ECLI:NL:RBOBR:2025:5767

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
24/2425
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen stoken van pelletkachels door buren

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 16 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek ongegrond verklaard. Eiseres had verzocht om handhavend op te treden tegen het stoken van pelletkachels door haar buren, maar het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college op basis van de geldende regels en jurisprudentie geen aanleiding had om onrechtmatige hinder vast te stellen. Eiseres had in haar beroep verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar de rechtbank concludeert dat er geen overmatige hinder is vastgesteld die zou rechtvaardigen dat het college handhavend optreedt. De rechtbank wijst erop dat de toezichthouders meerdere controles hebben uitgevoerd en geen onrechtmatige hinder hebben geconstateerd. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de hinder objectief moet zijn en dat de bijzondere gevoeligheid van eiseres voor rook niet relevant is voor de toepassing van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand, zonder vergoeding van proceskosten of griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[naam], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr.drs. J.M. Lammers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college
(gemachtigden: mr. A. van de Waert, mr. S.J.M Jannssen, mr. C.H.R. de Bruin en mr, C.E. van Klinken)) .
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [plaats] (derde-partij).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het afwijzen van een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de stook van een pelletkachel. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 16 maart 2023 een handhavingsverzoek ingediend om op te treden tegen het stoken van een houtkachel en/of een pelletkachel door haar buren op het adres [adres] te [plaats]. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 12 mei 2023 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 juni 2023 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 december 2023 heeft het college het besluit van 12 mei 2023 ingetrokken en het handhavingsverzoek toegewezen voor wat het overschrijden van het maximale bouwoppervlak door de buren en afgewezen voor wat betreft de stank- en rookoverlast, gezondheidsschade en de afvoerhoogte van de rookgasafvoer. Tegen dit besluit heeft eiseres op 22 januari 2024 bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres van 19 juni 2023 tegen het besluit van 12 mei 2023 gegrond verklaard en het bezwaar van eiseres van 22 januari 2024 tegen het besluit van 8 december 2023 ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college en derde-partij vergezeld van [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. In dit geval is het verzoek om handhaving ingediend op 16 maart 2023. Dat betekent dat het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing is.
Vooraf
4. Eiseres is woonachtig op het adres [adres] te [plaats]. Zij heeft op 16 maart 2023 een handhavingsverzoek ingediend vanwege de hinder en de gezondheidsschade die zij ondervindt van het stoken van de houtkachel van de buren van [adres]. Bij besluit van 12 mei 2023 is het verzoek om handhavend optreden afgewezen behoudens handhavend optreden tegen de zonder omgevingsvergunning gebouwde schoorsteen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het college heeft het besluit van 12 mei 2023 ingetrokken en op 8 december 2023 een nieuwe beslissing op het handhavingsverzoek genomen. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen voor wat betreft rook- en stankoverlast, gezondheidsschade en de hoogte van de rookgasafvoer en toegewezen voor wat betreft de overschrijding van de bebouwingsoppervlakte. Bij besluit van 25 april 2024 heeft het college dit besluit in stand gelaten. Tegen dit besluit richt zich het beroep van eiseres 5 juni 2024.
4.1
De buren zijn overgegaan van een houtkachel op een pelletkachel en hebben voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar van 5 maart 2024 de pelletkachel in de aanbouw van de woning verwijderd. Eiseres heeft haar bezwaar gehandhaafd omdat er in het bijgebouw ook een pelletkachel in gebruik was. Hangende de beroepsprocedure is bij een inspectie op 16 september 2024 geconstateerd dat ook de pelletkachel in het bijgebouw, die bij de controle van 1 maart 2024 nog aanwezig was, is verwijderd.
4.2
Eiseres is daarop gevraagd of zij haar beroep wenste te handhaven. Op 17 december 2024 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij haar beroep handhaaft omdat zij in rechte vastgesteld wil zien of het college handhavend had moeten optreden toen de pelletkachels nog aanwezig waren. Met name de pelletkachel in de aanbouw heeft ernstige gezondheidsschade veroorzaakt en het college was daarvan op de hoogte of had daarvan op de hoogte moeten zijn. Het college had ex tunc op het bezwaar moeten beslissen en heeft dat niet gedaan. Een uitspraak van de rechtbank is van belang voor een mogelijk civielrechtelijke procedure over de aansprakelijkheid van het college voor het toestaan van de rookoverlast en de gezondheidsschade die dat voor eiseres teweeg heeft gebracht.
