Beoordeling door de rechtbank
Inwerkingtreding Omgevingswet
20.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving of een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op het verzoek of de aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Het verzoek om handhaving en de aanvraag om een omgevingsvergunning zijn ingediend vóór 1 januari 2024, zodat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante wet- en regelgeving
21.
De wettelijk relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
22.
Bij brief van 4 december 2023 hebben eisers het college verzocht om de bouwwerkzaamheden op de projectlocatie te staken, in ieder geval tot het moment dat de bezwaartermijn tegen het ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter inzage is gelegd. Volgens eisers leiden de bouwwerkzaamheden tot aantasting van het cultuurhistorisch waardevol gebied. In dat kader wijzen zij erop dat het uitvoeren van werkzaamheden als het af- en vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan aan strikte voorwaarden is gebonden.
23. Ter zitting is gebleken dat de vergunde 96 tijdelijke woningen inmiddels zijn opgericht en in gebruik zijn genomen.
24. Het college heeft in het verweer gesteld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit I. Zou de omgevingsvergunning waartegen zij zich ook keren, in rechte niet standhouden, dan kunnen zij alsdan een (nieuw) handhavingsverzoek indienen.
25. Uit vaste rechtspraak volgtdat een bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk behoeft te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
26. Ter zitting hebben eisers gesteld dat zij willen dat er een rechtmatigheidsoordeel wordt gegeven over de handelswijze van het college in de periode dat er nog geen omgevingsvergunning was verleend voor de woningen en al wel met de bouwwerkzaamheden was begonnen. Het college heeft toen keer op keer niet gehandhaafd. Een rechtmatigheidsoordeel kan er ook toe dienen dat deze handelswijze in de toekomst niet meer wordt herhaald.
27. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit I. De werkzaamheden die eisers met hun verzoek om handhaving hebben beoogd te voorkomen, hebben inmiddels reeds plaatsgevonden. Het feit dat eisers zich ernstig in hun rechtsgevoel voelen aangetast door de handelswijze van het college destijds is onvoldoende om nog een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit I te kunnen aannemen.
Eisers hebben op zich terecht opgemerkt dat procesbelang behouden blijft bij de beoordeling van een beroep tegen een besluit dat inmiddels niet meer actueel is, als sprake zal zijn van toekomstige besluitvorming waarbij het inhoudelijke oordeel over dat besluit kan worden betrokken. Het moet dan echter wel aannemelijk zijn dat die toekomstige besluitvorming zal plaatsvinden. Dat zal met name het geval zijn bij een voortdurende activiteit waarvoor periodiek vergunningen worden verleend of een activiteit die in de toekomst zal worden herhaald, zoals een jaarlijks evenement. Daarvan is hier geen sprake. Bovendien raakt de beweerdelijk onjuiste handelswijze van het college niet de inhoud van het besluit zelf.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De tegen dit besluit gerichte beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
SHE 25/558
28. De projectlocatie ligt aan de Bremweg, net buiten de kern van Schijndel, en heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 hectare. De gronden zijn eigendom van de gemeente Meierijstad. Zij waren eerder onbebouwd en werden gebruikt voor agrarische activiteiten. Ten noorden van de projectlocatie ligt het bedrijventerrein Rooiseheide, dat ongeveer
36 hectare groot is en diverse bedrijven huisvest. Direct ten oosten van de projectlocatie is het sportpark Zuideinderpark gelegen. De projectlocatie wordt ontsloten door de Bremweg aan de westzijde en de Heiweg aan de zuidzijde.
29. Ter plaatse van de gronden waar het projectplan is voorzien gelden, voor zover hier van belang, de bestemmingsplannen “Landelijk gebied”, “Landelijk gebied, Herijking” en “Paraplubestemmingsplan parkeren”.
Op grond van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” is aan de gronden de bestemming “Agrarisch met waarden – Open landschap” toegekend. Het projectplan past niet in dit bestemmingsplan. Om realisatie hiervan toch mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend.
30. De beroepen zien niet op de activiteit ‘het maken van een uitrit’. Ook hebben de beroepen geen betrekking op de vaststelling van een hogere waarde vanwege wegverkeer op de Heiweg en evenmin op het instellen van een 30 km zone.
Toetsingskader
31. Voor de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo geldt, gelet op het hier toegepaste artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 3°, van die wet dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en de motivering een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten. Het college heeft bij zijn beslissing beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Bespreking beroepsgronden
* Crisis- en herstelwet van toepassing?
32.
Eisers voeren aan dat de rechtbank ten onrechte de Crisis- en herstelwet (Chw) op deze procedure van toepassing heeft geacht. Zij stellen dat het bestreden besluit II niet onder de werking van de bij deze wet behorende bijlagen I of II valt.
In Bijlage I staan categorieën van projecten omschreven waaronder bestemmingsplannen die de bouw van elf of meer woningen mogelijk maken. De bestemmingsplannen die ter plaatse van de projectlocatie gelden, staan de bouw van woningen en/of het huidige gebruik niet toe. Verder wordt dit project in Bijlage II van de Chw niet genoemd.
