ECLI:NL:RBOVE:2025:39

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_2705
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens vermeende op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de bijstandsuitkering van eisers heeft ingetrokken en een bedrag van € 4.314,22 aan ten onrechte ontvangen bijstand heeft teruggevorderd, omdat eiser naar verluidt op geld waardeerbare werkzaamheden zou hebben verricht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het proces-verbaal van de verklaring van eiser niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat er sterke twijfels bestonden over de juistheid van de verklaringen die daarin waren opgenomen. De waarnemingen van de sociale recherche waren onvoldoende om te concluderen dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het intrekkings- en terugvorderingsbesluit herroepen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2705

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres,

uit [woonplaats] , gezamenlijk eisers,
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (het college),

gemachtigde: H.M. van Delden.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 15 november 2023 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eisers over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 19 oktober 2023 ingetrokken en van hen een bedrag van € 4.314,22 aan ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 26 januari 2024 heeft het college eisers een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.159,32 (primair besluit II).
1.2
Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij primair besluit I gebleven. Na heroverweging heeft het college primair besluit II ingetrokken.
1.3
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de dochter van eisers [naam] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvangen vanaf 1 februari 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden.
Naar aanleiding van anonieme tips dat eiser werkzaamheden zou verrichten is onderzoek gedaan door de Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek (Sociale Recherche). Op 7 november 2023 is gerapporteerd door de Sociale Recherche. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat is gebleken dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden bij [bedrijf] te [vestigingsplaats] heeft verricht in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 19 oktober 2023. Eisers hebben dit niet bij het college gemeld. Eisers hebben geen bewijzen, zoals een deugdelijke boekhouding of een urenverantwoording bijgehouden en aangeleverd. Daardoor kan niet worden vastgesteld wat de omvang van de werkzaamheden en verdiensten zijn geweest. Nu deze, ook niet bij benadering, zijn vast te stellen, is het college niet gehouden om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eisers aanvullend recht op bijstand zouden hebben gehad, als de inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen. Het college heeft daarom het recht op bijstand over de periode in geding ingetrokken en de als gevolg hiervan ten onrechte verleende bijstand van eisers teruggevorderd. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is het college niet gebleken.
3.2
Eisers bestrijden dat de inlichtingenverplichting is geschonden. Van op geld waardeerbare arbeid was geen sprake. Eiser was hobbymatig bezig. Hij repareerde voor zichzelf spullen zoals een koffiezetapparaat of stofzuiger die hij thuis gebruikt. Het is niet juist dat hij oud ijzer kocht, demonteerde en dan weer doorverkocht aan [bedrijf]
Recycling. Dit is ook nimmer geconstateerd. Ook zijn er geen foto's of videobeelden waar dit uit zou blijken. Het college heeft niet voldaan aan zijn bewijslast. Eisers verklaring is onvoldoende bewijs. Hij is de Nederlandse taal niet machtig. Dat hem dit ook gevraagd is doet daar niet aan af juist omdat hij de taal niet machtig is. Bovendien is men in zijn land van herkomst bang voor de politie en wordt deze niet tegengesproken. Naast het taalaspect speelt dan ook een cultureel aspect, reden waarom de verbalisanten extra zorgvuldig hadden moeten zijn. Alleen al het feit dat zijn antwoorden qua grammatica en formulering in perfect Nederlands zijn weergegeven geeft aan dat geen sprake is van een weergave van wat hij letterlijk heeft gezegd. Immers, zo spreekt hij niet in het Nederlands. Voorgaande
klemt te meer nu de belangen groot zijn. De bijstandsuitkering van eisers is ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd.
3.3
Het aangevoerde geeft het college geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. Daarbij heeft het college verwezen naar de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken.

