Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een rijwoning uit 1961, had beroep aangetekend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 247.000, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en vergelijkingsobjecten, en dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de heffingsambtenaar eiser niet had gewezen op zijn inzagerecht van de zaakstukken in bezwaar, wat een procedurefout opleverde. Hierdoor werd de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten, wat betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd bleef. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de heffingsambtenaar moesten worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar de te vergoeden bedragen uitsluitend op de naam van eiser mocht uitbetalen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.