat in deze procedure - vanaf het indienen van een zienswijze tot aan de zitting - steeds het standpunt van eiseres is geweest dat een parasol met windschermen geen gebouw is. De rechtbank ontleent hieruit dat het kennelijk ook de bedoeling van eiseres is geweest om de parasols met windschermen aan te vragen. Deze grond slaagt dus niet.
Is sprake van een gebouw?
6. Eiseres betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de parasols met windschermen in strijd zijn met de maximale oppervlakte aan bebouwing die het bestemmingsplan toestaat. Zij voert daartoe aan dat geen sprake is van een gebouw, maar van een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Er is namelijk geen sprake van een van een situatie waarbij er een met wanden omsloten ruimte is. Het gaat hier immers om inklapbare parasols. Het tijdelijk plaatsen van een windscherm is niet een omsloten wand. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 augustus 2013 [1] waaruit volgens haar volgt dat een wand in verbinding moet staan met het bouwwerk om het als geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte aan te merken. Daarvan is volgens eiseres in dit geval geen sprake.
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gebouw als bedoeld in artikel 1.78 van de planregels. De parasols zijn verankerd in de bodem en niet makkelijk verplaatsbaar. Verder kunnen de windschermen met het dak van de parasols worden verbonden. Dat de windschermen kunnen worden verwijderd maakt geen verschil.
6.2.
Artikel 1.59, van de planregels definieert een bouwwerk als:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.”
Artikel 1.78, van de planregels, definieert een gebouw als:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat met het plaatsen van windschermen rondom de parasols een gebouw ontstaat. De parasols met windschermen zijn immers aan te merken als een constructie van enige omvang die direct met de grond zijn verbonden, althans direct steun vinden op de grond. Met de windschermen ontstaat een overdekte, voor mensen toegankelijke en gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte. Dat de parasols niet constructief zijn verbonden met de windschermen doet daar niet aan af. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [2] , is voor de vraag of sprake is van een gebouw als in de planregels omschreven, namelijk niet relevant of de wanden dragend zijn. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013 baat haar dus niet. De rechtbank merkt bovendien op dat uit foto’s uit het procesdossier blijkt dat de flappen van de parasols via lussen wel te verbinden zijn met haken aan de windschermen. Ook de omstandigheid dat de windschermen en parasols los van elkaar kunnen functioneren en dat de parasols kunnen worden ingeklapt, acht de rechtbank niet relevant. Op grond van vaste jurisprudentie van Afdeling dient een bouwwerk immers in uitgeklapte toestand en in volle omvang, in dit geval met windschermen, te worden beoordeeld. [3]
6.4.
Tijdens de zitting heeft eiseres nog gewezen op een aantal uitspraken van de Afdeling en een uitspraak van deze rechtbank. [4] Deze uitspraken gaan over andere typen bouwwerken met een ander feitencomplex. De rechtbank ziet in deze uitspraken daarom geen aanknopingspunten om de parasols met windschermen van eiseres niet aan te merken als een gebouw.
7. Omdat niet in geschil is dat het bouwen van de gebouwen niet past binnen het bestemmingsplan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Deze grond slaagt dus niet.
Het vertrouwensbeginsel
8. Eiseres voert aan dat zij er op mocht vertrouwen dat voor de parasols geen omgevingsvergunning nodig was. Voordat zij de parasols bestelde, heeft zij namelijk gebeld met de gemeente. Zij is toen doorverbonden met een ambtenaar van de juiste afdeling. Eiseres heeft gevraagd of het plaatsen van parasols met deze afmetingen op het dak van de kelder is toegestaan. Dat was geen probleem volgens de ambtenaar. De afmeting maakte niet uit, en binnen het bouwvlak zou het altijd mogen. Eiseres heeft vertrouwd op deze toezegging, en toen de parasols besteld. Zij zou dat niet hebben gedaan als de toezegging niet zo duidelijk en onvoorwaardelijk was.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiseres slechts is teruggekoppeld aan welke voorwaarden uit het bestemmingsplan moet worden voldaan. Van een toezegging is geen sprake.
8.2.
De rechtbank beoordeelt navolgend of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Dit doet zij aan de hand van het stappenplan zoals de Afdeling deze bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft ontwikkeld. [5] De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord en dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van de derde stap moet de vraag worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
8.3.
Eiseres wijst voor de toezegging op het telefoongesprek dat [naam] namens haar met een ambtenaar van de gemeente heeft gevoerd. Tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat het in dit telefoongesprek alleen ging over de parasols, en dat de windschermen niet ter sprake zijn gekomen. Alleen daarom al kan het beroep dat eiseres op het vertrouwensbeginsel doet niet slagen. Om een toezegging toe te kunnen rekenen aan het bestuursorgaan dient de uitlating namelijk te zijn toegesneden op de concrete situatie waarvan wordt gesteld dat deze wordt gedekt door de toezegging. Dat is niet het geval. Omdat de windschermen niet zijn betrokken in het telefoongesprek waar eiseres een beroep op doet, is van een concrete situatie waaraan een toezegging ontleend kan worden dus geen sprake. Uitlatingen over een ander geval zijn niet aan te merken als een toezegging. [6] Deze grond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.J.A.B. Elsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:689.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2795.
4.Namelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5843, 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7790 en 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1629 en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:6856.
5.Uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
6.Zo blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, r.o. 11.2.