ECLI:NL:RBOBR:2025:2376

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
24/3827
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-waarde mbo-school en procesorde in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt de WOZ-waarde van een mbo-school beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 7.856.000 voor het kalenderjaar 2024, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd. Eiseres, de eigenaar van de mbo-school, heeft beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking en stelt dat de waarde te hoog is. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2025 behandeld, waarbij beide partijen hun taxaties hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat zowel de heffingsambtenaar als eiseres niet in hun bewijslast zijn geslaagd en stelt de waarde schattenderwijs vast op € 7.500.000. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslagen onroerendezaakbelasting moet verlagen. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3827

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ [1] -waarde van het object aan de [adres] (de mbo-school) niet te hoog is.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de mbo-school met de beschikking van
23 februari 2024 vastgesteld voor het kalenderjaar 2024 op € 7.856.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2023. De WOZ-beschikking is opgenomen in een gecombineerd aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij aan eiseres als eigenaar en gebruiker ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) zijn opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 10 oktober 2024 onder meer het bezwaar tegen de aanslagen OZB en WOZ-beschikking van de mbo-school ongegrond verklaard en de waarde en aanslagen gehandhaafd (de bestreden uitspraak).
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en vervolgens een nader stuk ingediend.
1.5.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van eiseres taxateur W.S. Consenheim, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en de taxateur van de heffingsambtenaar ing. P.H.R.J. Roijmans.
Feiten
2. De mbo-school omvat een schoolgebouw uit 2010 (met een totale oppervlakte van 4.663 m²), twee werkplaatsen uit 2010 en 2016
,een houten terras uit 2010, een schoolgebouw uit 2021, twee slagbomen, een fietsenstalling uit 2018, een omheining/hekwerk uit 2018 en een verharding (van betonklinkers) uit 2010 en 2019. De grond bij de mbo-school heeft een kadastrale oppervlakte van 4.806 m².

Beoordeling door de rechtbank

De goede procesorde
3. Eiseres verzoekt de rechtbank om meer tijd om op het verweerschrift (met de taxatie) en het nader stuk van de heffingsambtenaar te kunnen reageren, dan wel dat deze stukken door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Eiseres wijst erop dat zij haar taxatie al kort na het maken van bezwaar bij de heffingsambtenaar heeft ingediend en dat hij pas bij het indienen van het verweerschrift een toetsbare onderbouwing voor de restwaarde van het schoolgebouw en de grondwaarde heeft gegeven. Hierdoor is volgens eiseres geen sprake van een evenwichtige procesgang.
Toetsingskader
3.1.
Als de rechtbank aan de heffingsambtenaar om een verweerschrift verzoekt, dan moet de heffingsambtenaar dat indienen. De wet stelt daarvoor een (standaard)termijn van vier weken [2] die de rechtbank kan verlengen. [3] Als het verweerschrift buiten de wettelijke dan wel door de rechtbank gestelde termijn wordt ingediend, verbindt de wet daar geen gevolgen aan. [4] Verder staat in de wet dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. [5] Voor het verweerschrift en de (door beide partijen) in te dienen nadere stukken geldt dat de termijn ‘tot tien dagen voor de zitting’ geen harde grens is. Deze termijn wordt – net als het gehele procesgedrag van partijen – beheerst door de goede procesorde. Dit kan betekenen dat in een concreet geval er geen schending van de goede procesorde hoeft te zijn als een