Of de Chw van toepassing is op deze procedure is onder meer van belang voor het moment waarop de gronden van het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden ingediend, of een aanvullend beroepschrift mag worden ingediend en voor de snelheid waarmee het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden behandeld.
33. De rechtbank is van oordeel dat op het projectplan de Chw van toepassing is, omdat dit plan de bouw mogelijk maakt van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied (bijlage I, onderdeel 3.1 Chw). Dat het projectplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, zoals eisers stellen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat onderdeel 3.1 Chw (ook) ziet op een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Verder is de rechtbank van oordeel dat het hierbij gaat om ‘woningen’ als bedoeld in
bijlage I, onderdeel 3.1, van de Chw. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de omgevingsvergunning is verleend voor de opvang van ontheemden voor maximaal
15 jaar in een zelfstandige ruimte waarin sprake is van een afzonderlijk huishouden, zodat kan worden gesteld dat het gebruik van deze woningen een duurzaam karakter heeft en gezien het gebruik op één lijn kan worden gesteld met ‘wonen’. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers nadere beroepsgronden hebben mogen indienen omdat aan hen niet was medegedeeld dat de Chw op deze procedure van toepassing is.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
34.
Eisers stellen dat het bestreden besluit II rechtsonzeker is, omdat hieruit niet volgt voor welke doelgroep de woningen worden gebouwd. Daarbij wijzen zij erop dat in de omgevingsvergunning staat dat het niet alleen om het huisvesten van Oekraïners gaat, maar ook om het huisvesten van ontheemden. Uit het bestreden besluit II wordt niet duidelijk of de woningen door andere doelgroepen gebruikt zullen gaan worden indien de oorlog in Oekraïne binnen 15 jaar eindigt. Volgens eisers had dit bij het nemen van het bestreden besluit II duidelijk moeten zijn vanwege de te hanteren parkeernormen.
35. Het college heeft hierover gesteld dat er voor ontheemden een groot tekort aan opvang is, ook in de gemeente Meierijstad. Uit de Ladderonderbouwing van
19 november 2024, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, wordt zowel de noodzaak van opvang van mensen uit Oekraïne als van elders benadrukt. Eisers hebben niet aangegeven in hoeverre onderzoeken die hierop zien en die aan de vergunningverlening ten grondslag liggen, onjuist zouden zijn.
Ter zitting heeft het college aangegeven dat het begrip ‘ontheemden’ ruim moet worden gezien en dat er dan ook geen beperking in de doelgroep is beoogd aan te brengen.
36. Bij het bestreden besluit II is overeenkomstig de aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk huisvesten van 300 ontheemden op de projectlocatie. In genoemde Ladderonderbouwing staat dat de locatie zal worden gebruikt voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen, maar tevens is aangegeven dat landelijk, provinciaal en gemeentelijk sprake is van een wooncrisis en dat het daarom van belang wordt geacht om een flexibele woningvoorraad te hebben die zich kan aanpassen naar de behoefte. Verder is er in het bestreden besluit II op gewezen dat de gemeenteraad op
15 december 2022 heeft besloten om in de huisvesting en opvang te (blijven) voorzien van asielzoekers en Oekraïense vluchtelingen. Daarnaast zijn er extra taakstellingen voor de huisvesting van statushouders.
37. De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘ontheemden’ niet in de omgevingsvergunning is gedefinieerd. Volgens het woordenboek van Van Dale wordt onder ‘ontheemde’ verstaan: iemand die uit zijn vaderland is gevlucht of verdreven, (zijn nationaliteit is kwijtgeraakt) en nog geen nieuwe woonplaats gevonden heeft. De stelling van eisers dat uit het bestreden besluit II niet volgt voor welke doelgroep de woningen worden gebouwd en het bestreden besluit II in zoverre rechtsonzeker is, deelt de rechtbank daarom niet. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de doelgroep niet te beperken tot gevluchte Oekraïners, gezien de grote behoefte aan opvang voor allerlei doelgroepen en de daarmee samenhangende behoefte aan flexibiliteit vanwege onder meer de onzekere toekomst. Wat de parkeernorm betreft overweegt de rechtbank dat het type woning en niet zozeer wie er woont bepalend is voor de van toepassing zijnde parkeernorm.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
38. Eisers voeren verder aan dat uit de raadsinformatiebrief van 15 oktober 2024 volgt dat er slechts behoefte bestaat aan 48 (extra) opvangplekken voor de huisvesting van Oekraïners, zodat de realisatie van 300 opvangplekken niet nodig is. Daarnaast brengen eisers naar voren dat 3,125 mensen per woning een te groot aantal is, waarbij zij erop wijzen dat het eerdere plan voorzag in 2,083 mensen per woning.
39. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Zoals onder het kopje ‘Onzekere doelgroep?’ is gesteld, volgt uit het bestreden besluit en de daarvan deel uitmakende stukken dat de te huisvesten doelgroep in eerste instantie bestaat uit gevluchte Oekraïners, maar dat ook behoefte bestaat aan opvangplekken voor andere vluchtelingen. Ook als de in geding zijnde opvanglocatie volledig wordt bewoond, bestaat volgens het college nog steeds behoefte aan opvanglocaties omdat na realisatie van het projectplan nog steeds niet aan de regionale taakstelling voor de gemeente Meierijstad wordt voldaan. Eisers hebben dit niet betwist. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is overigens gebleken dat er thans rond 290 Oekraïense vluchtelingen wonen in Meijerijstad.
Voor zover eisers met hun beroepsgrond over het aantal te huisvesten personen hebben beoogd te stellen dat dit aantal niet verantwoord is gezien de omvang van de units, overweegt de rechtbank dat ter beoordeling voorligt het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw en het gebruik van 96 woningen en niet het hierin te huisvesten aantal personen. Over het aantal bewoners per woning heeft het college overigens gesteld dat de woningen niet alleen verschillen qua grootte, maar ook dat op de projectlocatie vooral gezinnen worden gehuisvest zodat 96 woningen voldoende zijn om ongeveer 300 personen verantwoord te kunnen huisvesten.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
40.
Eisers voeren aan dat het hier niet gaat om een tijdelijk project gezien de verschillende doelgroepen die genoemd worden, maar om de bouw van een reguliere woonwijk in het buitengebied op een cultuurhistorisch waardevol perceel. Zij wijzen erop dat op of rond 3 december 2024 reeds personen in de woningen woonden. Omdat dit was vóór de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning, blijkt hieruit dat het college in feite voornemens is om de woningen langer dan 15 jaar in gebruik te laten nemen.
41. De rechtbank stelt vast dat in het dictum van het bestreden besluit II is bepaald dat de vergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 15 jaar (een dag na bekendmaking van dit besluit). Ook is bepaald dat na deze periode de situatie binnen een termijn van 3 maanden teruggebracht dient te worden naar de oorspronkelijke situatie, zodanig dat een gebruik conform de oorspronkelijke bestemming weer mogelijk is. Anders dan eisers stellen is daarom wel sprake van een tijdelijk project. Een reguliere woonwijk wordt ook niet voor maximaal 15 jaar vergund en gebouwd. Dat een aantal woningen al vóór de inwerkingtreding van het bestreden besluit II werd bewoond, leidt niet tot een ander oordeel.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
42.
Eisers betogen dat het onduidelijk is om hoeveel woningen het nu concreet in het plan gaat. Weliswaar staat in de omgevingsvergunning dat het over 96 woningen gaat, maar daarentegen is bijvoorbeeld in het document ‘Besluit Komborden Bremweg-Heiweg situatietekening’ (het document) een schets met drie woonunits opgenomen.
43. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat in het document een schets met drie woonunits is opgenomen niet kan leiden tot rechtsonzekerheid wat het aantal woningen betreft, omdat in het bestreden besluit II duidelijk is gesteld dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor de bouw en het gebruik van 96 tijdelijke woningen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
44.
Eisers brengen verder naar voren dat er alternatieve locaties zijn waar de Oekraïense vluchtelingen tijdelijk kunnen verblijven en dat hiernaar onvoldoende onderzoek is gedaan. Met de door hen aangedragen locaties heeft het college niets gedaan. In dat kader wijzen zij ook op een e-mail die eiser [naam] hierover op 17 juli 2023 heeft gestuurd en op de raadsinformatiebrief van 15 oktober 2024. Eisers zijn van mening dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet kan worden gebruikt als argument om bebouwing op deze locatie mogelijk te maken.
45. Het college heeft hierover gesteld dat er bij het onderzoek is gekeken naar een groot aantal kavels in eigendom van de gemeente Meierijstad en naar particuliere kavels die de gemeente in eigendom kan krijgen. Uit het locatieonderzoek blijkt, aldus het college, dat geen van de genoemde locaties een beter alternatief is voor de huisvesting van maximaal 300 mensen, gelet op geschiktheid en/of beschikbaarheid. De projectlocatie is gemeentegrond en dus relatief snel en gemakkelijk beschikbaar als opvanglocatie. De alternatieve locaties die door eisers zijn genoemd zijn vanwege verschillende factoren geen realistisch alternatief. Ze zijn niet beschikbaar en niet geschikt voor het oprichten van woningen.
46. Het college dient te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan het bestaan van alternatieven, indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, slechts dan tot het onthouden van medewerking leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij gaat het niet alleen om bezwaren van de kant van eisers, maar ook van de kant van het college en vergunninghoudster.Met het oog op onder meer het kostenaspect van de bijkomende (bouwkundige) voorzieningen en de beheersbaarheid, acht de rechtbank het niet onredelijk om de tijdelijke woningen op één locatie te willen concentreren.
