Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verzoeker], wonende te [woonplaats] , verder te noemen [verzoeker] .
[betrokkene] , wonende te [woonplaats] ,verder te noemen [betrokkene] ,
Het procesverloop
- mr. M.H.J. Booijink, voornoemd, namens [verzoeker] .
- [betrokkene] , bijgestaan door mr. J.W. Damstra.
De standpunten van partijen
[A] . In zijn hoedanigheid van executeur testamentair is [betrokkene] gedagvaard door [verzoeker] omdat [betrokkene] weigerde diverse bescheiden betreffende de verdeling van voormelde nalatenschap te overleggen. Naar aanleiding hiervan is [betrokkene] bij mondeling vonnis van 23 juli 2019 in zijn hoedanigheid van executeur testamentair veroordeeld om binnen 8 weken na 23 juli 2019 de relevante bescheiden aan [verzoeker] te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [betrokkene] in gebreke zou blijven, zulks tot een maximum van € 100.000,00. De relevante bescheiden zijn niet binnen 8 weken door [betrokkene] overgelegd waarna het maximum van € 100.000,00 aan dwangsommen is verbeurd. Deze dwangsommen zijn – onder andere- bij exploot van 29 april 2021 opgeëist. Als gevolg hiervan stelt [verzoeker] dat hij uit hoofde van dwangsommen een bedrag van in totaal € 100.935,05 opeisbaar van [betrokkene] te vorderen heeft.
€ 18.250,00 opeisbaar te vorderen heeft van [betrokkene] .
- een vordering van mevrouw [B] ; op basis van het vonnis van 9 maart 2022 is [betrokkene] proceskosten verschuldigd ad € 1.673,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten;
- een vordering van GGN Mastering Credit B.V. ad € 1.321,03;
- een nog openstaande alimentatieverplichting aan zijn zoon ad € 4.540,65.
Ten aanzien van het vorderingsrecht van verzoekster als aanvraagster van het faillissement acht de rechtbank het volgende van belang.