stuk toch binnen deze termijn wordt ingediend, bijvoorbeeld omdat het gaat om de verdere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt waarop de wederpartij kon reageren. [6] In zo’n geval kan een nader stuk dus toch tot de gedingstukken worden toegelaten. Maar ook de omgekeerde situatie is mogelijk. Het is in principe niet de bedoeling dat kort voor het verstrijken van de termijn ‘tot tien dagen voor de zitting’ een geheel nieuwe onderbouwing van het standpunt in beroep wordt aangeleverd. [7] Hoewel het stuk dan voor het verstrijken van de termijn ‘tot tien dagen voor de zitting’ is ingediend, kan het dan vanwege strijdigheid met de goede procesorde niet tot de gedingstukken worden toegelaten. Een algemene regel over hoe deze afweging uitpakt is niet te geven. De rechter moet dat per zaak beoordelen. [8]
De indiening van het verweerschrift en de taxatie door de heffingsambtenaar
3.2.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar op 20 december 2024 verzocht om binnen acht weken, dus uiterlijk op 14 februari 2025, een verweerschrift en taxatie in te dienen. Eiseres procedeert (net als de heffingsambtenaar) digitaal en heeft dit verzoek op dezelfde dag ter informatie ontvangen in het digitale dossier. De heffingsambtenaar heeft aan het verzoek van de rechtbank voldaan door op 12 februari 2025 het (op 13 februari 2025 gedateerde) verweerschrift met taxatie in te dienen. Eiseres heeft daar diezelfde dag de beschikking over gekregen via het digitale zaakdossier. Verder hebben beide partijen op 7 januari 2025 een uitnodiging voor de zitting gekregen met daarbij de mogelijkheid om binnen een week om uitstel te verzoeken. Toen de uitnodiging werd gedaan, was eiseres ervan op de hoogte dat het tot en met 14 februari 2025 zou kunnen duren voordat zij de beschikking zou krijgen over het verweerschrift en de taxatie van de heffingsambtenaar. Eiseres heeft niet om uitstel van de zitting verzocht, wat niet anders kan worden opgevat dan dat zij deze situatie op dat moment heeft geaccepteerd. Pas in haar aanvullend beroepschrift van 28 februari 2025 heeft zij zich alsnog tegen deze gang van zaken verzet. De rechtbank gaat niet mee in het daarvoor op de zitting gegeven argument van eiseres dat zij het niet op haar weg vond liggen om (eerder) om uitstel van de zitting te vragen. Integendeel. Dat mag bij uitstek van een professioneel gemachtigde wel worden verwacht. Verder vindt de rechtbank het van belang dat eiseres in haar aanvullend beroepschrift van 28 februari 2025 een inhoudelijke reactie heeft gegeven op de onderbouwing voor de restwaarde van het schoolgebouw door de heffingsambtenaar.
De indiening van het nader stuk door de heffingsambtenaar
3.3.
De heffingsambtenaar heeft op 27 februari 2025 uit eigen beweging een nader stuk ingediend. Dit is kort vóór het verstrijken van de termijn ‘tot tien dagen voor de zitting’ zodat het stuk tot de gedingstukken moet worden toegelaten, tenzij sprake is van een schending van de goede procesorde. Van dat laatste is geen sprake. Het nader stuk bestaat uit één pagina begeleidend schrijven en een uitdraai van acht pagina’s uit het WOZ datacenter met transactiecijfers waarmee de heffingsambtenaar een eerder ingenomen standpunt nader wenst te onderbouwen. Van de daarin opgenomen 66 geanalyseerde transactiecijfers heeft de heffingsambtenaar er 16 gearceerd die hij voor zijn nadere onderbouwing opvoert. Dit nader stuk, gelet op wat de heffingsambtenaar daarover heeft gesteld, is niet zo omvangrijk dat eiseres hierdoor in redelijkheid niet meer op kon reageren. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting ook inhoudelijk op het nader stuk gereageerd. Eiseres stelt nog dat de heffingsambtenaar dit stuk eerder had kunnen indienen, maar ook al zou zij daarin gelijk hebben dan doet dit aan wat hiervoor is overwogen niet af.
Slotsom
3.4.
Zowel het verweerschrift met de taxatie als het nader stuk worden dus tot de gedingstukken toegelaten.