4.3
Het college is van mening dat eiseres geen procesbelang heeft omdat zij met haar beroep niet kan bereiken dat er handhavend wordt opgetreden nu de pelletkachels allebei zijn verwijderd. Ook het doel van schadevergoeding is volgens het college niet meer bereikbaar omdat nader onderzoek niet mogelijk is doordat de pelletkachels zijn verwijderd.
Is er procesbelang?
5. De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van procesbelang in verband met geleden schade als gevolg van bestuurlijke besluitvorming vereist is dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade is geleden als gevolg van deze bestuurlijk besluitvorming.
5.1
Uit de gedingstukken komt naar voren dat eiseres reeds vanaf jonge leeftijd bekend is met allergische astma. De astma is dus niet veroorzaakt door het stoken van de pelletkachel in de uitbouw gedurende de periode van 16 maart 2023 (verzoek om handhaving) en februari 2024 (maand van verwijdering van de pelletkachel in de aanbouw). De gestelde geleden gezondheidsschade moet naar het oordeel van de rechtbank bestaan uit blijvend toegenomen astmatisch klachten of andere gezondheidsschade als gevolg van de stook van de pelletkachel gedurende deze periode. De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres tot op zekere hoogte mate aannemelijk heeft gemaakt dat haar astma geprikkeld kan worden door houtrook en dat haar klachten dan toenemen, toegenomen gezondheidsschade niet valt uit te sluiten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres een procesbelangen heeft bij de beroepszaak.
De beroepsgronden
6. Eiseres voert in beroep aan dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar alleen de pelletkachel in het bijgebouw aanwezig was, omdat de pelletkachel in de aanbouw was verwijderd. Het college had volgens eiseres ex tunc moeten toetsen en dus uit moeten gaan van de overlast toen de pelletkachel in de uitbouw er nog wel stond en daarbij het rapport van Scapeler moeten betrekken. Eiseres voert in dat verband aan dat het college bij de onderzoeken naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiseres niet dan wel onvoldoende heeft betrokken wat eisers heeft aangevoerd. Ook heeft het college ten onrechte geen luchtmetingen verricht omdat er volgens het college geen norm was waaraan die metingen kunnen worden getoetst om vast te stellen of er sprake is van overmatige hinder. Het college heeft beoordelingsruimte die artikel 7.11 van het Bouwbesluit biedt onvoldoende benut en het had gelet op hetgeen eiseres aan gegevens heeft aangeleverd moeten concluderen dat er sprake was van overmatige hinder. Gelet op hetgeen eiseres over de door haar geleden schade heeft aangevoerd had het college bij de beslissing op bezwaar moeten beoordelen of het primaire besluit met betrekking tot de overlast van de pelletkachel in de aanbouw, waarvan de rookafvoer dicht bij het slaapkamerraam van eiseres was, juist was. Omdat ten tijde van de beslissing op bezwaar de pelletkachel reeds was verwijderd heeft het college het rapport Scapeler niet bruikbaar geacht omdat dit rapport zag op de uitstoot van beide pelletkachels. Het college heeft dus ex nunc getoetst, maar had ook ex tunc moeten toetsen en dan met name ook wat eiseres over haar gezondheidsschade heeft gesteld.
