ECLI:NL:RBOVE:2024:918

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_2090
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep inzake WMO 2015 huishoudelijke ondersteuning en wasverzorging

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand beoordeeld. Eiseres, een 85-jarige vrouw die bijna volledig blind is, ontving sinds 2019 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp. Het college had op 31 januari 2023 een maatwerkvoorziening toegekend voor 3,5 uur huishoudelijke hulp per week, met een extra module voor wasverzorging. Eiseres was van mening dat de toegekende uren onvoldoende waren om haar woning schoon te houden en dat de was- en strijkservice van Dokter Schoonmaak niet voldeed aan haar behoeften. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende tijd had toegekend voor huishoudelijke ondersteuning en dat de was- en strijkservice een voorliggende voorziening was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de eigen bijdrage voor de was- en strijkservice niet onder het abonnementstarief viel. De rechtbank benadrukte dat er geen persoonlijke hulpverleningsrelatie was bij het gebruik van de was- en strijkservice, wat de beslissing van het college rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2090

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, het college,

(gemachtigde: K.S. Protzman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Met het besluit van 31 januari 2023 heeft het college een maatwerkvoorziening voor de periode van 6 oktober 2022 tot 11 februari 2029 toegekend in de vorm van huishoudelijke hulp voor in totaal 3,5 uur per week. Dit betreft de basismodule voor 2 uur per week en extra hygiëne voor 1,5 uur per week. De module wasverzorging van 1 uur per week is toegekend tot 12 februari 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 september 2023 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het college heeft 19 minuten extra per week toegekend voor het schoonmaken van de andere kamers (4 minuten) en voor het sorteren en opbergen van de was (15 minuten).
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is 85 jaar oud en bijna volledig blind, vanwege glaucoom en staar. Zij woont zelfstandig in eengezinswoning met drie slaapkamers. Sinds 2019 ontvangt zij een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp voor in totaal 4,5 uur per week. Die maatwerkvoorziening bestond uit 2 uur basismodule, 1,5 uur extra hygiëne en 1 uur wasverzorging. Mevrouw [naam] (dochter van eiseres) heeft op 18 juli 2022 een meldformulier Wmo ingediend. Daarin is verzocht om de aflopende indicatie voor huishoudelijke ondersteuning voort te zetten.
2.1.
Op 23 december 2022 heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij de dochter van eiseres aanwezig was. Het ondersteuningsplan en het aanvraagformulier zijn op 11 januari 2023 aan eiseres verstuurd. Op 20 januari 2023 heeft eiseres het formulier onder voorbehoud teruggestuurd, omdat zij het oorspronkelijk aantal geïndiceerde uren wenst te behouden. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Inleiding’.

Standpunten van partijen

3. Volgens het college is de maatwerkvoorziening van 1 uur wasverzorging niet langer nodig, omdat gebruik kan worden gemaakt van de algemene voorziening voor was- en strijkservice van Dokter Schoonmaak. Met de wel toegekende modules van in totaal 3,5 uur per week en de extra 19 minuten per week wordt de hulpvraag van eiseres voldoende gecompenseerd.
4. Eiseres stelt – samengevat – dat met de toegekende 3,5 uur per week en de extra 19 minuten per week onvoldoende tijd beschikbaar is om haar woning goed schoon te houden. In samenspraak met de familie werd de grote hoeveelheid was gedaan, werd waar nodig ingegrepen bij extra vervuiling en werd samen met de huishoudelijk hulp alles op orde gehouden. Die balans is nu weg.
4.1.
Volgens eiseres ziet de basis module op de woonkamer en één slaapkamer, terwijl het gaat om een vier-kamer woning. De geïndiceerde 4 minuten voor al deze kamers is te weinig. Het CIZ-protocol gaat uit van 90 minuten zwaar werk naar 180 minuten zwaar werk, als je van een tweekamerwoning naar een driekamerwoning gaat. Ook stelt eiseres dat te weinig tijd is toegekend voor de regievoering en voor het klaarzetten en opbergen van de was. Er dient daarnaast ook extra tijd geïndiceerd te worden voor het extra zorgmoment in het kader van indirecte tijd. Omdat er meer zorgmomenten zijn, zijn er ook meer momenten van indirecte tijd. Eiseres stelt dat conform het CIZ-protocol een indicatie van in totaal 7 uur per week vastgesteld dient te worden.
