ECLI:NL:RBOVE:2025:2940

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2917 en ak_24_2918
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 9 mei 2025, worden de beroepen van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) beoordeeld. Eiseres ontving sinds 23 januari 2000 een bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft deze uitkering ingetrokken met terugwerkende kracht naar 1 oktober 2022, omdat eiseres inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden had die hoger waren dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de stortingen op haar bankafschriften leningen betreffen en dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om deze te melden.

De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2024 behandeld en het onderzoek heropend vanwege onvolledigheid. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte niet heeft afgezien van terugvordering op grond van dringende redenen, aangezien het college zelf ook een aandeel heeft gehad in het oplopen van de terugvordering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover het de terugvordering over het jaar 2021 betreft, maar verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 3.561,50 toegewezen.

De rechtbank benadrukt dat de verplichting om inkomsten te melden niet afhankelijk is van de verwijtbaarheid van eiseres en dat de herziening van de bijstandsuitkering terecht is, gezien de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank concludeert dat de terugvordering over de periode van juni 2020 tot en met september 2022 terecht is, maar dat het college had moeten afzien van terugvordering over het jaar 2021 vanwege de omstandigheden van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/2917 en 24/2918

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de herziening en terugvorderingen van haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Bij besluit van 10 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juni 2024, heeft het college de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering op grond van de PW ingetrokken met ingang van 1 oktober 2022. Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres sinds die datum inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden heeft, die hoger zijn dan de voor haar geldende bijstandsnorm.
1.2.
Bij besluit van 10 juli 2023 (primair besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juni 2024 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2022 en een bedrag van € 22.490.47 aan te veel ontvangen bijstand teruggevorderd van eiseres.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2023 (primair besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juni 2024 (bestreden besluit 2), heeft het college de als gevolg van het onder 1.1 genoemde besluit over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 maart 2023 ten onterechte ontvangen bijstand ter hoogte van € 7.250,43 teruggevorderd van eiseres.
1.4.
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek heropend, omdat het onvolledig is geweest en heeft daarbij het college een aantal vragen voorgelegd. Het college heeft de vragen beantwoord bij brief van 18 november 2024. Op deze brief heeft eiseres gereageerd.
1.8
De enkelvoudige kamer heeft de beroepen verwezen naar de meervoudige kamer.
1.9
Bij brief van 27 februari 2025 heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek is afgerond en dat beraad heeft plaatsgevonden in een meervoudige samenstelling.
Desgevraagd hebben partijen niet aangegeven behoefte te hebben aan een nadere behandeling ter zitting.
1.1
Hierop is het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
Eiseres ontving vanaf 23 januari 2000 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.2
Bij het college is op 3 november 2021 een anonieme melding binnengekomen dat eiseres inkomsten zou hebben uit werkzaamheden en uit gokken. Het college heeft hierna een administratief vooronderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 30 november 2021. In die rapportage staat onder meer dat eiseres geen werkzaamheden heeft verricht, maar dat op de door haar over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 25 november 2021 ingeleverde bankafschriften wel bijzonderheden zijn aangetroffen. Er is namelijk te zien dat eiseres veel bijschrijvingen ontvangt en ook dat er bij- en afschrijvingen van gokwebsites zijn. Gelet op de bijzonderheden op de bankafschriften, heeft eiseres op 20 januari 2022 een gesprek gehad met een medewerker van het Cluster Werk en Inkomen van de gemeente Enschede. Zij heeft tijdens dit gesprek ook bankafschriften over december 2021 overgelegd. Na dit gesprek is eiseres gestopt met gokken.
2.3
In november 2022 heeft de gemeente Enschede de Sociale Recherche Twente opdracht gegeven om onderzoek te doen, omdat bij de gemeente nieuwe anonieme meldingen zijn binnengekomen dat eiseres werkzaamheden zou verrichten en dat zij haar woning zou onderverhuren. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van de Sociale Recherche van 30 juni 2023.