6.1
Het college stelt zich op het standpunt dat uit de conclusie Wattel [1] , volgt dat bij handhavingszaken ex tunc maar ook zeker ex nunc getoetst moet worden. Het bestuursorgaan moet zowel het toen als het nu als alles eromheen en tussenin meewegen: eerst moet het bestuursorgaan vaststellen of het met de kennis en op basis van het recht van toen destijds tot een toen correct besluit is gekomen en vervolgens in hoeverre de ontwikkelingen nadien tot het moment van heroverwegen in verband met de te handhaven norm nopen tot gehele of gedeeltelijke heroverweging. Zo’n toetsing heeft volgens het college plaatsgevonden ten aanzien van zowel de palletkachel in de aanbouw als in het bijgebouw. Het college heeft het handhavingsverzoek terecht afgewezen en is van mening dat aan het onderzoek van Scapeler niet die waarde kan worden toegekend die eiseres daaraan toekent omdat het rapport ziet op metingen die zijn uitgevoerd naar aanleiding van structurele hinder van houtrook van beide pelletkachels. Het college wijst op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] waarin de Afdelig heeft geoordeeld dat er geen algemene aanvaarde inzichten bestaan over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van het gebruik van een houtkachel/pelletkachel schade aan de mens toebrengt in de zin van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Uit metingen volgt daarom geen maatstaf of norm waaraan getoetst kan worden of sprake is van overmatige hinder in de zin van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Overmatige hinder moet daarom worden vastgesteld door de toezichthouders als bij waarnemingen evident sprake is van overmatige hinder. Dat is volgens het college uit de controles van de toezichthouders niet gebleken.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de toezichthouders diverse controles hebben uitgevoerd, waarvan verschillende controles direct na een melding van eiseres hebben plaatsgevonden. Bij de controles op 1, 2, en 4 mei 2023 hebben de controleurs, zo blijkt het TPO-rapport geen rook of stank geconstateerd. Bij de controles op 16, 24, 30 en 31 oktober 2023 en 1, 3, 6 en 8 november 2023 werd op niet behoudens op 31 oktober 2023 en 3 en 6 november 2023 geen stookgeur geroken en geen rook gezien. Op 31 oktober 2023 hebben de controleurs rook uit de schoorsteen zien komen en een lichte stookgeur geroken. Op 3 november 2023 hebben de controleurs in de woning van eiseres op de slaapkamer aan de achterzijde van de eerste verdieping en bij een openstaande buitendeur op de begane grond een lichte rookgeur geroken. Op 6 november 2023 werd een lichte stookgeur waargenomen, ook vanuit de tuin van eiseres. Bij een controle op 28 februari 2024 hebben de toezichthouders derde-partij gevraagd de temperatuur van de brandende pelletkachel te verhogen waarbij nauwelijks rookgeur waarneembaar was en er zeer lichte rookontwikkeling was. Bij controles op 29 februari 2024 en 1 maart 2024 was geen rookgeur en geen rookontwikkeling aanwezig. Na het verhogen van de temperatuur van pelletkachel was een lichte rookgeur en een lichte rookontwikkeling waarneembaar.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op grond de uitgevoerde controles in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij gebruik van de pelletkachels van derde-partij geen onrechtmatige hinder ontstaat als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Niet in geschil is dat zich bij het gebruik van de pelletkachels rookontwikkeling voordoet. Een dergelijk gebruik kan weliswaar hinder opleveren maar voor strijd met artikel 7.22 van het Bouwbesluit moet die hinder overmatig zijn.
Gelet op de bevindingen van de controleurs is heeft het college naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat daarvan geen sprake.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.4
Eiseres voert verder aan dat zij in het kader van haar handhavingsverzoek heeft aangegeven dat er sprake was van een overtreding. Het is aan het college om de strijdigheid met artikel 7.22 Bouwbesluit vast te stellen. Het college heeft daarbij beoordelingsvrijheid en het college had die moeten benutten. Op 3 november 2023 (bij stookalert code oranje) heeft de toezichthouder geconstateerd dat er een lichte stookgeur in de slaapkamer kwam op het moment dat er een rookwolk uit de schoorsteen kwam. Code oranje betekent dat stoken voor overlast zorgt als degene die de rook inademt longklachten heeft. Mede gelet op de brief van de longarts die eiseres op 22 november 2023 aan de gemeente heeft gemaild en waaruit blijkt dat luchtverontreinigingsrook zorgt voor verslechtering van de astma, had het college een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit moeten zien. Het rapport van Scapeler ondersteunt de conclusie dat de verhoogde fijnstofconcentraties, met korte pieken van wel 400 ug/m³ afkomstig zijn van de pelletkachel in de aanbouw. De oorzaak van de overlast kan volgens Scapeler niet bij andere, verder gelegen, woningen liggen.