4.2.
Volgens eiseres is de normering gevolgd van het KPMG- en HHM-rapport Utrecht en het Twente-rapport. Deze rapporten zijn niet objectief en onafhankelijk tot stand gekomen. Eiseres vindt het ook niet juist dat zij voor elke waszak een eigen bijdrage moet betalen, omdat ze voor de maatwerkvoorziening al het abonnementstarief betaalt. Bij haar is sprake van een langdurige ondersteuningsaanvraag, waardoor de kosten onder het abonnementstarief moeten vallen. Ook is onvoldoende onderzoek gedaan naar de beïnvloedingsfactoren. Verder stelt eiseres dat de was- en strijkservice geen algemene voorziening is. Hiervoor baseert eiseres zich onder meer op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 november 2017 met het kenmerk: ECLI:NL:RBGEL:2017:6055. Het college biedt geen passende algemene voorziening aan en het WMO besluit 2015 wordt geschonden. Ook zijn in de Verordening geen regels gesteld. Daarin wordt enkel genoemd dat er een algemene voorziening is voor de was en wat het tarief is voor mensen die een Wmo-indicatie hebben. Er is ook niets genoemd over de relatie tussen de aanbieder en het college.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht, of met gebruikelijke hulp, zijn zelfredzaamheid te verbeteren;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid.
5.2.
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak moet het college een stappenplan volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college moet onderzoeken:
( a) wat de hulpvraag is;
( b) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
( c) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
( d) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
5.4.
Alleen als de in (d) genoemde mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid is vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren.
5.5.
Het bestreden besluit dient te berusten op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering die inzicht biedt in de keuzes die zijn gemaakt. Aan de hand van de gegeven motivering kan worden vastgesteld of de door verweerder gemaakte afweging in overeenstemming is met de wettelijke eisen.
5.6.
Het college heeft de indicatie vastgesteld op basis van de Verordening maatschappelijk ondersteuning Twenterand 2022 (Verordening) en de Beleidsregels van de gemeente Twenterand 2022 (Beleidsregels). De normtijden voor de basismodule zijn gebaseerd op het rapport van Bureau HHM ‘norm huishoudelijke ondersteuning in Twente’ uit 2017. De normen van de overige modules zijn deels gebaseerd op het CIZ-protocol en het onderzoek door HHM.
Het KPMG- en Twenterapport
5.7.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een andere zaak waarin gemachtigde ook naar voren heeft gebracht dat het KPMG-rapport niet deugdelijk is omdat het niet tot stand is gekomen door derden die geen belang hadden bij de inhoud. [1] De rechtbank oordeelde in die uitspraak geen aanleiding te zien anders te concluderen over het KPMG-rapport dan de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft gedaan in de uitspraken van 10 december 2018. Uit het feit dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft geweigerd het concept van het KPMG-rapport openbaar te maken kan niet worden afgeleid dat ambtenaren van de gemeente Utrecht zodanige invloed hebben uitgeoefend op de totstandkoming van dit rapport, dat dit niet zou berusten op deugdelijk en onafhankelijk onderzoek. Dit geldt ook voor het Twente-rapport, aangezien bij het opstellen van dit rapport gebruik is gemaakt van de resultaten van het KPMG-rapport. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de in het beleid neergelegde normering voor de basismodule huishoudelijke ondersteuning heeft kunnen baseren op het onderzoek van KPMG en het Twente-rapport en het daarop gebaseerde normenkader.
