38.3.Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht om de strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen op te heffen door het nemen van het projectafwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het gebruiken van de bevoegdheid
39. Van de hiervoor vermelde bevoegdheid kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt indien de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De bestuursrechter beoordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast geldt dat het bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van de bestemmingsplannen al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
40. SLB e.a., De Vreeze, de Fietsersbond en de Erfgoedvereniging stellen dat de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat aan het bestreden besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt.
Ter onderbouwing hebben zij meerdere gronden aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat de aangevoerde gronden te relateren zijn aan de statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van genoemde rechtspersonen waarbij voor Bruinink, Bosma en Stoel ook hier geldt dat zij ‘mee liften’ met de namens SLB aangevoerde gronden.
De gronden die [naam 4] heeft aangevoerd hebben betrekking op de door hem gevreesde overlast door het extra verkeer als gevolg van de nieuw aan te leggen brug. Zijn huis ligt direct aan de weg en hij vreest voor een aantasting van zijn directe woon- en leefomgeving. Gelet op de vaker aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, overweging 10.5, staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgronden van [naam 4] .
De gronden worden hierna, geclusterd en samengevat weergegeven, door de rechtbank beoordeeld.
41. SLB e.a. stellen dat er geen nut en noodzaak is om een nieuwe brug met een verkeersbelasting van 60 ton te realiseren. De constructie van de huidige brug is goed en deze brug is geschikt voor het lokale (licht) gemotoriseerde verkeer, fietsers en voetgangers. Dit blijkt uit het rapport van Caljé Infra Advies van 27 oktober 2020. Omdat de nieuwe brug alleen mag worden gebruikt door het lokale zware verkeer (en dus niet door niet-lokaal zwaar verkeer), wordt er feitelijk een geheel nieuwe brug gerealiseerd voor slechts enkele lokale agrariërs. Dit betreft drie agrariërs die de nieuwe brug niet nodig hebben en een loonwerker die zijn landbouwwerktuigen ondertussen elders heeft gestald en de nieuwe brug ook niet nodig heeft. Of er meer agrariërs zijn die toestemming krijgen om de nieuwe brug te mogen gebruiken, is niet inzichtelijk gemaakt. Volgens SLB e.a. wordt een geheel nieuwe brug gebouwd voor ‘anderhalve man en een paardenkop’, zo hebben zij ter zitting betoogd.
Ook uit de notitie van 15 augustus 2018 blijkt volgens SLB e.a. de nut en noodzaak van een nieuwe brug niet. Uit deze notitie volgt dat de toename van zwaar verkeer elders tijdelijk is geweest en daardoor kan niet worden gesteld dat sprake is van een verkeersonveilige situatie elders. Dat bedrijven hun bedrijfsvoering hebben aangepast aan de afsluiting van de huidige brug voor het zware gemotoriseerde verkeer, wordt onderschreven.
SLB e.a. stellen dat een alternatief is dat wordt gewacht op de bevindingen van het onderzoek naar mogelijkheden om de stuw te renoveren. Het is niet uit te sluiten dat de huidige brug over de stuw dan nog jaren mee kan.
42. [naam 4] zet ook vraagtekens bij de nut en noodzaak van de nieuwe brug, mede gelet op het feit dat de agrarische sector kleiner zal worden, gelet op de stikstofproblematiek. Ook dateren de aanvankelijke plannen uit 2016. Ondertussen is het verkeersbeeld gewijzigd, te weten minder agrarische bedrijvigheid en meer voetgangers en fietsers.
43. De Erfgoedvereniging stelt dat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of een brug over de stuw met een minder zware verkeersbelasting (maximaal 20 ton) een optie zou zijn. Dit heeft wel tot gevolg dat het zware vrachtverkeer en grootschalig landbouwverkeer moet omrijden, maar dit nadeel had verweerder moeten en kunnen afwegen tegen de aanzienlijke monumentale en landschappelijke voordelen.
44. De rechtbank overweegt hierover het volgende.