In deze zaak vordert de voormalige werknemer van Leap B.V. nakoming van een relatiebeding dat is opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. De werknemer heeft een verzoek ingediend om ontheffing van het relatiebeding ten aanzien van de relatie FME-CWM, maar dit verzoek is door Leap afgewezen. De werknemer stelt dat de ontheffing geen serieuze belangen van Leap zal schaden en vordert bij wijze van voorlopige voorziening dat Leap de ontheffing verleent. De kantonrechter oordeelt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat Leap op goede gronden het verzoek om ontheffing heeft kunnen afwijzen. De kantonrechter benadrukt dat het relatiebeding bedoeld is om de concurrentiepositie van Leap te beschermen en dat de werknemer, ondanks zijn belofte om de relaties van Leap niet te benaderen, niet kan garanderen dat dit niet indirect zal gebeuren. De kantonrechter concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van Leap uitvalt en dat de werknemer in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.