De schoonmaakwerkzaamheden
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende tijd heeft toegekend. De rechtbank stelt vast dat in totaal 215 minuten per week is toegekend voor het schoon en leefbaar houden van de woonkamer en de slaapkamers. Er was 121 minuten per week toegekend uit de basismodule en 90 minuten per week uit de module extra hygiëne, op basis van het Twente-rapport 2017. Met de gewijzigde beslissing op bezwaar is in totaal
4 minuten extra per week toegekend voor het schoonmaken van de andere kamers. Eiseres voert aan dat meer tijd moet worden toegekend vanwege regievoering en indirecte tijd. Die beroepsgrond slaagt niet omdat de rechtbank van oordeel is dat eiseres dat standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de toegekende 215 minuten per week te weinig zijn en/of niet conform het normenkader zijn vastgesteld. Ten overvloede betrekt de rechtbank hierbij dat er meer minuten zijn toegekend dan op basis van het Normenkader huishoudelijke ondersteuning juni 2019 (HHM 2019) aangewezen zou zijn, terwijl dit laatste normenkader volgens de CRvB voor wat betreft de huishoudelijke hulp voor een schoon en leefbaar huis mag worden gehanteerd [2] . Het HHM 2019 rekent 125 mintuten per week voor de basismodule, 60 minuten voor het geval er extra inzet nodig is en 5 minuten per extra kamer voor kamers die niet in gebruik zijn als slaapkamer; in geval van eiseres zou dit op een totaal van 195 minuten uitkomen. Ook om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het college in totaal voldoende tijd heeft toegekend.
De wasverzorging
5.9.
Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dat het gemeentebestuur ervoor kan kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en dat deze voorziening in dat geval als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening, indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt. [3]
5.10.
Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo moet de hoogte van de bijdrage die een cliënt verschuldigd is in de kosten van een algemene voorziening zijn vastgelegd in de gemeentelijke verordening. Dat volgt uit de bewoordingen van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en de wetsgeschiedenis. Delegatie daarvan aan het college is niet toegestaan. Een eventuele korting op de bijdrage aan de algemene voorziening moet ook in de verordening zijn geregeld. Overigens kan de hoogte van de bijdrage aan een algemene voorziening, anders dan de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
5.11.
Ook geldt dat van een algemene voorziening alleen dan sprake is indien die wordt geleverd door een aanbieder in de zin van de wet. Uit de tekst en toelichting van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 volgt dat een aanbieder in de zin van de Wmo 2015 een natuurlijk persoon of rechtspersoon is die zich jegens het college dient te verbinden om een algemene voorziening te leveren. Die formulering houdt in dat er sprake moet zijn van een overeenkomst tussen de gemeente en de aanbieder onder de voorwaarde dat die verplicht is de overeengekomen diensten te leveren. Een aanbieder die uitsluitend de verbintenis tot het leveren van een dienst met de cliënt aangaat is dus niet zo’n aanbieder.
5.12.
Verder blijkt uit vaste rechtspraak dat een algemeen gebruikelijke dienst, die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat, daadwerkelijk beschikbaar moet zijn, een passende bijdrage moet leveren aan het realiseren van een situatie waarin de aanvrager tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en door de aanvrager financieel moet kunnen worden gedragen. [4]
5.13.
In artikel 19, eerste lid aanhef en onder a en derde lid onder a van de Verordening is bepaald dat een cliënt een bijdrage verschuldigd is in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice. Op grond van artikel 20, derde lid van de Verordening bedraagt de hoogte van de bijdrage voor de algemene voorziening was- en strijkservice € 17,50 per waszak voor de cliënt die zelf kan wassen en strijken en € 4,50 voor de cliënt die dat vanwege de beperkingen zelf niet kan.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een algemene voorziening die voldoet aan de voorwaarden. De hoogte van de bijdrage is in de verordening vastgesteld. De voorliggende voorziening is niet inkomensafhankelijk gemaakt en het college heeft de overeenkomst met Dokter Schoonmaakorganisatie B.V. bij de gedingstukken overgelegd. Daarom slagen de hiertegen aangevoerde beroepsgronden niet. Verder is de rechtbank van oordeel dat de was- en strijkservice voor iedereen toegankelijk is. Door eiseres is ook niet gesteld of gebleken dat de was- en strijkservice niet voor haar beschikbaar zou zijn. Ook is er geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres de service financieel niet zou kunnen dragen. Dit is namelijk niet betwist. Verder ziet de rechtbank ook geen aanleiding om aan te nemen dat de was- en strijkservice onvoldoende compensatie biedt. Temeer omdat het college voor het sorteren en opbergen van de was 15 minuten extra heeft toegekend. Voor zover eiseres heeft gesteld dat er in wezen sprake is van een dienstverleningsrelatie tussen de was- en strijkservice en eiseres, kan die beroepsgrond evenmin slagen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in de Memorie van Toelichting de was- en strijkservice expliciet als voorbeeld van een algemene voorziening is genoemd. [5] Dat eiseres een waszak moet aanbieden aan de was- en strijkservice maakt niet, zoals eiseres lijkt te stellen, dat daarmee de dienstverleningsrelatie hoofdzakelijk tussen eiseres en de was- en strijkservice is komen te liggen. Eiseres maakt in dat verband immers nog steeds gebruik van een algemene dienst waarvoor door de gemeente een contract is afgesloten met de dienstverlener en waarbij het zwaartepunt van die afspraken ook besloten ligt in die contractuele relatie.
