ECLI:NL:RBOVE:2025:4749

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/08/324460 / HA ZA 24-440
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige decertificering van bio-certificaat door Skal en schadevergoeding aan eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de onrechtmatigheid van de decertificering van het bio-certificaat van eiseres door Skal. Eiseres, een familiebedrijf dat handelt in biologische granen, had in maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bio-certificaat en de decertificering van vijf ladingen. Skal had de bezwaren ongegrond verklaard, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 16 april 2024 de beslissing van Skal deels vernietigd en een nieuwe beslissing opgelegd. Eiseres stelde dat Skal onrechtmatig had gehandeld en vorderde schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat Skal onrechtmatig had gehandeld met betrekking tot de decertificering van de ladingen, en dat eiseres recht heeft op schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres voor het overige afgewezen, omdat de intrekking van het bio-certificaat nog onderwerp van een lopende procedure was. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/324460 / HA ZA 24-440
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
B.V. [eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. C. Almeida,
tegen
STICHTING SKAL,
te Zwolle,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Skal,
advocaten: mr. M. Timpert-de Vries en mr. F.D. Bick.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. Skal heeft in maart 2020 het besluit genomen tot intrekking van het bio-certificaat van [eiseres] en tot het decertificeren van een vijftal ladingen, waardoor die ladingen niet meer als biologisch verkocht mochten worden. Skal heeft de bezwaren van [eiseres] tegen dat besluit ongegrond verklaard. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft vervolgens op 16 april 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:269) die beslissing op bezwaar van Skal deels vernietigd, het primaire besluit deels herroepen en Skal opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de intrekking van het bio-certificaat te nemen. Ter zake van die nieuwe, op 4 juni 2024 genomen beslissing loopt op dit moment nog een procedure bij het CBb.
1.2.
[eiseres] meent dat vanwege voornoemde herroeping en vernietiging sprake is van een onrechtmatig handelen als gevolg van een besluit en betoogt dat ook sprake is van onrechtmatige feitelijke handelingen van Skal die maken dat zij schadeplichtig is jegens haar.
1.3.
De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat Skal alleen met het besluit tot decertificering van de vijf ladingen onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat Skal de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden dient te vergoeden. De rechtbank verwijst voor dat laatste naar de schadestaatprocedure.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief van de rechtbank waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de aanvullende productie 33 van [eiseres] ;
- het op verzoek van de rechtbank ingestuurde aanvullende beroepschrift van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de op die zitting door beide partijen voorgedragen spreekaantekeningen.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een familiebedrijf dat in 1890 is opgericht en als groothandel wereldwijd in (biologische) granen, zaden en peulvruchten handelt.
3.2.
Skal is een zelfstandig bestuursorgaan en is de toezichthouder op de naleving van biologische regelgeving in Nederland. Zij dient kort gezegd te waarborgen dat producten die met het predicaat ‘biologisch’ op de markt komen, ook daadwerkelijk aan de daarvoor geldende voorschriften voldoen.
3.3.
Iedere producent, bereider, handelaar, vervoerder en dergelijke die producten als biologisch op de markt wil brengen, bewerken en/of vervoeren, moet zich registreren bij Skal en voor de betreffende bedrijfsactiviteit een bio-certificering hebben.
3.4.
[eiseres] heeft in augustus 1994 een aanvraag gedaan voor toelating als aangeslotene bij Skal. Door ondertekening van die aanvraag (hierna te noemen: de certificatie-overeenkomst) heeft [eiseres] onder meer verklaard dat zij:
zich verplicht tot stipte nakoming – en aansprakelijk is voor de naleving – van de voorschriften, vervat in het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode (…) en voorts vervat in de Statuten van de Stichting Skal en de reglementen der Stichting, alsmede op grond daarvan wettig genomen besluiten, alsmede de bij of krachtens genoemd Besluit dan wel de Statuten vastgestelde regelen en besluiten;
zich overeenkomstig het in de Statuten van de Stichting en het in de krachtens deze Statuten vastgestelde reglementen bepaalde aan het toezicht van de Stichting zal onderwerpen;
3.5.
Om producten uit een land als biologisch te kunnen importeren geldt als voorwaarde dat een door de Europese Commissie erkend controleorgaan die producten voorziet van een Certificate of Inspection (hierna te noemen: COI).
3.6.
Indien er een COI wordt afgegeven, wordt daarvan melding gemaakt in het Trade Control and Expert System (hierna te noemen: Traces), een online applicatie van de EU voor (onder meer) de import van levensmiddelen. Skal heeft toegang tot dat systeem, zodat ze alle biologische goederenstromen kan volgen.