6.5
Hieromtrent stelt het college dat uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat specifieke regelgeving voor het gebruik van pelletkachels ontbreekt en dat er geen wettelijke grenswaarden zijn voor de uitstoot van fijnstof. De gemeente gebruikt geen meetapparatuur en voert bij controles ook geen metingen uit omdat uit metingen geen conclusies kunnen worden getrokken omdat uit metingen geen norm volgt waaraan kan worden getoetst of er sprake is van overmatige hinder in de zin van artikel 7.22 van het Bouwbesluit.
Het college stelt verder dat er bij controles bij het stoken van de pelletkachel soms rookpuimen zijn waargenomen, maar dat dat nog geen onaanvaardbare hinder oplevert. De toezichthouders hebben in mei 2023, oktober 2023, november 2023, februari 2024 en maart 2024 controles uitgevoerd. Sommige controles zijn direct uitgevoerd nadat eiseres een melding vanwege overlast had ingediend. Bij geen van de controles hebben de toezichthouders overmatige hinder vastgesteld ook niet in gevallen waarin is gevraagd de thermostaat te verhogen zodat de kachel aansloeg. Er was in die gevallen zeer lichte rookontwikkeling waarneembaar en een lichte stookgeur, Er is ook een maal bij eiseres in de woning gecontroleerd, waarbij een lichte stookgeur werd waargenomen. Van onaanvaardbare hinder in de zin van artikel 7.22 van het Bouwbesluit was geen sprake. Dat eiseres stelt vanwege gezondheidsklachten in het bijzonder nadeel te ondervinden van het stoken van pelletkachels, maakt volgens het college nog niet dat in objectieve zin sprake is van onaanvaardbare hinder omdat bijzondere gevoeligheid voor de toepassing van artikel 7.22 van het Bouwbesluit niet telt. Met betrekking tot de door eiseres verstrekte gegevens stelt het college dat overmatige hinder met objectieve waarnemingen van toezichthouders dienen te worden bevestigd en dat een gemeente zich bij het nemen van een besluit niet alleen mag baseren op de foto’s die eiseres heeft overgelegd
6.6
Artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 luidt:
"Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt."
6.7
Uit rechtspraak volgt dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit een restbepaling is, die door het bevoegd gezag kan worden toegepast als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein noodzakelijk is vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Uit artikel 7.22 van het Bouwbesluit vloeit niet voort wanneer moet worden gesproken van gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder. Het is aan het college om dit in een concrete situatie vast te stellen. [3]
6.8
Dat betekent dat aan het college beoordelingsruimte toekomt die door de rechtbank terughoudend wordt getoetst. De rechtbank merkt daarbij op dat er nog geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie rook, afkomstig van een pelletkachel schade aan de mens toebrengt. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [4] Zoals in rechtsoverweging 6.3 is de rechtbank van oordeel dat het college uit de uitgevoerde controles heeft kunnen concluderen van overmatige hinder in de zin artikel 7.22 van het Bouwbesluit geen sprake is.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.9
Eiseres voert ook aan dat er algemene inzichten zijn over schadelijkheid van houtstook die, in combinatie met hetgeen eiseres met medische verklaringen haar aangevoerd over het verband tussen de uitstoot van de pelletkachel en haar gezondheid, voor het college aanleiding had moeten vormen om een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit te constateren.
6.1
Het college stelt omtrent de geleden gezondheidsschade dat het gebruik van één of twee pelletkachels geen onevenredige invloed heeft op de gezondheid van eiseres. Uit de waarnemingen van de toezichthouders ter plaatse blijkt geen overmatige overlast, ook niet voor de lichamelijk klachten die eiseres reeds ondervindt. De verklaring van de longarts van 12 maart 2024 is volgens het college te algemeen daaraan de door eiseres gewenste conclusies te verbinden omdat daaruit geen overwegend verband blijkt tussen de significante daling van de longfunctie en het gebruik van de pelletkachel op [plaats]. Ook uit de algemene verklaring van de longarts van 1 augustus 2023 blijkt niet dat er sprake is van onevenredige overlast veroorzaakt door de pelletkachel.