De WOZ-waarde
Beoordelingskader en geschilpunten
4. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de mbo-school niet te hoog is. Eiseres is er evenmin in geslaagd om aannemelijk te maken dat de door haar bepleite waarde juist is. De rechtbank zal daarom de waarde schattenderwijs vaststellen. [9] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een incourante onroerende zaak en dat de waarde moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, inclusief btw. [10] De rechtbank sluit zich hierbij aan. De gecorrigeerde vervangingswaarde van een onroerende zaak wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak de waarde van de opstal van de onroerende zaak op te tellen. [11] De waarde van de opstal wordt gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zou vergen
 gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering, gebaseerd op:
  • de verstreken en de resterende gebruiksduur en
  • met inachtneming van de restwaarde, en
 gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering, gebaseerd op:
  • economische veroudering,
  • verouderde bouwwijze,
  • ondoelmatigheid en
  • excessieve gebruikskosten.
Naar de bedoeling van de wetgever is de gecorrigeerde vervangingswaarde de waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar zelf heeft.
4.2.
Op de zitting heeft de rechtbank aan de orde gesteld dat de taxatie van eiseres en de taxatie van de heffingsambtenaar voor de diverse door hen genoemde objectonderdelen enkele grotere, maar met name ook veel kleine verschillen bevatten. Eiseres heeft daarop gezegd dat zij nog altijd achter haar taxatie staat, maar dat het haar met name te doen is om de waarde van het (in overweging 2. genoemde) schoolgebouw uit 2010 en de grondwaarde. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij enkel over deze twee geschilpunten een uitspraak van de rechtbank wenst. De rechtbank zal zich daartoe beperken.
Stap 1: het waardestandpunt van de heffingsambtenaar (de vastgestelde waarde)
4.3.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van de mbo-school naar de getaxeerde waarde (van € 8.345.000), zoals die is opgenomen in het taxatierapport dat op 10 februari 2025 is opgesteld door taxateur ing. P.H.R.J. Roijmans. Zoals de rechtbank hiervoor (in overweging 4) al heeft aangegeven, is de heffingsambtenaar hiermee niet in zijn bewijslast geslaagd. De rechtbank licht dat oordeel als volgt toe.
4.3.1.
De heffingsambtenaar taxeert de waarde van dit schoolgebouw op € 6.207.735. Hij is tot deze waarde gekomen op basis van de Taxatiewijzer Onderwijs [12] en in die taxatiewijzer voor dit type schoolgebouw gehanteerde archetype O146EX12. In de taxatie van de heffingsambtenaar wordt voor het schoolgebouw uitgegaan van een gemiddelde levensduur van 32,85 jaar en een gemiddelde restwaarde van 22,8%. Eiseres vindt dat deze percentages niet zijn onderbouwd met marktcijfers. Partijen verschillen van mening over waar de bewijslast ligt naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 10 november 2023 [13] en baseren hun standpunt op na die conclusie gewezen rechtspraak. De heffingsambtenaar vindt dat als beide partijen een taxatiewijzer als uitgangspunt nemen (wat in deze zaak het geval is), de partij die daarvan een afwijking bepleit (in deze zaak: eiseres) aannemelijk moet maken dat die afwijking gerechtvaardigd is. [14] Eiseres wijst erop dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Daarom moet hij de door hem gehanteerde restwaarde onderbouwen, waarvoor het niet relevant is dat beide partijen voor het overige de uitgangspunten van de toepasselijke taxatiewijzer onderschrijven. [15] De rechtbank stelt vast dat op dit punt verschillen in de hoogste feitenrechtspraak zijn ontstaan. Voor beide benaderingen bestaan goede argumenten. De rechtbank zal het gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgen, omdat dit hof haar appelinstantie is en zo binnen het rechtsgebied van het hof rechtseenheid wordt behouden.
4.3.2.