5.15.
Voor zover eiseres het standpunt inneemt dat zij geen gebruik wenst te maken van de voorliggende voorziening, kan die keuze alleen worden gerespecteerd. De Wmo 2015 biedt geen verplichting voor verweerder om vanwege die keuze wel een maatwerkvoorziening toe te kennen. Weliswaar is het college op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, onder a, van de Wmo 2015 verplicht ook onderzoek te doen naar de voorkeuren van een cliënt maar dat laat onverlet dat het college bevoegd is om een voorliggende voorziening aan te dragen, zoals de was- en strijkservice van Dokter Schoonmaak. Daarom heeft het college terecht beslist dat eiseres geen recht (meer) heeft op een maatwerkvoorziening voor de wasverzorging.
Eigen bijdrage
5.16.
In de Wmo 2015 is opgenomen dat de gemeenteraad periodiek een plan vaststelt over het te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In een verordening worden regels vastgelegd voor de uitvoering van dit plan. Ook kan in een verordening worden bepaald dat een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening. Dit geldt echter niet voor zogenoemde in de verordening “aangewezen voorzieningen”. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van die aangewezen voorzieningen tezamen bedraagt ten tijde van de besluitvorming in deze zaak (ten hoogste) € 19,- per maand voor de ongehuwde alleen of gehuwden tezamen. Dit laatste wordt ook wel het abonnementstarief genoemd, dat sinds
1 januari 2020 in de Wmo 2015 is ingevoerd. Algemene voorzieningen die in ieder geval in de verordening moeten worden aangewezen om het abonnementstarief op toe te passen, zijn voorzieningen ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid, waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen de betrokkene en de hulpverlener.
5.17.
Eiseres vindt dat zij ten onrechte voor elke waszak een eigen bijdrage van € 4,50 moet betalen, omdat ze voor de maatwerkvoorziening al het abonnementstarief betaalt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de Memorie van Toelichting kan worden afgeleid dat onder een “duurzame hulpverleningsrelatie” wordt verstaan een hulpverleningsrelatie waarbij in overwegende mate sprake is van persoonlijke hulpverlening. [6] De rechtbank is van oordeel dat bij het gebruik van de was- en strijkservice geen persoonlijke hulpverleningsrelatie wordt aangegaan, zoals bijvoorbeeld bij een huishoudelijk hulp het geval zou kunnen zijn. Bij de was- en strijkservice is enkel vereist dat eiseres een waszak aan de dienstverlener aanbiedt. Zulks kan bezwaarlijk worden gekwalificeerd als een
persoonlijkehulpverleningsrelatie. Daarom heeft het college terecht beslist dat de eigen bijdrage van
€ 4,50 voor de was- en strijkservice niet onder het abonnementstarief valt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2022 met kenmerk: ECLI:NL:RBOVE:2021:1379.
2.CRvB 13 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2470.
3.Vgl. CRvB 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB met de kenmerken: ECLI:NL:CRVB:2014:82 en ECLI:NL:CRVB:2019:397.
5.MvT,
6.MvT,