ECLI:NL:RBOBR:2025:3614

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/3395
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW- en ZW-uitkering wegens geen dienstverband

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Het UWV vordert de uitkeringen van eiser terug, omdat eiser geen recht had op deze uitkeringen, aangezien er geen sprake was van een dienstverband. Eiser is het hier niet mee eens en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van verschillende feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen echte dienstbetrekking tussen eiser en [naam] B.V. is geweest. Eiser heeft geen objectieve en controleerbare gegevens aangeleverd die zijn standpunt ondersteunen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WW- en ZW-uitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3395

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.A.C. Cools),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking
en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV vordert de uitkeringen van eiser terug, omdat eiser geen recht had op deze uitkeringen. Er was namelijk geen sprake van een dienstverband. Eiser is het hiermee niet eens. Eiser voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten van het UWV.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna, onder “Beoordeling door de rechtbank”, legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding

2.1.
Met het besluit van 2 februari 2022 heeft het UWV het besluit van 14 september 2020 waarbij aan eiser een WW-uitkering was toegekend, ingetrokken. Met een tweede besluit van 2 februari 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser geen ZW-uitkering krijgt.
2.2.
Met het besluit van 9 februari 2022 heeft het UWV een bedrag van € 6.576,12 bruto aan te veel betaalde WW-uitkering over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd. Met een tweede besluit van 9 februari 2022 heeft het UWV een bedrag van € 25.782,29 bruto aan te veel betaalde ZW-uitkering over de periode van 1 november 2020 tot en met 21 november 1931 teruggevorderd. Bij besluit van 18 oktober 2022 is de einddatum van de periode waarover de ZW-uitkering is teruggevorderd, gewijzigd in 30 november 2021.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met het besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij zijn besluiten gebleven.
2.4.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers gemachtigde en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de ZW- en WW-uitkering van eiser heeft ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4.1.
Volgens de op 31 juli 2019 ondertekende arbeidsovereenkomst is eiser op 1 augustus 2019 in dienst getreden bij [naam] B.V. (hierna: [naam] B.V.) in de functie van Toezichthouder Bouw voor 40 uur per week voor de duur van één jaar. Eiser heeft op 5 augustus 2020 een WW-uitkering aangevraagd wegens beëindiging van zijn werkzaamheden bij [naam] B.V. Met het besluit van 14 september 2020 is aan eiser per 3 augustus 2020 een WW-uitkering toegekend voor de duur van drie maanden. Per 11 november 2020 heeft eiser zich ziek gemeld. Met het besluit van 25 januari 2021 is aan eiser per 13 november 2020 een ZW-uitkering toegekend. Met het besluit van 24 november 2021 is de ZW-uitkering per 22 november 2021 beëindigd, omdat eiser per laatstgenoemde datum hersteld is.
4.2.
Vanuit Inspectie SZW [1] is onderzoek gedaan naar de eigenaar van [naam] B.V. Naar aanleiding van dit onderzoek is een onderzoek gestart naar een mogelijk gefingeerd dienstverband van eiser bij [naam] B.V. Dit onderzoek heeft geleid tot de besluiten die zijn vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
De standpunten van partijen
Het standpunt van het UWV
5.1.
Volgens het UWV was er geen sprake van een privaatrechtelijk dienstverband tussen eiser en [naam] B.V. Er is namelijk geen loon betaald aan eiser. Ook andere omstandigheden wijzen erop dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Zo is gebleken dat de salarisgegevens achteraf zijn ingevoerd, de loongegevens niet overeenkomen, de functiebeschrijving niet overeenkomt met de uitgevoerde werkzaamheden en het loon hoog en niet marktconform was. Omdat het dienstverband alleen op papier bestond, was eiser niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
5.2.
In zijn verweerschrift heeft het UWV aangegeven dat er geen aanleiding is een ander standpunt in te nemen. Eiser heeft geen objectieve en controleerbare gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat geen sprake is van een gefingeerd dienstverband.
Het standpunt van eiser
6. Eiser betwist dat er sprake zou zijn van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht op verschillende bouwlocaties en heeft daarvoor loon ontvangen. Blijkbaar zijn er in het onderzoek van het UWV naar [naam] B.V. diverse onregelmatigheden naar voren gekomen, maar daarvoor kan eiser niet verantwoordelijk worden gehouden. Eiser voert verder aan dat zijn loon wel degelijk marktconform was, gelet op zijn ervaring en de krapte op de arbeidsmarkt. Voor zover mogelijk heeft eiser alle informatie aangeleverd. Het UWV heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijk dienstverband. Er is dan ook geen grond voor de intrekking en terugvordering van de uitkeringen.
Het beoordelingskader
7. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De overwegingen van de rechtbank
8.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het UWV terecht heeft besloten dat eiser niet verzekerd is voor de WW (en daarmee niet voor de ZW), omdat hij geen werknemer was vanwege het ontbreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
8.2.
Voor het antwoord op de vraag of eiser tot [naam] B.V. in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, is bepalend of tussen hem en [naam] B.V. sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel omschrijft de arbeidsovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, gedurende zekere tijd arbeid te verrichten voor loon. Bepalende criteria zijn dus het verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtsverhouding beantwoordt aan deze criteria moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hebben gestaan, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en zo daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet een enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [2]