Dit betekent dus dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om te onderbouwen dat de genoemde percentages een voldoende relatie met de markt hebben. In dit verband wijst de heffingsambtenaar op de met het verweerschrift en het nader stuk verstrekte transactiegegevens. Hiermee vindt hij dat hij heeft aangetoond dat de gemiddelden uit de taxatiewijzer zelfs te laag zijn (wat in het voordeel van eiseres is). Eiseres bestrijdt dit en zegt dat de heffingsambtenaar alleen een aantal concrete verkooptransacties noemt met daarbij telkens een grondprijs en een waarde van de opstallen. De onderliggende rekensommen en de daarbij gehanteerde objectgegevens zijn niet verstrekt. Eiseres vindt dat hiermee niet is te controleren wat de heffingsambtenaar over de restwaarde stelt. De rechtbank is dat met eiseres eens. Eiseres merkt terecht op dat de verstrekte gegevens van de heffingsambtenaar zeer globaal van aard zijn. De heffingsambtenaar noemt weliswaar een aantal concrete verkooptransacties, maar hij geeft geen inzicht in hoe de daarbij genoemde grondprijzen en vervangingskosten zijn bepaald. De rechtbank volgt daarom wat de heffingsambtenaar over de restwaarde stelt ook niet.
4.3.3.
De heffingsambtenaar taxeert de waarde van de grond op € 1.081.347. Naar aanleiding van het door eiseres in beroep gedane verzoek voor de onderbouwing van de eerder (in bezwaar gehanteerde) grondwaarde heeft de heffingsambtenaar geconstateerd dat genoemd bedrag door eiseres is betaald op 13 oktober 2018 ter afbetaling van de erfpacht die voordien op het perceel rustte. Hieruit volgt volgens de heffingsambtenaar dat dit de waarde is die de grond in economische zin voor eiseres (als eigenaar) heeft. De heffingsambtenaar vindt dit een juiste waardebepaling voor de grondwaarde in het kader van de gecorrigeerde vervangingswaarde en ziet voor deze benadering steun in de rechtspraak. [16] De rechtbank is dat in zoverre met de heffingsambtenaar eens dat dit cijfer een goede indicatie biedt dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde grondwaarde niet te hoog is. Uit het feit dat het een prijs betreft ter afkoop van de erfpacht – die op de grond rust – volgt dat sprake is van een prijs die alleen op de grond ziet, en niet ook op de opstallen (zoals eiseres op de zitting heeft geopperd). Zo bezien sluit dit verkoopcijfer ook goed aan bij de wettelijke definitie van de gecorrigeerde vervangingswaarde, namelijk de waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar zelf heeft. Eiseres heeft hierover geen twijfel gezaaid door te wijzen op een grondwaarde die is berekend met de door de gemeente ’s-Hertogenbosch gehanteerde grondprijs van voorzieningen voor algemene en bijzondere doeleinden (VAB). De VAB-prijs ziet niet specifiek op de waarde van de grondwaarde bij de mbo-school en de door eiseres betaalde verkoopprijs wel. Het volgen van de VAB-prijs ligt daarom in dit geval minder voor de hand.
4.3.4.
Uit wat hiervoor onder 4.3.2. is overwogen, volgt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd.
Stap 2: het waardestandpunt van eiseres
4.4.
Eiseres bepleit een waarde van € 7.036.000 en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het taxatierapport van taxateur E.N. Hoogteijling van 8 mei 2024. Zoals de rechtbank hiervoor (in overweging 4) al heeft aangegeven, is eiseres hiermee niet in haar bewijslast geslaagd. De rechtbank licht dat oordeel als volgt toe.
4.4.1.