3.7.
Bij besluit van 21 december 2018 heeft Skal een lading zonnebloempitten die vervoerd was met het schip [schip 1] en bestemd was voor [eiseres] gedecertificeerd, waardoor die lading niet als biologisch verkocht mocht worden. [eiseres] heeft tevergeefs bezwaar gemaakt tegen dat besluit en heeft vervolgens tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij het CBb. Het CBb heeft dat beroep op 13 april 2021 ongegrond verklaard.
3.8.
Bij besluit van 17 mei 2019 heeft Skal drie partijen zonnebloempitten die vervoerd waren met het schip [schip 2] en bestemd waren voor [eiseres] gedecertificeerd. [eiseres] heeft tevergeefs bezwaar gemaakt tegen dat besluit en heeft vervolgens tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij het CBb. Het CBb heeft dat beroep op 13 april 2021 ongegrond verklaard.
3.9.
Skal heeft voor het laatst in 2019 aan [eiseres] een bio-certificaat afgegeven voor de import, opslag en verwerking van en groothandel in biologische voedingsmiddelen. Dat certificaat was geldig tot en met 31 december 2020.
3.10.
Op 19 maart 2020 heeft Skal [eiseres] per e-mail bericht dat uit onderzoek in Traces is gebleken dat [eiseres] in de afgelopen vijf maanden vijf partijen die onder de Ukraine Guidelines vallen – zijnde een beleidsmaatregel van de Europese Commissie over de handelwijze met producten uit onder meer Oekraïne, Moldavië, Kazachstan en Rusland – niet bij Skal heeft gemeld. Dit betreffen partijen die vervoerd zijn met de schepen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] . Skal heeft [eiseres] in de betreffende e-mail een drietal vragen gesteld en haar gemeld dat zij in afwachting van de reactie daarop de zogenaamde scopes ‘importeur’ en ‘eerst geadresseerde’ van [eiseres] in Traces heeft uitgezet.
3.11.
[eiseres] is vervolgens een voorlopige voorzieningenprocedure gestart bij het CBb. In die procedure heeft zij onder meer verzocht het uitzetten van de scopes ‘importeur’ en ‘eerst geadresseerde’ in Traces op te schorten. Het CBb heeft dat verzoek afgewezen, zo blijkt uit een uitspraak van 8 april 2020.
3.12.
Op 24 maart 2020 heeft Skal jegens [eiseres] een besluit genomen (hierna te noemen: het primaire besluit), bestaande uit drie onderdelen:
het decertificeren van de met [schip 6] , [schip 7] , [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] vervoerde partijen maïs en zonnebloempitten (deelbesluit 1);
de intrekking van het bio-certificaat van [eiseres] (deelbesluit 2);
een publicatiebesluit (deelbesluit 3).
In dat besluit is onder meer het volgende te lezen:
Toelichting 2: intrekken certificaat [eiseres]
(…)
2c. Wat betekent het intrekken van het certificaat voor [eiseres] en wat moet [eiseres] doen?
Het certificaat van [eiseres] is met onmiddellijke ingang ingetrokken.
Dit betekent:
(…)
6. Skal informeert de andere controlerende autoriteiten en -organen, CUC Nederland, de Europese Commissie, de douane en de NVWA over dit besluit.
Wat moet [eiseres] doen?
Uiterlijk op 30 maart 2020 om 17.00 uur:
1. Zorgt [eiseres] dat al haar afnemers van biologische producten in de periode 1 januari 2018 t/m heden geïnformeerd zijn over het intrekken van het bio-certificaat. Dit doet zij door de afnemers van [eiseres] de brief van Skal te sturen die als bijlage 11 bij dit besluit is gevoegd. De e-mail die [eiseres] naar haar afnemers stuurt, stuurt [eiseres] cc naar [e-mailadres] ;
2. Heeft [eiseres] een lijst van de in punt 1 bedoelde afnemers naar [e-mailadres] verzonden.
3. Heeft [eiseres] aan Skal een overzicht uit het ERP-systeem verstrekt van de voorraad biologische goederen (aantal kg, omschrijving product) op 24 maart 2020.
4. Zorgt [eiseres] dat zij Skal heeft geïnformeerd wanneer en op welke wijze [eiseres] de biologische aanduidingen heeft verwijderd en verwijderd houdt van de huidige voorraad producten (incl. verpakkingsmaterialen, documenten en correspondentie).