8.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) [3] gaat het bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in deze procedure mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en [naam] B.V. Als op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser geen dienstbetrekking in de zin van de werknemersverzekeringen heeft vervuld, ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Kortom: de bewijslast ligt bij het UWV, maar het is niet zo dat het UWV moet aantonen dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Het aannemelijk maken volstaat.
De intrekking van de WW en ZW-uitkering
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen ‘echte’ dienstbetrekking tussen eiser en [naam] B.V. is geweest. In het gesprek dat eiser op 10 december 2021 met medewerkers van het UWV heeft gehad, heeft hij verschillende keren gezegd dat hij zijn loon soms op zijn bankrekening kreeg gestort en soms (in ongeveer de helft van de betalingen) contant uitbetaald kreeg. De UWV-medewerkers hebben eiser in het gesprek gevraagd de afschriften van zijn bankrekening over de periode 1 juni 2019 tot en met 1 januari 2021 aan het UWV toe te sturen, maar dit heeft eiser niet gedaan. Met de brief van 13 december 2021 heeft eiser twee exemplaren van het verslag van het gesprek op 10 december 2021 gekregen, met de mededeling dat hij binnen drie werkdagen kan reageren op het gespreksverslag of iets kan toevoegen, zoals hem ook al was meegedeeld op 10 december 2021. Eiser heeft niet meer gereageerd, zodat van de juistheid van het verslag mag worden uitgegaan en eiser aan zijn verklaringen mag worden gehouden. Verder blijkt uit de afschriften van de verschillende bankrekeningen van [naam] B.V. waarover het UWV beschikt (ING, Rabobank en Knab) ook niet van loonbetalingen aan eiser. Daarmee heeft het UWV voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam] B.V. geen loon heeft betaald aan eiser.
9.2.
Ook de andere omstandigheden die door het UWV in het bestreden besluit zijn genoemd, maken een gefingeerd dienstverband tussen eiser en [naam] B.V. aannemelijk. Zo was eiser volgens de arbeidsovereenkomst in dienst getreden in de functie van Toezichthouder Bouw, maar bestond zijn werk naar eigen zeggen uit sloopwerk en het helpen van vaklieden. Ook is zijn toch al hoge, niet-marktconforme loon volgens een van de loonspecificaties (waarvan overigens uiteenlopende versies bestaan) per 1 januari 2020 zelfs nog verhoogd met € 916,79 bruto, waarvoor eiser geen verklaring heeft gegeven.
10. Zoals hiervoor is overwogen, is het vervolgens aan eiser om met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat de informatie van het UWV niet juist is. Dit heeft eiser echter niet gedaan. Zo heeft eiser weliswaar een arbeidsovereenkomst overgelegd, maar dit is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hij daadwerkelijk arbeid heeft verricht en loon heeft ontvangen. Tijdens het gesprek met de onderzoekers van het UWV heeft eiser gesteld dat hij, wanneer hij zijn salaris contant kreeg, een gedeelte op zijn bankrekening stortte, maar ook dit heeft eiser niet onderbouwd met bankafschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er dan ook niet in geslaagd om aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens voldoende tegenbewijs te leveren dat hij daadwerkelijk werkzaam is geweest voor [naam] B.V.
11. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het UWV op juiste gronden heeft besloten dat eiser niet was verzekerd voor de WW. Gelet op artikel 7, onderdeel a, van de ZW betekent dit ook dat eiser geen recht op een ZW-uitkering had. Het UWV heeft terecht deze uitkeringen ingetrokken. Wanneer sprake is van een dringende reden, kan van intrekking worden afgezien. Voor een uitgebreide beschrijving van de uitgangspunten die hierbij gelden, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024. [4] Het is aan betrokkene om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat sprake is van dringende reden. Dit heeft eiser echter niet gedaan. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van dringende reden om af te zien van intrekking van de WW- en de ZW-uitkering.
De terugvordering van de WW- en ZW-uitkering
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht de WW- en ZW-uitkering teruggevorderd. In beginsel is terugvordering een verplichting, tenzij sprake is van een dringende reden. Van een dringende reden om af te zien van terugvordering is, om dezelfde reden als hiervoor weergegeven ten aanzien van de intrekking, geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat het UWV op juiste gronden de ZW- en WW-uitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het beroep is dus ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter en mr. G. de Jong en
mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van mr. L. Langenhoff, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Werkloosheidswet
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW is een werknemer de natuurlijk persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
In artikel 15 van de WW is bepaald dat de werknemer die werkloos is, recht heeft op uitkering.
In artikel 22a van de WW is bepaald dat het UWV een besluit tot toekenning van een WW-uitkering herziet of intrekt, als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 22a, tweede lid, van de WW kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 36, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering, die als gevolg van een besluit zoals is bedoeld in artikel 22a, onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In artikel 36, zesde lid, van de WW is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ziektewet
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is een werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
In artikel 7, onderdeel a, van de ZW is geregeld dat voor de ZW als werknemer wordt beschouwd degene die een uitkering krijgt op grond van de WW.
In artikel 20 van de ZW is bepaald dat werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd voor de ZW.
In artikel 30a, eerste lid, van de ZW is bepaald dat, onverminderd het elders in die wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, het UWV een dergelijk besluit herziet of intrekt:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
Op grond van artikel 30a, tweede lid, van de ZW kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 33, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In artikel 33, zesde lid, van de ZW is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere arbeid te verrichten.

Voetnoten

1.Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1181, te vinden op rechtspraak.nl.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.