Eiseres taxeert de waarde van het schoolgebouw op € 5.176.907. Zij heeft desgevraagd op de zitting toegelicht dat zij – zoals de heffingsambtenaar ook heeft gesteld –haar taxatie baseert op gegevens uit de Taxatiewijzer Onderwijs en vooral op basis van het archetype O146EX12, maar dat zij een afwijking daarvan bepleit wat betreft de restwaarde. De rechtbank is het met de heffingsambtenaar eens dat eiseres de in haar taxatie genoemde waarde van het schoolgebouw op geen enkele manier heeft onderbouwd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar verder nog onbetwist gesteld dat geen grond is voor een (softwarematige) correctie voor functionele veroudering in verband met veranderde bouwwijze. (Eiseres heeft voor de ruwbouw gecorrigeerd met factor 0,976 en voor de afbouw met factor 0,941.) Het buiten beschouwing laten van die correctie resulteert volgens de heffingsambtenaar aldus in een waarde van € 5.250.067. Maar ook dan blijft overeind staan dat (verdere) onderbouwende gegevens voor dit waardestandpunt ontbreken.
4.4.2.
Eiseres taxeert de waarde van de grond op € 901.365. Deze waarde is gebaseerd op de door de gemeente ’s-Hertogenbosch gehanteerde grondprijs van voorzieningen voor algemene en bijzondere doeleinden (VAB) die aanvankelijk ook door de heffingsambtenaar is gevolgd voor de WOZ-beschikking. Eiseres heeft geen aanleiding gezien om die prijs in dit geval niet te volgen. Gelet op wat hiervoor onder 4.3.3. is overwogen, is in dit geval de door eiseres betaalde prijs voor de afkoop van de erfpacht een betere indicatie van de grondwaarde. Overigens heeft eiseres met haar enkele verwijzing naar de VAB-prijs haar waarde niet onderbouwd. Als zij die in een concreet geval wil volgen, zal zij die met marktgegevens moeten onderbouwen.
4.4.3.
Uit wat hiervoor onder 4.4.1 en 4.4.2. is overwogen, volgt dat eiseres niet in haar bewijslast is geslaagd.
Stap 3: de door de rechtbank schattenderwijs vastgestelde waarde
4.5.
Omdat beide partijen niet in hun bewijslast zijn geslaagd, zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 7.500.000. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
Afdoening
4.6.
De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover die in deze beroepsprocedure is aangevochten. (In de uitspraak op bezwaar waren nog andere onroerende zaken aan de orde die eiseres in eigendom en/of gebruik heeft, maar de waarden daarvan stonden in deze procedure niet ter discussie.) De rechtbank zal vervolgens zelf in de zaak voorzien door de vastgestelde waarde te verlagen en de bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslagen onroerendezaakbelasting vermindert overeenkomstig deze waarde.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Eiseres verzoekt om een immateriële schadevergoeding indien de redelijke termijn wordt overschreden. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat die termijn niet is overschreden. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van eiseres op 6 maart 2024 ontvangen en de rechtbank doet vandaag uitspraak. De redelijke termijn van in totaal twee jaar voor de afdoening van bezwaar en beroep is dus nog niet verstreken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar de proceskosten van eiseres en het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6.1.
De door eiseres verzochte proceskostenvergoeding ziet op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het namens haar overgelegde taxatierapport. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ, het geactualiseerde Richtsnoer proceskostenvergoeding (Richtsnoer) [17] en de (daarin genoemde) Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Richtlijn). [18] De rechtbank is niet gebonden aan het Richtsnoer, [19] maar partijen hebben geen ander uitgangspunt bepleit en de rechtbank ziet (mede daarom) geen aanleiding het Richtsnoer niet te volgen.
6.2.