6.11
De rechtbank heeft in het voorgaande geoordeeld dat om onrechtmatige hinder in de zin van artikel 7:22 van het Bouwbesluit aan te nemen er objectiveerbare overmatige hinder moet zijn en dat daarvan geen sprake is. Het kan zijn dat eiseres door haar gevoeligheid voor rook hinder ervaart van de pelletakchels. Maar voor de toepassing van artikel 7:22 van het bouwbesluit is een bijzondere gevoeligheid die een individu heeft voor rook of een bepaalde rooksoort niet van belang. Voor zover eiseres betoogt dat het college vanwege haar gezondheidssituatie een overtreding van artikel 7:22 van het bouwbesluit had moeten constateren verwijst de rechtbank naar de, eerder in deze uitspraak genoemde, vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er geen algemene aanvaardbare inzichten bestaan over de vraag wanneer rook van houtkachels schade aan de mens toebrengt. De door eiseres ingebrachte algemene medische verklaringen geven de rechtbank geen aanleiding daarover anders te oordelen.
6.12
Eiseres voert tot slot aan dat het college kennelijk alleen heeft beoordeeld of een rookgasafvoer van 50 cm hoog in strijd is met het Bouwbesluit terwijl eiseres heeft betoogd hoe de positie van beide rookgasafvoeren ten opzichte van de achtergevel van eiseres ervoor zorgde dat de rook bleef hangen en in de woning van eiseres kon binnendringen. Dat laatste is door het college niet beoordeeld. Het college heeft volgens eiseres ten onrechte de NEN norm voor minimale schoorsteenhoogten niet toegepast. Het college had moeten toetsen aan artikel 3.54 lid 1 van het Bouwbesluit waarin de NEN 2757 norm wordt genoemd. Eiseres heeft [bedrijf] uit [plaats] langs laten komen en deze constateerde dat de afvoerpijp te laag was en van een verkeerde kap was voorzien waardoor de rook niet omhoog kan maar via de zijkant naar beneden valt.
6.13
Het college stelt dat de toezichthouder heeft onderzocht of de rookgasafvoer voldoet aan de eisen voor voorzieningen bij woningen voor de afvoer van rookgas afkomstig van verbrandingstoestellen, zoals neergelegd in afdeling 3.8 van het Bouwbesluit. De toezichthouder heeft geen overtredingen van het Bouwbesluit met betrekking tot de rookgasafvoer vastgesteld. Op grond van artikel 3.55 lid 1 van het Bouwbesluit zijn op het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk artikelen 3.51 tot en met 3.53 van het Bouwbesluit van toepassing. Deze artikelen hebben betrekking op de
plaats van de opening, het thermisch comfort en de rookdoorlatendheid van de
rookgasafvoer. De geldende NEN normen 1087 en 2757 zijn slechts van toepassing
voor zover naar deze normen wordt verwezen in de voornoemde artikelen en alleen in
relatie tot hetgeen in deze artikelen is bepaald. De artikelen 3.51 tot en met 3.53 van het Bouwbesluit hebben geen betrekking op de minimale hoogte van de rookgasafvoer en de stromingsrichting van rookgassen. Voor wat betreft de gestelde ophoping van rook en giftige stoffen in de tuin en de woning van eiseres stelt het college dat de relevante bepalingen in het Bouwbesluit zien op het perceel van de buren van [plaats] en dus niet op het perceel van eiseres. Overigens is op het perceel van eiseres bij de controle geen hinderlijke geur en rook waargenomen.