47. In het locatieonderzoekis gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied of in stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij is aangegeven dat het opsplitsen in meerdere kleinere planlocaties geen alternatief is en ook onwenselijk. Kleinere locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn namelijk uitermate geschikt voor reguliere woningbouw, waaraan grote behoefte bestaat, en voor huisvesting van (andere) spoedzoekers. Bovendien kunnen bij huisvesting op één locatie andere noodzakelijke voorzieningen ook op één plek worden gerealiseerd en is één locatie wenselijk in verband met monitoring en toezicht.
In het locatieonderzoek zijn, anders dan eisers ter zitting hebben gesteld, diverse kavels genoemd waarnaar onderzoek is gedaan. Deze kavels bleken om diverse, specifiek genoemde redenen niet geschikt voor de huisvesting van 300 mensen. Eisers hebben niet deugdelijk onderbouwd dat het college dit locatieonderzoek niet aan het bestreden besluit II ten grondslag heeft mogen leggen. Het college heeft verder voldoende gemotiveerd waarom de alternatieve locaties die door eiser [naam] zijn genoemd in zijn e-mail van
17 juli 2023 niet of minder geschikt zijn.
Gelet op het vorenstaande hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er alternatieve locaties zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden verkregen met aanmerkelijk minder bezwaren.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Strijd met bestemmingsplan “Landelijk gebied, Herijking”?
48. Eisers stellen dat het projectplan niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan “Landelijk gebied”, maar ook met het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Herijking”. Daartoe voeren zij aan dat de gronden van de projectlocatie op grond van dit plan cultuurhistorische waarden hebben die beschermd moeten worden. De werkzaamheden die voor de uitvoering van het bouwplan moeten worden verricht zullen echter leiden tot een onevenredige aantasting van deze waarden.
49. Op grond van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Herijking” gelden ter plaatse van de planlocatie de dubbelbestemmingen “Waarde-cultuurhistorisch waardevolle elementen” en “Waarde-cultuurhistorisch waardevolle gebieden”. Op grond hiervan dient voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning te worden verleend. De aangevraagde werkzaamheden betreffen het roeren van de grond, dieper dan 30 cm, en het dicht leggen van een watergang ten behoeve van de realisatie van 96 tijdelijke woningen. In de ruimtelijke onderbouwing is gesteld dat de openheid van het landschap en de nauwe samenhang tussen wegen, waterlopen en de percelering waardevol is. Omdat er geen veranderingen of werkzaamheden plaatsvinden aan bestaande wegen of
(groen-)structuren wordt, zo is gesteld, het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het landschap behouden.
50.
De rechtbank is van oordeel dat het college in voornoemde dubbelbestemmingen die aan de projectlocatie zijn toegekend geen aanleiding heeft behoeven te zien om de gevraagde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden te weigeren. Weliswaar is sprake van enige aantasting van de cultuurhistorische waarden, maar het college heeft die, mede gezien het tijdelijke karakter van het project, aanvaardbaar kunnen vinden. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is gesteld over het behoud van de Bremweg en Heiweg en de daarbij behorende laanbeplanting, en de ligging van de projectlocatie tegen de kern van Schijndel, dus niet midden in het open landschap. De structuur van de locatie blijft dus gehandhaafd en kan na beëindiging van de huisvesting worden hersteld, zo begrijpt de rechtbank de onderbouwing na de daarop gegeven toelichting door het college.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Aantasting woon- en leefklimaat
51. Eisers stellen dat de realisatie van 96 woningen niet als een kleinschalig project kan worden gezien en een enorme impact zal hebben op de omwonenden. Zij vrezen voor overlast, waaronder geluidoverlast en overlast van hangjongeren. Het toezicht op de projectlocatie is volgens eisers onvoldoende vastgelegd. In de overwegingen van het bestreden besluit II staat namelijk dat er 24/7 een beheerder en/of beveiliger/
beveiligingsdienst aanwezig moet zijn, terwijl in de voorschriften staat ‘aanwezig en/of bereikbaar’. Afgezien daarvan vinden eisers dat er ook zorg moet worden gedragen voor de geestelijke gezondheidszorg van de bewoners van de projectlocatie nu het gaat om ontheemden, zodat een beheerder niet voldoende is.
52. Het college heeft gesteld dat een reglement met huis- en leefregels is voorgeschreven om overlast en calamiteiten te voorkomen. Dit reglement is zowel in het Nederlands als in de taal van de personen die er verblijven opgesteld en wordt aan elke (nieuwe) bewoner kenbaar gemaakt. Verder is een beheerder en/of beveiliger aanwezig of bereikbaar. Het college is niet duidelijk waarom op de locatie zelf zorggedragen zou moeten worden voor onverhoopte kwesties van geestelijke gezondheidszorg. Voor zover bij het college bekend, zijn er geen meldingen van overlast geweest.
53. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In voorschrift 7 van de omgevingsvergunning is bepaald dat voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omwonenden als voor de bewoners van de huisvestingslocatie er 24 uur per dag een beheerder en/of beveiliger/beveiligingsdienst aanwezig en/of bereikbaar moet zijn. De beheerder draagt zorg voor goed onderhoud en beheer van de locatie en van de omgeving.
In voorschrift 8 is bepaald dat de beheerder en/of beveiliger/beveiligingsdienst fungeert als aanspreekpunt voor de bewoners, omwonenden, de gemeente en de hulpdiensten (brandweer en politie). De naam en contactgegevens van de beheerder en/of beveiliger/
beveiligingsdienst dienen op centrale plekken goed zichtbaar te worden opgehangen en gedeeld te worden met omwonenden, de gemeente en de hulpdiensten (brandweer en de politie).
In voorschrift 9 is bepaald dat er een huishoudelijk reglement is met huis- en leefregels, opgesteld en goedgekeurd door de gemeente (…). Wijzigingen van het reglement met huis- en leefregels worden ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Op de huisvestingslocatie is op verschillende plekken (waaronder in elke afzonderlijke unit) het reglement aanwezig waarin de huis- en leefregels zijn opgenomen om overlast en calamiteiten te voorkomen. Dit reglement is zowel in het Nederlands opgesteld als in de taal van de personen die er verblijven en dit reglement wordt aan elke (nieuwe) bewoner kenbaar gemaakt.
54. De rechtbank is van oordeel dat het college de voorschriften 7 tot en met 9 toereikend heeft kunnen achten ter bescherming van de woon- en leefomgeving van zowel de bewoners van de 96 woningen als de omwonenden. Het is onvermijdelijk dat omwonenden enige gevolgen zullen ondervinden van het gebruik van de tijdelijke woningen, zoals dat ook het geval zou zijn als hier een reguliere woonwijk zou zijn gerealiseerd.
De door eisers gevreesde overlast is geen beoogd ruimtelijk effect van wat het projectplan mogelijk maakt en vloeit evenmin noodzakelijkerwijs uit het plan voort. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eventuele overlast dusdanig zal zijn dat de gevraagde omgevingsvergunning daarom niet in redelijkheid kon worden verleend. Voor zover eisers wijzen op overlast van rondhangende jongeren overweegt de rechtbank dat dit een kwestie is van handhaving van de openbare orde die in een procedure als deze niet aan de orde kan komen.
Met betrekking tot het verschaffen van geestelijke gezondheidszorg op de projectlocatie aan bewoners van de tijdelijke woningen is de rechtbank van oordeel dat het college ervan uit heeft kunnen gaan dat dit geen aspect is dat dient te worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en daarom geen weigeringsgrond kan vormen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Verkeersveiligheid
55. Eisers vrezen verder voor verkeersonveilige situaties, omdat de wegen van en naar de locatie te smal zijn voor een trottoir en de richtintensiteiten op de wegen nu al worden overschreden.
56. Het college heeft hierover gesteld dat de huidige wegbreedtes van de Heiweg en Bremweg momenteel te wensen overlaten voor het huidige en toekomstige verkeersaanbod. Om bermschade en verkeersonveilige situaties te voorkomen, dienen wegen te worden verbreed dan wel maatregelen te worden getroffen. Om het kappen van bomen langs genoemde wegen te voorkomen, zijn op basis van een verkeersonderzoek van Kragten van 31 oktober 2024 verkeersremmende maatregelen getroffen zoals drempels en kruispuntplateaus op de Bremweg-Rooiseheide en Rooiseheide-Ambachtstraat en zal een passeerhaven op de Bremweg én op de Heiweg worden aangelegd, naast de reeds bestaande passeerhaven op de Heiweg.
57. Met betrekking tot de verkeersintensiteiten van de omliggende wegen overweegt de rechtbank dat in het verkeersonderzoek is gesteld dat de richtintensiteiten voor de omliggende wegen zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet worden overschreden en de wegen een verkeersintensiteit afwikkelen die past bij de desbetreffende wegcategorie. De stelling van eisers dat de richtintensiteiten thans reeds worden overschreden is onvoldoende onderbouwd, mede gezien het rapport van Bureau Schoorstra Verkeerskundig Advies van 27 januari 2024 dat door eisers is ingebracht.
Voor een acceptabele en veilige verkeerssituatie zijn echter ook andere factoren zoals wegbreedte en de aanwezigheid van voorzieningen voor langzaam verkeer bepalend, zo is in het verkeersonderzoek gesteld. Daartoe zijn aanbevelingen gedaan.