2.4
Eiseres heeft bij wijzigingsformulier van 6 april 2023 bij het college doorgegeven dat zij haar uitkering met ingang van 1 januari 2023 wil stopzetten.
2.5
Op basis van de in 2.3 genoemde rapportage heeft het college de in de inleiding genoemde besluiten genomen.
2.5.1
Aan bestreden besluit 1 (herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2022) heeft het college ten grondslag gelegd dat er op de bankrekening van eiseres stortingen en bijschrijvingen geweest die zij bij het college had moeten melden, omdat die als inkomen worden aangemerkt en in mindering hadden moeten worden gebracht op haar uitkering. Het beroep gericht tegen dit besluit heeft als kenmerk 24/2917.
2.5.2
Aan bestreden besluit 2 (terugvordering van bijstand over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 maart 2023) heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres over die periode ten onrechte bijstand heeft ontvangen en dat er geen dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het beroep gericht tegen dit besluit heeft als kenmerk 24/2918.

Beoordeling door de rechtbank

3 De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Eiseres stelt dat niet inzichtelijk is hoe de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering tot stand zijn gekomen.
Eiseres heeft gesteld dat de stortingen op de bankafschriften leningen betreffen. Dit blijkt ook uit de omschrijvingen bij de bankafschriften. Dat zij de leningen nog niet heeft kunnen terugbetalen is het gevolg van haar financiële situatie, zij heeft de terugbetaling echter wel toegezegd.
Eiseres betoogt verder dat zij er op mocht vertrouwen dat het college haar bijschrijvingen van voor januari 2022 niet meer zou tegenwerpen. Het college was toen immers ruimschoots in de gelegenheid geweest onregelmatigheden op te merken en met haar te bespreken, zoals met haar gokactiviteiten ook is gebeurd. Na de waarschuwing van het college ten aanzien van het gokken heeft eiseres immers haar gedrag ook aangepast. Doordat zij door het college niet eerder is aangesproken op de bijschrijvingen, terwijl dit wel had gekund, is de terugvordering onnodig opgelopen.
Ook doet eiseres een beroep op dringende redenen op grond waarvan het college zou moeten afzien van een herziening en (volledige) terugvordering. Eiseres wijst op het aangepaste toetsingskader zoals weergegeven in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Na de bevalling van haar vierde kind ging het met eiseres bergafwaarts. Eiseres is een alleenstaande moeder, van (inmiddels) vier kinderen en kampt(e) met depressiviteit vanwege haar uitzichtloze situatie. Ze had schulden en veel onkosten voor haar kinderen, hetgeen grote paniek bij haar teweegbracht. Vlak na geboorte van haar jongste dochter heeft eiseres zich daarom online aangemeld voor schoonmaakwerk. Dit was allemaal 'wit' en zichtbaar voor de gemeente. Het was nimmer de intentie van eiseres om de inkomsten heimelijk te genieten, zij had echter zoveel kosten dat zij haar bijstandsuitkering niet direct op kón zeggen.
Eiseres erkent dat zij soms haar keuzes niet goed doordenkt. Naast het ‘denkvermogen’ is het ‘doevermogen’ ook belangrijk, volgens de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid. Zij heeft het college verzocht rekening te houden met haar benarde situatie en het feit dat de herziening en terugvordering van haar uitkering haar enkel verder in de financiële problemen brengen. Zij durft geen bijstandsuitkering meer aan te vragen en leeft samen met haar kinderen (ver) onder de bijstandsnorm. De vordering terugbetalen zal in het geheel niet mogelijk zijn of slechts op de zeer lange duur. Eiseres is van mening dat het college deze omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij zijn besluitvorming.
5. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De herziening over de periode van juni 2020 tot en met september 2022 (periode 1) in bestreden besluit 1
7. Dat in periode 1 bijschrijvingen hebben plaatsgevonden is niet in geschil.
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat een deel van die bijschrijvingen niet als middel kunnen worden aangemerkt, omdat het leningen zijn. Deze grond slaagt niet. Een geldlening is namelijk niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Ook leningen moeten daarom in mindering worden gebracht op de bijstand. Dit betekent dat het college terecht de bijschrijvingen in aanmerking heeft genomen als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW.