6.14
De rechtbank stelt vast dat in artikel 3.54, eerste lid van het Bouwbesluit geen NEN 2757 maar NEN 1087 wordt genoemd. In het tweede lid 2 van artikel 3.54 van het Bouwbesluit wordt wel NEN 2757 genoemd. Met haar beroepsgrond dat het college alleen heeft beoordeeld of een rookkanaal van 50 cm hoog in strijd is met het Bouwbesluit 2012, lijkt eiseres te doelen op toepassing van de NEN-norm 2757-1. Deze norm schrijft een afvoerhoogte voor van minimaal 0,5 meter boven nokhoogte, afhankelijk van de dakhelling en de plaats van de schoorsteen. De rechtbank stelt vast dat deze norm in het Bouwbesluit 2012 niet wordt genoemd, zodat het college - anders dan eiser veronderstelt - hieraan niet hoeft te toetsen en hierop niet kan handhaven.
6.15
Ten aanzien van artikel 3.54 in het Bouwbesluit 2012 overweegt de rechtbank dat eiseres daarop vanwege het relativiteitsvereiste geen succesvol beroep kan doen. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. De in de artikelen 3.49 tot en met 3.54 van het Bouwbesluit 2012 vervatte normen strekken voor het merendeel tot bescherming van de bewoners van een pand waarin de kachel zich bevindt en waarop de afvoerpijp is geplaatst en ter waarborging van de kwaliteit van de binnenlucht in het gebouw. Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiseres die geen bewoner of gebruiker is van het gebouw waarvoor die eisen gelden. Artikel 3.51, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 strekt wel tot bescherming van de belangen van omwonenden, maar daarop heeft eiseres geen beroep gedaan.
De beroepsgrond slaagt.
6.16
Het college verwijst tot slot naar de uitspraak van deze rechtbank van 6 augustus 2023 [5] uit rechtsoverweging 8.6. van deze uitspraak blijkt dat als het Stappenplan van de StAB wordt gevolgd het college bij een negatief antwoord op de vragen 3, 5, en 6 uit Stappenplan zich op het standpunt kan stellen dat aanvullend onderzoek niet nodig was.
Uit rechtsoverweging 8.8 van de uitspraak volgt dat er geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook, afkomstig van ene houtkachel schade aan de mens toebrengt.
Uit rechtsoverweging 8.9 volgt dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit een restartikel dat door het bevoegd gezag kan worden toegepast als optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Uit artikel vloeit 7.22 van het Bouwbesluit blijkt niet wanneer moet worden gesproken van overmatige hinder, het college heeft beleidsvrijheid om dat in een concreet geval vast te stellen. Het feit dat een houtkachel bij normaal gebruik rookontwikkeling geeft maakt nog niet dat de hinder die daaruit voortvloeit strijd met artikel 7.22 van het Bouwbesluit oplevert omdat daarvoor geldt dat de hinder ook overmatig moet zijn. Uit rechtsoverweging 8.9 volgt ook dat voor zover iemand stelt dat het gebruik van de houtkachel als overmatig hinderlijk wordt ervaren vanwege de gezondheidssituatie, ook dan geldt dat doorslaggevend is of
objectiveerbaar sprake is van overmatige hinder. Het gaat er daarbij niet om wat iemand
individueel als hinder ervaart, maar wat in algemene zin als overmatige hinder wordt
ervaren. Bijzondere gevoeligheid telt voor de toepassing van artikel 7.22 van het
Bouwbesluit niet.
6.17
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen grond was om handhavend op te treden. Toezichthouders hebben meerdere malen en op verschillende dagen en tijdstippen onderzoek verricht naar mogelijke overlast en zij hebben gerapporteerd dat van overmatige hinder geen sprake is. Omdat niet is geconstateerd dat bij gebruik van de pelletkachels van derde-partij overmatige hinder ontstaat als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012, is geen sprake van een overtreding van dit artikel en is het college niet bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij betrekt de rechtbank dat er geen handhavingskader is onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook afkomstig van gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt. Het is aan de wetgever om een dergelijk kader vast te stellen. Gelet op wat er thans aan kader is, heeft het college voldoende onderzoek gedaan. Nu er geen overtreding van artikel 7:22 van het Bouwbesluit is vastgesteld, heeft het college van handhavend optreden kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:690, 22 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3140 en 22 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3137.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4319 en van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3295.
4.Zie bijvoorbeeld 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:690