De rechtbank is niet aannemelijk geworden dat het college het verkeersonderzoek van [naam] niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen en de getroffen of nog te treffen verkeersmaatregelen onvoldoende zijn om een verkeersveilige situatie te creëren. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat het college op
20 januari 2025 een verkeersbesluit heeft genomen, waarbij een 30 km-zone is ingesteld voor wegen in de nabijheid van de projectlocatie. De rechtbank stelt verder vast dat in de vergunningvoorschriften 5 en 10 is geborgd dat alle vereiste verkeersmaatregelen zijn getroffen voordat de woningen in gebruik zullen worden genomen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Belemmeringen in de bedrijfsvoering
58. Eisers voeren aan dat agrarische bedrijven in de omgeving, waaronder het bedrijf van eiseres maatschap Veehandel Hein Korsten, voor de voortzetting van hun bedrijven vrezen bij realisatie van het projectplan. Weliswaar bedraagt de richtafstand voor veehouderijen in gemengd gebied 50 meter en wordt hieraan voldaan, maar gezien de huidige aanscherping van het landbouwbeleid en het feit dat de agrarische bedrijven dichter bij de bebouwde kom zijn komen te liggen, is maar zeer de vraag of deze bedrijven niet alsnog in de problemen komen, aldus eisers. Hiermee heeft het college bij zijn besluitvorming ten onrechte geen rekening gehouden. Daarnaast worden de vele hoge en steile verkeersdrempels die inmiddels zijn geplaatst als zeer hinderlijk ervaren bij het gebruik van landbouwmachines.
59. Het college heeft hierover gesteld dat de komgrens uitsluitend verkeerstechnisch is verlegd en de bebouwde kom planologisch gezien onveranderd is gebleven. Tot het verkeerstechnisch verleggen is besloten omdat hierdoor een 30 km-zone kon worden gerealiseerd binnen het plangebied en daarmee een verkeersveilige situatie voor de bewoners van de opvang kon worden geschapen. Over de verkeersdrempels heeft het college opgemerkt dat de belangen van de toekomstige bewoners, omwonenden en fauna
bij een verkeersveilige situatie dienen te prevaleren boven de belangen van gebruikers van landbouwvoertuigen, nog daargelaten dat hinder bij het passeren van verkeersdrempels door hen kan worden beperkt door tijdig snelheid te minderen.
60. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een zodanige belemmering van de bedrijfsvoering van eiseres [naam] door de realisatie van het projectbesluit dat de omgevingsvergunning hierom had moeten worden geweigerd. De rechtbank acht daarbij van belang dat de afstand van de door eiseres geëxploiteerde melkveehouderij op ongeveer 130 meter afstand ligt van de projectlocatie. Daarmee wordt voldaan aan de afstand die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangehouden tot een geurgevoelig object zowel binnenals buiten de bebouwde kom, nog daargelaten dat het college terecht heeft gesteld dat planologisch gezien de bebouwde kom niet is veranderd. Voor zover eiseres vreest dat deze afstand in de toekomst misschien niet toereikend zal zijn, overweegt de rechtbank dat het college geen rekening heeft behoeven te houden met een onzekere situatie. Verder heeft het college de hinder die landbouwvoertuigen zouden kunnen ondervinden bij het passeren van de verkeersdrempels aanvaardbaar kunnen achten.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
61. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit II in strijd is met artikel 2 van het “Paraplubestemmingsplan Parkeren”, omdat er onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in openbaar gebied wordt gerealiseerd. Eisers stellen dat het college ten onrechte de parkeernorm voor ‘kamerverhuur, zelfstandig’ en ‘kleine eengezinswoning’ heeft gehanteerd, gelet op het aantal van 300 bewoners in 96 woningen. Volgens hen had een parkeernorm moeten worden gehanteerd van 1,8 parkeerplaats per woning, omdat aansluiting had moeten worden gezocht bij het kengetal voor ‘huur appartement midden/goedkoop (inclusief sociale huur)’. Omdat het omliggende terrein nu al vol staat met auto’s, betwijfelen zij of de aanleg van extra parkeerplaatsen op eigen terrein mogelijk is indien mocht blijken dat het vergunde aantal parkeerplaatsen zou tekortschieten.
62. Het college heeft verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van het bestreden besluit II. Hieruit volgt, aldus het college, dat met de 70 gerealiseerde parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voldaan aan de geldende parkeernorm voor ‘kamerverhuur, zelfstandig’ en ‘kleine, eenpersoonswoning (Tiny house; meestal grondgebonden)’ uit de CROW-publicatie. Verder heeft het college aangegeven dat er geen meldingen zijn binnengekomen bij de gemeente over een parkeertekort.
63. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op grond van artikel 2 van het “Paraplubestemmingsplan parkeren” dient bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden. Daarbij dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht te worden genomen. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen daarbij gedurende de duur van de vergunning worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
64.
In vergunningvoorschrift 3 is bepaald dat een aantal van 68 parkeerplaatsen dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden gedurende de duur van de vergunning. Met het aantal van 68 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de geldende CROW parkeernorm voor ‘kamerverhuur, zelfstandig’ en ‘kleine, eenpersoonswoning’.
In vergunningvoorschrift 4 is bepaald dat de vergunninghouder erop dient toe te zien dat parkeren niet buiten het eigen terrein plaatsvindt.