7.2.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat het haar niet kan worden verweten dat zij geen melding heeft gemaakt van de bijschrijvingen. Deze grond slaagt ook niet. Volgens vaste rechtspraak is de in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiseres de hier aan de orde zijnde inlichtingen had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. [1] De rechtbank is van oordeel dat eiseres redelijkerwijs had moeten weten dat zij bijschrijvingen en stortingen zou moeten melden. Zij heeft dit nagelaten. Eiseres heeft op 20 januari 2022 een gesprek gehad met een vertegenwoordiger van het college ten aanzien van de rechtmatigheid van haar bijstandsuitkering. Het college heeft daarbij bankafschriften opgevraagd over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021. Eiseres is vervolgens in het gesprek aangesproken op haar gokactiviteiten die te zien waren op de bankafschriften. Het college heeft in zijn brief van 18 november 2024 erkend dat de thans tegengeworpen bijschrijvingen op deze bankafschriften te zien waren en dat door het college onvoldoende gereageerd is op deze bijschrijvingen. Dit doet er niet aan af dat eiseres bij toekenning van de bijstandsuitkering er op is gewezen dat zij inkomsten bij het college had moet melden. Zij heeft dit ten onrechte nagelaten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat zij ten aanzien van de bijschrijvingen de inlichtingenplicht heeft geschonden.
7.3.
Omdat eiseres in periode 1 bijschrijvingen heeft ontvangen die in mindering hadden moeten worden gebracht op de bijstand, en omdat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, was het college verplicht om de bijstand over periode 1 te herzien. Dat volgt uit artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. De PW kent geen bepaling op grond waarvan vanwege dringende redenen kan worden afgezien van herziening. De herziening over periode 1 is hiermee dan ook terecht.
De terugvordering over de periode van juni 2020 tot en met september 2022 (periode 1) in bestreden besluit 1
8.1.
Omdat het recht op bijstand over periode 1 wegens een schending van de inlichtingenverplichting is herzien, was het college in beginsel verplicht om de te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Artikel 58, achtste lid, van de PW geeft het college echter de bevoegdheid om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.
8.2.
In zijn uitspraak van 18 april 2024 heeft de CRvB een ruimere uitleg gegeven aan het begrip “dringende redenen” in de artikelen 2:58, derde lid, en 2:59, vijfde lid, van de Wajong. [2] Deze ruimere uitleg geldt ook voor het begrip ‘dringende redenen’ in artikel 58, achtste lid, van de PW [3] . Dat betekent dat de rechtbank de vraag of er dringende redenen zijn op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever met de invoering van de PW heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen teveel ontvangen is, staat het belang van een betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. Voor wat betreft de terugvorderingsbesluiten, genomen door het college, geldt dat de toetsing van de bestuursrechter, gelet op de aard van de betrokken belangen en de geringe mate van beleidsruimte van het college, op het punt van de evenwichtigheid intensief zal zijn. Het gaat bij terugvorderingsbesluiten in het kader van de PW om uitkeringsgerechtigden die veelal een kwetsbare positie hebben in de samenleving, juist omdat zij op of rond het sociaal minimum leven. Terugvorderingsbesluiten zullen, zeker als het gaat om forse terugvorderingsbedragen, in die gevallen dan ook diep kunnen ingrijpen in hun (financiële) belangen en zijn daarmee doorgaans ingrijpend van aard. Dit rechtvaardigt een intensieve rechterlijke toets. [4]
8.3.
