In deze zaak heeft eiseres op 21 maart 2023 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in haar politiegegevens op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar ook een deel afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg, dat uitzonderingen op het inzagerecht regelt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank het beroep op 2 mei 2024 heeft behandeld. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven aanvullende beroepsgronden in te dienen, wat zij op 15 mei 2024 heeft gedaan. De korpschef heeft hierop gereageerd met een aanvullend verweerschrift en heeft aanvullende stukken ingediend, waarvan de rechtbank op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen kennis mocht nemen.
De rechtbank heeft op 11 december 2024 het onderzoek gesloten en op 22 januari 2025 het onderzoek heropend, waarbij eiseres toestemming verleende om op basis van de geheime stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft de motivering van de korpschef beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitzonderingsgrond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiseres niet adequaat waren meegewogen in het bestreden besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.