Wettelijk kader

4.1
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW) bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende desgevraagd de medewerking verleent die nodig is voor de uitvoering van de PW.
4.2
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.3
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 augustus 2023 tot en met 19 oktober 2023.
5.2
Een besluit tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust. [1]
5.3
Het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de bedoeling waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Hierbij is, gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW, niet alleen van belang het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om activiteiten waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen of om activiteiten waarmee op een andere manier inkomsten kunnen worden verworven. Dit is vaste rechtspraak. [2]
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van het onderzoek, vermeld in het rapport van 7 november 2023 van de Sociale Recherche, onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.4.1
Uit het rapport van de Sociale Recherche blijkt dat de conclusie dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht is gebaseerd op eisers verklaring op 19 oktober 2023 en waarnemingen in de periode van 21 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023.
5.4.2
Eiser heeft de juistheid van de verklaring, zoals neergelegd in het proces-verbaal van het verhoor op 19 oktober 2023 bestreden. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat de verklaring die tegenover een sociaal rechercheur of een opsporingsambtenaar is afgelegd en daarna is ondertekend, juist is. Dit is vaste rechtspraak. [3]
De rechtbank ziet in dit geval voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.4.3
Uit het proces-verbaal van het verhoor van eiser op 19 oktober 2023 blijkt niet dat voorafgaand is geverifieerd op welk niveau eiser de Nederlandse taal beheerst. Dat eiser, zoals vermeld in het proces-verbaal, is gevraagd aan te geven als hem iets niet duidelijk is, acht de rechtbank onvoldoende. Op de zitting hebben eisers zich laten bijstaan door een tolk, waarbij eiser de Nederlandse taal niet goed leek te begrijpen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres is verhoord in aanwezigheid van de dochter van eisers, omdat ook zij de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt. Dit maakt eisers standpunt dat (ook) hij de Nederlandse taal niet beheerst plausibel. Verder heeft eiser op zitting invoelbaar toegelicht dat hij zich in de verhoorsetting, mede gelet op zijn achtergrond (zijn verleden in Syrië en ervaringen daar) niet vrij heeft gevoeld goed te verklaren. Ook heeft eiser ter zitting aangegeven dat hem is verteld waar hij moest tekenen, terwijl uit het proces-verbaal niet blijkt dat hem is meegedeeld wat de consequenties kunnen zijn van het tekenen van een dergelijke verklaring en dat van belang is dat hij de inhoud van het document goed begrijpt. Verder stelt de rechtbank vast dat in het proces-verbaal eisers antwoorden zijn weergegeven in volzinnen in correct en relatief hoog niveau Nederlands, terwijl eiser op zitting niet overkomt als iemand die de Nederlandse taal zodanig beheerst dat hij een dergelijke verklaring heeft kunnen afleggen. Dit wordt verder ondersteund door het gegeven dat de vraagstelling op sommige momenten niet feitelijk, maar juridisch is geformuleerd, zoals de vragen over ‘zwart’ werken. Dergelijke formuleringen (jargon) zijn voor een betrokkene die de Nederlandse taal goed beheerst al lastig te begrijpen, laat staan voor eiser. Tot slot is ter zitting onbetwist naar voren gebracht dat de dochter van eiser ten tijde van het verhoor van eiser naar het stadskantoor is gegaan om haar vader te ondersteunen, en voor hem te kunnen vertalen, maar dat haar bij het stadskantoor de toegang tot haar vader werd ontzegd. De reden waarom de dochter niet tot het verhoor werd toegelaten, is door het college niet toegelicht en is overigens ook onbegrijpelijk, nu eiser op zich het recht had zich te laten bijstaan. Het college was dan ook niet bevoegd de door de dochter aangeboden ondersteuning aan eiser te onthouden. Het gegeven dat de dochter naar het stadskantoor was afgereisd om haar vader te ondersteunen, maakt de stelling van eiser dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is en niet goed begreep wat van hem werd gevraagd en wat er in het proces-verbaal beschreven stond, overigens wel des te aannemelijker. De rechtbank acht het, gelet hierop, plausibel dat de verklaringen van eiser, zoals die zijn opgetekend in het proces-verbaal niet de verklaringen zijn, zoals eiser die zelf heeft afgelegd aan de verbalisanten.
5.4.4
Gelet op het vorenstaande kan er sterk aan worden getwijfeld dat de in het proces-verbaal opgenomen verklaringen daadwerkelijk door eiser zijn gegeven. Daarmee heeft eiser voldoende twijfel gezaaid over de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal. Dit betekent dan ook dat dit proces-verbaal niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd.
5.4.5
Nu de verklaring van eiser buiten beschouwing moet worden gelaten, is het besluit enkel nog gebaseerd op de bevindingen van de Sociale Recherche bij waarnemingen in de periode van 21 juli 2023 tot en met 19 oktober 2023. De rechtbank acht deze waarnemingen onvoldoende om te concluderen dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf]. Uit het waarnemingsjournaal van de Sociale Recherche blijkt dat op 48 dagen waarnemingen zijn verricht. Daarbij is waargenomen dat de auto, die eiser heeft gebruik, regelmatig nabij het adres van [bedrijf], stond geparkeerd. Ook is waargenomen dat eiser vanaf zijn huisadres naar het adres van [bedrijf] is gereden, daar ’s ochtends in de nabijheid heeft geparkeerd en het terrein van [bedrijf] is opgelopen. Alleen bij de laatste waarneming op
19 oktober 2023 is door de Sociale Recherche geconstateerd dat eiser op het terrein van [bedrijf] een keukenkastje aan het demonteren was. De rechtbank acht deze waarnemingen onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf]. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij af en toe spullen uit elkaar haalde om mee te nemen naar huis, omdat hij mensen van [bedrijf] van vroeger kende. Deze verklaring strookt met de verklaring tegenover de Sociale Recherche van eiseres, die wel door de dochter werd bijgestaan en in de vertaling door haar werd ondersteund. Op basis van de enkele waarneming op 19 oktober 2022 kan niet worden aangenomen dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf]. Voor het overige is eiser alleen gezien op het parkeerterrein of is gezien dat zijn auto geparkeerd stond in de omgeving van [bedrijf]. Dit betekent niet dat eiser dan ook aanwezig was bij [bedrijf] en daar werkzaamheden heeft verricht. In dit verband is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij meerdere mensen op het bedrijventerrein kende en ook daar ging koffie drinken. De rechtbank verwijst in dit verband naar door eiser genoemde rechtspraak. [4]
5.4.6
De rechtbank stelt verder vast dat in de opgevraagde bankafschriften geen onregelmatigheden zijn geconstateerd door de Sociale Recherche. Er zijn geen bijschrijvingen en/of stortingen of ontbrekende uitgaven geconstateerd. Dit maakt de verklaringen van eiser op zitting des te meer plausibel, nu nergens uit af te leiden valt dat daadwerkelijk inkomsten uit een andere bron dan de bijstandsuitkering zijn verkregen. Ook anderszins heeft de Sociale Recherche geen onregelmatigheden vastgesteld. De bevindingen in het rapport van de Sociale Recherche zijn daarom niet toereikend als grondslag voor intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers in de periode in geding.

Conclusie en gevolgen

6. Uit 5.4 tot en met 5.4.6 volgt dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende feitelijke grondslag. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden die een intrekking en terugvordering rechtvaardigen.
7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit, voor zover daarbij primair besluit I is gehandhaafd, zal worden vernietigd. Nader onderzoek is redelijkerwijs niet meer mogelijk. De rechtbank ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72 derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 15 november 2023 te herroepen. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van
1 augustus 2023 tot en met 19 oktober 2023 niet in stand blijven.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het primaire besluit I is gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit I;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1527.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1460.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1905.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3751.