Niet (langer) is in geschil dat het college in bestreden besluit 1 ten onrechte niet vanwege dringende redenen gedeeltelijk van terugvordering heeft afgezien. Het beroep is daarom gegrond. Zoals het college ter zitting en in de brief van 18 november 2024 heeft erkend had zij eerder kunnen en moeten reageren op de bijschrijvingen op de bankafschriften. Immers, op 20 januari 2022 kreeg zij al kennis van de bijschrijvingen. Pas in november 2022 is het onderzoek naar de bijschrijvingen en stortingen door het college opnieuw opgepakt en zijn de bankafschriften vanaf 23 januari 2020 opgevraagd. Het college heeft erkend dat hij daarmee ook een aandeel heeft gehad in het oplopen van de terugvordering, en dat daarom de terugvordering had moeten worden gematigd. Het beroep is daarom gegrond, en bestreden besluit 1 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 58, achtste lid, van de PW.
8.4.
Het college heeft zich op het nadere standpunt gesteld dat, gelet op het eigen aandeel van het college in het oplopen van de terugvordering, vanwege dringende redenen de terugvordering over 2021 in mindering moet worden gebracht op de totale terugvordering over periode 1. Dat geldt niet voor het resterende deel van de terugvordering over periode 1. Hierbij is het aandeel van eiseres bij het ontstaan van de terugvordering betrokken, als ook haar persoonlijke situatie, een gezin met jonge kinderen en een zeer lange termijn van aflossen die op haar financiële situatie drukt. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Aan de schending van de inlichtingenverplichting door eiseres komt groot gewicht toe. Het college hoefde de terugvordering over periode 1 daarom niet vanwege dringende redenen verder te matigen. De rechtbank zal daarom zelf voorzien en bepalen dat de terugvordering over 2021 wordt herroepen en voor het overige in stand blijft.
De terugvordering over de periode van oktober 2022 tot en met maart 2023 (periode 2) in bestreden besluit 2
9.1.
Niet in geschil is dat eiseres in periode 2 schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht en dat zij uit deze arbeid inkomsten heeft ontvangen. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college en dit had wel gemoeten. Eiseres heeft ook erkend dat zij dit wel wist, maar dat zij de werkzaamheden niet heeft gemeld omdat zij de inkomsten nodig had. Eiseres heeft hiermee de inlichtingenverplichting geschonden over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 maart 2023. Omdat het recht op bijstand gelet hierop over periode 2 wegens een schending van de inlichtingenverplichting is ingetrokken, was het college in beginsel verplicht om de te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Artikel 58, achtste lid, van de PW geeft het college echter de bevoegdheid om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.
9.2.
Anders dan geldt ten aanzien van periode 1, heeft het college geen enkel aandeel in het ontstaan van de terugvordering over periode 2. Deze terugvordering is uitsluitend ontstaan doordat eiseres ervoor heeft gekozen om de werkzaamheden niet te melden. Het college hoefde over deze periode niet vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Bestreden besluit 1 wordt vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 58, achtste lid, van de PW.
11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom primair besluit 1 herroepen voor zover daarbij de kosten van bijstand over het jaar 2021 zijn teruggevorderd. De terugvordering over het jaar 2021 moet dus in mindering wordt gebracht op de gehele terugvordering.
12. Omdat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is moet het college het griffierecht in de procedure 24/2917 aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.561,50 omdat de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend en heeft deelgenomen aan de hoorzitting (2 punten * € 647,-), een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en op verzoek van de rechtbank een nadere reactie heeft ingediend (2,5 punt * € 907,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1 voor zover daarbij de kosten van bijstand over het jaar 2021 zijn teruggevorderd;
- herroept primair besluit 1 voor zover daarbij de kosten van bijstand over het jaar 2021 zijn teruggevorderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van € 3.561,50 aan eiseres;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- in de procedure met nummer 24/2917 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, voorzitter, mr. A.T. de Kwaasteniet, en mr. A. Stockmann-Dutkusu in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31. Middelen
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32. Inkomen
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid
In artikel 54, derde lid, van de PW is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt of herziet, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste en achtste lid. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.
2.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726
3.CRvB 10 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2024:2195
4.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.5.3