65. In de ruimtelijke onderbouwing is gesteld dat in de
Nota parkeernormen Meierijstad 2018 en de meest actuele CROW-publicatie uit 2024 geen specifieke kencijfers of parkeernormen zijn opgenomen voor opvanglocaties van ontheemden. Aangesloten is bij de parkeernorm van 0,8 per woning (inclusief
0,2 bezoekersparkeren) die op grond van de CROW-publicatie geldt voor de categorieën ‘kamerverhuur, zelfstandig’ en ‘kleine, eenpersoonswoning (Tiny house; meestal grondgebonden) in ‘rest bebouwde kom’. Met een parkeernorm van 0,8 per eenheid wordt ervan uitgegaan dat iets meer dan de helft van de toekomstige huishoudens een eigen auto bezit. Met een gemiddelde huishoudensgrootte van iets meer dan drie ontheemden per eenheid, is het onwaarschijnlijk dat een groot deel hiervan een tweede auto zal bezitten. Daarbij is ook gekeken, zo is gesteld, naar het autobezit onder de eerste bewoners van het complex en cijfers van het autobezit bij vergelijkbare opvanglocaties binnen de gemeente. Hieruit blijkt dat het autobezit van deze doelgroep relatief laag is. Men verwacht dat het autobezit onder toekomstige bewoners hierop zal aansluiten.
Met een parkeernorm van 0,8 per kamer met 96 wooneenheden bedraagt de totale parkeerbehoefte van dit woningtype 77 parkeerplaatsen, waarvan 58 parkeerplaatsen voor bewoners en 19 parkeerplaatsen voor bezoekers bestemd zijn. Omdat volgens het gemeentelijk parkeernormenbeleid bij de berekening van de parkeerbehoefte rekening mag worden gehouden met aanwezigheidspercentages, is in het verkeersonderzoek meegenomen dat bewoners en bezoekers van de beoogde wooneenheden dezelfde parkeervoorzieningen op eigen terrein niet altijd gelijktijdig gebruiken. De parkeerbehoefte bedraagt op basis van de in dit geval maatgevende werkdagavond dan 68 parkeerplaatsen. Omdat er op eigen terrein wordt voorzien in 70 parkeerplaatsen, wordt met dit aantal voldaan aan de geldende parkeernorm, zo is gesteld.
66. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing en het daaraan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek voldoende onderbouwd waarom er in dit geval aanleiding bestaat om een afwijkende parkeernorm toe te passen voor de tijdelijke woningen. Deze gaan bewoond worden door ontheemden. In het verkeersonderzoek staat dat wanneer naar ontheemden wordt gekeken die al in de tijdelijke woningen wonen of verblijven bij vergelijkbare opvanglocaties binnen de gemeente, een lagere parkeernorm is aangewezen dan de norm die geldt voor reguliere woonfuncties. Met andere woorden: uit praktijkervaringen op andere locaties blijkt dat het autobezit onder ontheemden doorgaans geringer is. De rechtbank is van oordeel dat het college het verkeersonderzoek hierin heeft kunnen volgen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de woningen bewoond worden of gaan door ontheemden, dat wil zeggen: personen die uit hun vaderland zijn gevlucht of verdreven, en nog geen nieuwe woonplaats gevonden hebben. Ter zitting is aanvullend door het college gesteld dat 60 woningen na oplevering al waren bewoond, zodat het college bij zijn besluitvorming naar het feitelijke autogebruik bij deze woningen heeft kunnen kijken. Het college heeft hierin aanleiding mogen zien deze lagere parkeernorm toe te passen, ook omdat door eisers onvoldoende is onderbouwd waarom zou moeten worden uitgegaan van een kengetal van 1,8 parkeerplaats per woning. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde parkeernorm niet representatief zou zijn.
Niet in geschil is tussen partijen dat indien van een parkeernorm van 0,8 parkeerplaats per wooneenheid wordt uitgegaan, wordt voldaan aan deze norm en aan vergunning-
67. Voor zover eisers ter zitting hebben betoogd, onder verwijzing naar foto’s, dat er nu reeds buiten het terrein wordt geparkeerd, overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting is gebleken dat er niet altijd wordt geparkeerd binnen de parkeervakken die op het terrein aanwezig zijn, maar ook op een weggetje dat tot de planlocatie behoort. Van geparkeerde auto’s langs de openbare weg is de rechtbank niet gebleken, zodat het college in de gestelde onaanvaardbare parkeeroverlast geen aanleiding heeft behoeven te zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
Overigens heeft het college in zijn verweer en ter zitting aangegeven dat mocht het noodzakelijk blijken om toch over meer parkeerplaatsen te beschikken op eigen terrein, er voldoende ruimte is om die te realiseren. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze stelling onjuist is.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
68. Eisers betogen dat ten onrechte geen toetsing heeft plaatsgevonden aan welstand, omdat het gaat om een project van 15 jaar en de locatie is gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied.
69. Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo luidt:
‘Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.’
70.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019overweegt de rechtbank dat ook indien een omgevingsvergunning is verleend voor een termijn van
15 jaar de vergunde woningen tijdelijke bouwwerken zijn. De 96 tijdelijke woningen behoeven dan ook niet te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Dat de locatie op grond van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Herijking” is gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied leidt niet tot een ander oordeel, omdat artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo geen onderscheid maakt in soorten gebieden.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
* Spuitvrije zone
71. Eisers brengen naar voren dat ten tijde van het publiceren van het ontwerpbesluit van 28 november 2024 de termijn voor het indienen van zienswijzen tegen het maatwerkvoorschrift over de spuitvrije zone, dat aan onder andere eiseres maatschap Veehandel Hein Korsten is opgelegd, nog openstond. Tot die tijd kon er dus nog steeds met gewasbestrijdingsmiddelen worden gespoten, waardoor binnen de gestelde afstand geen mensen mogen wonen. Indien het besluit hierover nog niet onherroepelijk is, had het college het gebruik van 96 woningen niet mogen toestaan.
72. Uit de stukken blijkt dat het college op 27 november 2024 een maatwerkvoorschrift heeft opgelegd aan twee eigenaren van agrarische percelen die grenzen aan de projectlocatie, waaronder eiseres maatschap Veehandel Hein Korsten. Dit maatwerkvoorschrift houdt in dat wanneer zij op hun gronden machinaal chemische gewasbeschermingsmiddelen aanwenden, daarbij een afstand moet worden aangehouden van 50 meter tot de gevel van het dichtstbij gelegen bouwwerk waarin de huisvesting plaatsvindt. Binnen deze zone van 50 meter mogen geen machinale spuitwerkzaamheden met chemische gewasbeschermingsmiddelen plaatsvinden.
73. Ter zitting is gebleken dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit II het desbetreffende maatwerkvoorschrift in werking was getreden, zodat het college hiermee rekening heeft mogen houden. Met dit maatwerkvoorschrift is het woon- en leefklimaat van de bewoners van de 96 tijdelijke woningen voldoende beschermd tegen mogelijk nadelige gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de stelling van het college dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in
artikel 8:69a van de Awb aan eisers kan worden tegengeworpen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
74. Eisers betogen dat niet langer wordt voldaan aan de geldende geur- en geluidnormen als gevolg van de bouw van de woningen en het huidige gebruik daarvan. Dit blijkt onder meer uit het advies van Dun Advies en de bevindingen van G&O Consult. Bij het nemen van het bestreden besluit II is hiermee onvoldoende rekening gehouden.
75. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
76. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond van eisers, mede gezien wat tijdens de zitting is besproken, aldus dat eisers met hun betoog over geur- en geluidhinder ter plaatse van de 96 woningen een beroep doen op de bescherming van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de 96 tijdelijke woningen en strekt daarom in dit geval niet tot bescherming van de belangen van eisers. De naleving van geluid- en geurnomen ter plaatse van de tijdelijke woningen, strekken namelijk ter bescherming van de belangen van de bewoners daarvan. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
77.
Ten slotte stellen eisers dat zij niet begrijpen dat het maatschappelijk belang in dit geval zou moeten prevaleren boven hun belang bij het niet realiseren van het projectplan, temeer nu er voldoende alternatieve locaties zijn en in de uitspraken van de voorzieningenrechters is geoordeeld dat de handelswijze van het college juridisch gezien niet deugt. Dit wekt bij eisers de indruk dat zij onvoldoende rechtsbescherming genieten.
78. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het maatschappelijk belang bij het realiseren en kunnen gebruiken van de 96 tijdelijke woningen voor opvang van ontheemden zwaarder weegt dan het belang van eisers bij het verwijderen van deze woningen. Het feit dat de gemeente voordat het bestreden besluit II was genomen wat de realisatie van het project betreft handelde in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wabo en het college hiertegen niet handhavend was opgetreden, maakt niet dat het bestreden besluit II onrechtmatig is. Het is immers geen gebrek dat kleeft aan dit besluit. Dat de gemeente gebruik heeft gemaakt van de wettelijk geregelde mogelijkheid om een einde te maken aan de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo door een aanvraag om een (legaliserende) omgevingsvergunning in te dienen en het college die verleend heeft, betekent niet dat eisers daarmee onvoldoende rechtsbescherming wordt geboden. Zij hebben immers beroep tegen het bestreden besluit II kunnen instellen.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat er voldoende alternatieve locaties zijn, verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 44 tot en met 47.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
79. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het treffen van de door eisers gevraagde voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, te weten het verbieden aan het college respectievelijk de gemeente om gebruik te maken van de 144 (lees: 96) woningen door ontheemden casu quo andere personen zolang hiervoor geen onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb door het college respectievelijk de gemeente te bevelen alle 144 (lees: 96) woningen die op de projectlocatie zijn gerealiseeerd te verwijderen.