Toelichting 3: Publicatiebesluit intrekken certificaat
Skal zal met betrekking tot de intrekking van het bio-certificaat van [eiseres] de volgende informatie publiceren op haar website:
(…)
Skal zal (…) deze informatie op haar website publiceren nadat dit besluit onherroepelijk is geworden. Indien evenwel:
1. [eiseres] zich niet aan dit besluit houdt, waaronder de gevallen dat [eiseres] :
(…)
zal Skal
per directovergaan tot het publiceren van de hiervoor genoemde informatie op haar website.
(…)
3.13.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In de beslissing op bezwaar (hierna te noemen: Bob I) van 14 juli 2024 heeft Skal de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen die beslissing op bezwaar vervolgens beroep ingesteld bij het CBb.
3.14.
Op 16 april 2024 heeft het CBb uitspraak gedaan in die procedure. In die uitspraak is, voor zover van belang, het volgende te lezen:
Procesverloop
Met besluit van 24 maart 2020 heeft Skal zeven partijen zonnebloempitten en één partij mais van de graanhandel gedecertificeerd. Daarnaast heeft Skal het biocertificaat van de graanhandel ingetrokken en besloten tot publicatie op haar website van de intrekking.
Met het besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft Skal de bezwaren van de graanhandel ongegrond verklaard.
De graanhandel heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
(…)
Overwegingen
(…)
De decertificering van de lading van het [schip 6]
(…)
6.4.1
Het College is van oordeel dat Skal terecht heeft besloten tot decertificering van de [schip 6] partij (…).
(…)
De lading van het [schip 7]
(…)
7.5
Naar het oordeel van het College heeft Skal op grond van het voorgaande terecht geconcludeerd dat sprake is van een onregelmatigheid en heeft zij mogen besluiten tot decertificering van de partij (…)
(…)
De ladingen van [schip 3] , [schip 4] en [schip 5]
(…)
8.4
Naar het oordeel van het College voert de graanhandel terecht aan dat zij heeft voldaan aan haar meldingsverplichting uit Verordening 889/2008. De meldingsplicht bij import is opgenomen in artikel 84, zoals gewijzigd met de Uitvoeringsverordening 2016/1842. Volgens de derde alinea van die bepaling wordt de informatie over geïmporteerde zendingen verstrekt door middel van het elektronische Traces-systeem. Vast staat dat de graanhandel de vijf partijen in het Traces-systeem heeft gemeld. Daarmee heeft de graanhandel voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 84 van Uitvoeringsverordening 889/2008. Het niet afzonderlijk melden bij Skal, levert anders dan Skal betoogt, geen onregelmatigheid op in de zin van artikel 30, eerste lid en eerste alinea, van Verordening 834/2007. De richtsnoeren richten zich tot de controlerende autoriteiten, vermelden uitdrukkelijk dat zij niet de bedoeling hebben "to produce legally binding effects" en verwijzen wat betreft de verplichtingen van de importeur naar artikel 84 van Uitvoeringsverordening 889/2008. De richtsnoeren zelf bevatten geen aanwijzingen dat op de graanhandel een verderstrekkende informatieverplichting rustte dan op grond van artikel 84 van Uitvoeringsverordening 889/2008. Dat Skal de capaciteit mist om voor alle meldingen in het Traces-systeem vast te stellen of zij onder de richtsnoeren vallen, vormt, wat daarvan ook overigens zij, geen reden zijn om in het geval een importeur Skal (buiten Traces) niet heeft geïnformeerd een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van Verordening 834/2007 aan te nemen.
8.5
De beroepsgrond slaagt. Niet is komen vast te staan dat de graanhandel wat betreft deze vijf zendingen Verordening 834/2007 niet heeft nageleefd. Er bestond daarom voor Skal geen grondslag deze vijf zendingen te decertificeren. De overige beroepsgronden met betrekking tot deze partijen, kan het College onbesproken laten.
De intrekking van het certificaat
9.1
Skal heeft het biocertificaat van de graanhandel onder verwijzing naar de artikelen 17 en 19 en bijlage I van het Skal-Reglement certificatie en toezicht (versie 1-1-2017) per direct ingetrokken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat de tussen Skal en de graanhandel gesloten certificatie-overeenkomst ook per direct vervalt. De graanhandel mag geen gebruik meer maken van het biocertificaat en geen producten bewerken of verhandelen die zijn voorzien van aanduidingen die verwijzen naar de biologische productiemethode.