Voor de beroepsfase is van belang dat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend (één punt) en heeft deelgenomen aan de zitting (één punt). De waarde per punt bedraagt € 907 en de wegingsfactor is 1, wat de vergoeding voor deze fase op € 1.814 brengt. Voor de bezwaarfase is van belang dat de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend (één punt) en heeft deelgenomen aan de hoorzitting (één punt). De waarde per punt bedraagt € 647 en de wegingsfactor is 1, wat de vergoeding voor deze fase op € 1.294 brengt. De vermenigvuldiging van 0,25 [20] blijft in deze zaak buiten toepassing. De gemachtigde van eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan die vermenigvuldiging niet van toepassing is. [21] Hij wijst erop dat de door hem ingediende stukken volledig zijn toegespitst op deze zaak, waaronder een inhoudelijk gemotiveerd bezwaarschrift, een taxatierapport en een gemotiveerde reactie op de uitspraak op bezwaar (in het beroepschrift). In de rechtspraak is overwogen dat het niet of nauwelijks gebruikmaken van gestandaardiseerde tekstblokken voldoende aanleiding kan zijn om een bijzonder geval aan te nemen. [22] De rechtbank sluit haar ogen er niet voor dat dit criterium onvoldoende onderscheidend zou kunnen blijken naarmate het gebruik van generatieve AI in de rechtspraktijk gemeengoed wordt. De rechtbank zal genoemd criterium in deze zaak evenwel volgen, omdat niet is gesteld en gebleken dat de gemachtigde van eiseres het beroepschrift in essentiële mate heeft laten opstellen door generatieve AI.
6.3.
In de Richtlijn wordt ook voorzien in een kostenvergoeding voor deelname aan de hoorzitting door de taxateur van eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in dit geval toepassing aan te geven. Eiseres heeft zich op de hoorzitting – net als op de zitting bij de rechtbank – laten vertegenwoordigen door een taxateur. De taxateur treedt dan op als gemachtigde. Door voor die dienst(en) zowel een kostenvergoeding als gemachtigde en als taxateur toe te kennen zou sprake zijn van een dubbele vergoeding voor dezelfde dienst. Overigens is de taxateur die eiseres op de hoorzitting (en de zitting bij de rechtbank) vertegenwoordigde niet de taxateur die het taxatierapport van eiseres heeft opgesteld.
6.4.
De proceskostenvergoeding voor het namens eiseres ingediende taxatierapport bedraagt € 278,30. Eiseres verzoekt om vergoeding van dit bedrag en onderbouwt dat met de aan haar toegezonden factuur van haar taxateur. Uit deze factuur blijkt dat het gaat om twee uren werkzaamheden van haar taxateur voor een uurtarief van € 115 en vermeerderd met 21% btw. De hoogte van deze kostenvergoeding is niet door de heffingsambtenaar bestreden en de rechtbank acht die toewijsbaar.
6.5.
Verder moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
6.6.
De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak de te vergoeden bedragen voor proceskosten en het griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. [23]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover die ziet op de mbo-school aan de [adres] ;
  • stelt de waarde van de mbo-school aan de [adres] voor het kalender jaar 2024, per waardepeildatum 1 januari 2023, vast op € 7.500.000 en bepaalt dat de heffingsambtenaar de aanslagen onroerendezaakbelasting vermindert overeenkomstig deze waarde;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 371;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot een betaling van € 3.386,30 aan proceskosten aan eiseres;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. J. Lie en mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:42, tweede lid, van de Awb.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6066, overweging 4.4.
5.Artikel 8:58, eerste lid, van de Awb.
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6066, overweging 4.5.
7.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739, overweging 4.16.
8.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6066, overweging 4.5.
9.Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, overweging 3.2. (Oostflakkee).
10.Zoals bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ.
11.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Instructie Waardebepaling Wet WOZ.
12.Te vinden op: www.wozdatacenter.nl onder Taxatiewijzers 2023, onder deel 1 (Onderwijs)
13.Conclusie advocaat-generaal 10 november 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1012.
14.Rechtbank Den Haag 6 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18564, overweging 6, en gerechtshof Den Haag 31 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1383, overweging 5.4.
15.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 maart 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:932, overweging 4.16.
16.Gerechtshof Amsterdam 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2684.
17.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.
18.Stcrt. 2018, 28796.
19.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:703, overweging 4.3.2.
20.Artikel 30, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WOZ.
21.Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, overweging 3.5.2.
22.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 5 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:602, overwegingen 4.16 tot en met 4.18.
23.Artikel 30, vierde lid, van de Wet WOZ.