Op 5 juli 2016 heeft [verzoeker] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. In het proces-verbaal is - onder meer en voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(…)
Omstreeks 04.30 uur fietsten wij ter hoogte van het fietstunneltje in de Rijssensestraat te Nijverdal.
Ik zag toen, dat er in de tunnel 2 jongens stonden. Dit waren [verweerder 1] en [verweerder 2] . Zij hadden de fietsen bij zich.
Toen wij de tunnel uit fietsten hoorde ik opeens, dat beide jongens ons nariepen. Ik hoorde, dat ze riepen “kankerhoeren””en “kankersletten”. Deze woorden waren echt voor ons bedoeld.
Ik zag, dat [naam 1] hierop reageerde. Ik zag dat [naam 1] stopte en naar de jongens toeliep. Hij wilde weten, waarom wij werden uitgescholden. Ik zag, dat [naam 2] achter haar broer aanliep. Ik ben even blijven staan, om af te wachten wat er zou gebeuren. Ik zag toen, dat [naam 1] werd vastgepakt door [verweerder 1] . Ik weet echter niet meer zeker of dit nu [verweerder 1] was of [naam 3] . Vervolgens zag ik, dat [naam 2] zonder enige aanleiding een harde vuistslag kreeg op haar borstkast. Ik hoorde haar schreeuwen en ik zag dat ze naar de muur van de tunnel viel. Ik zag, dat ze hierop haar handen om haar hoofd deed, om zich te beschermen. Ik hoorde dat ze naar haar broer riep: “help [naam 1] ”. Maar [naam 1] kon niet komen, omdat hij nog steeds vast gehouden werd door [verweerder 1] (of [naam 3] ). Ik zag, dat [naam 2] meerdere keren door [verweerder 2] werd geslagen. Ze zat daarbij tegen de muur van de tunnel. Bij elke slag van [verweerder 2] zag ik, dat haar hoofd tegen de muur bonkte. Ik zag toen, dat [naam 4] naar [naam 2] liep en [verweerder 2] wegduwde. Ik zag vervolgens, dat [verweerder 2] op [naam 4] toe stapte. Ik was er volledig van overtuigd, dat Rubin [naam 4] wilde
slaan. Om dit te voorkomen ben ik naar hen toegelopen en ben tussen [naam 4] en [verweerder 2] gaan staan. Ik stond voor [naam 4] met gespreide armen en hield haar in de gaten.
Opeens, uit het niets, kreeg ik van [verweerder 2] een klap op mijn gezicht. Ik voelde en zag, dat hij met kracht met gebalde vuist mij op mijn mond sloeg. Ik voelde meteen een hevige pijn in mijn mond. Het werd mij helemaal zwart voor de ogen en ik werd even helemaal niet goed. Dit duurde een kort moment, waarna ik weer bij de positieven kwam. Ik voelde veel pijn in mijn mond en ik voelde, dat een tand los zat. Ik voelde, dat mijn linker voortand los zat. Dankzij het spalkje in mijn mond, bleef de tand in
mijn mond hangen. Ik voelde dat ik bloedde in mijn mond. Ik had mijn handen zelfs onder zitten, toen ik de losse tand uit mijn mond nam.
Ik ben even kwijt, wat er toen allemaal om mij heen gebeurde. Ik begreep wel later, dat [verweerder 2] nog een meisje heeft geslagen. Dit heb ik niet gezien.
Ik ben hierop op het gras gaan liggen, omdat ik mij helemaal niet goed voelde. Ik zag allemaal sterretjes.
Ik zag nog, dat [verweerder 2] en [verweerder 1] richting Nijverdal liepen. Ik heb niet gezien, of [verweerder 1] ook geslagen heeft. Ook heb ik niet gezien, door wie [naam 1] geslagen is.
Er kwamen hierop nog drie jongens aangefietst. Deze ken ik niet. Deze jongens hebben er nog voor gezorgd, dat er water kwam om ons wat op te frissen.
(…)
Ik liep door de mishandeling het volgende letsel op:
Een ( 1 ) tand geheel uit de mond. Dit moet binnen kort vervangen worden door een implantaat. Dikke lip en een hersenschudding. Een erg gevoelige kaak.
(…)”