9.2.1
Aan de conclusie dat de graanhandel in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen heeft Skal ten grondslag gelegd dat
(1) het decertificeringsbesluit van de [schip 2] zending niet is opgevolgd,
(2) de [schip 8] zending waarvan de graanhandel beweerde dat deze niet zou worden ingeklaard, wel degelijk is gelost en vervolgens als biologisch is verhandeld,
(3) ook de [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] zendingen niet zijn gemeld bij Skal, maar wel als biologisch zijn ingeklaard,
(4) de graanhandel ten aanzien van de met [schip 6] vervoerde partij mais op meerdere punten in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen en
(5) de graanhandel op meerdere momenten en gedurende een langere tijd niet heeft voldaan aan haar medewerkingsplicht dan wel niet heeft meegewerkt aan toezicht door Skal.
9.2.2
Aan de conclusie dat sprake is van kritieke afwijkingen als bedoeld in het Skal­Reglement certificatie en toezicht heeft Skal de volgende drie kritieke afwijkingen ten grondslag gelegd:
(1) De graanhandel heeft bij de verkoop van de gedecertificeerde [schip 2] partij en de verkoop van de niet gemelde [schip 8] partij gangbare producten in strijd met artikel 23, tweede lid, van Verordening 834/2007 aangeduid als biologisch, te weten verkoop als US-NOP.
(2) Er zijn meerdere incidenten betreffende de biologische status van producten. De graanhandel heeft de twijfel over de biologische status van de [schip 8] partij en de [schip 6] partij ten onrechte niet overeenkomstig artikel 91, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 889/2008 aan Skal gemeld. Bovendien is dit een herhaalde afwijking omdat de graanhandel ook bij de [schip 1] zending heeft verzuimd een dergelijke melding te doen.
(3) De medewerking van de graanhandel bij het toezicht is onvoldoende geweest. Skal heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de graanhandel vragen niet of onwaarachtig heeft beantwoord en de gevraagde informatie niet en/of niet volledig en/of niet tijdig heeft toegestuurd aan Skal.
(…)
9.6
Naar het oordeel van het College is Skal op grond van Verordening 834/2007 en het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 als instantie bevoegd om artikel 30, eerste lid en tweede alinea, van Verordening 834/2007 toe te passen. (…) Het betoog van de graanhandel dat Skal niet bevoegd is om een biocertificaat in te trekken, slaagt dus niet.
9.7
Het College volgt de graanhandel wel dat Skal die bevoegdheid te buiten is gegaan door de wijze waarop zij de intrekking van het biocertificaat heeft vormgegeven.
9.8
De maatregel van artikel 30, eerste lid en tweede alinea, van Verordening 834/2007 kan worden opgelegd voor een bepaalde, met de bevoegde autoriteit overeengekomen periode. In artikel 24 van de Skal-Certificeringsgrondslagen, interpretaties van Verordening 834/2007, is vastgelegd dat deze periode is vastgesteld op maximum twee jaar. Skal heeft met de intrekking van het biocertificaat tegelijk de certificatie beëindigd, die op grond van artikel 5, tweede lid, van het Skal-reglement certificatie en toezicht voor onbepaalde tijd wordt verleend. De intrekking van het biocertificaat heeft daarmee, zoals blijkt uit het intrekkingsbesluit, tot gevolg dat de certificatie van de graanhandel wordt beëindigd en dat de tussen Skal en de graanhandel gesloten certificatie-overeenkomst per direct vervalt. De graanhandel mag dus voor onbepaalde tijd geen biologische producten meer bewerken of verhandelen. Skal heeft dus de graanhandel voor een onbepaalde periode het recht ontnomen biologische producten te verwerken en te verhandelen. Dat is in strijd met artikel 30, eerste lid en tweede alinea, van Verordening 834/2007 dat voorschrijft dat die maatregel voor een bepaalde periode wordt opgelegd. Het betoog van Skal dat de intrekking, gelet op de afgebakende geldigheidsduur van het certificaat, zich laat kwalificeren als een intrekking voor een in de tijd beperkte periode, volgt het College niet. Bij de in de tijd beperkte opschorting in de zin van artikel 18 van het Skal-reglement certificatie en toezicht vindt, voordat de looptijd van certificaat is verstreken, een hercontrole plaats. Dat is anders bij intrekking waarbij tegelijk ook de certificatie wordt beëindigd. De omstandigheid dat de marktdeelnemer na intrekking van het certificaat, met inachtneming van wat in de Skal-reglement certificatie en toezicht is bepaald waaronder een minimumwachttijd van 6 maanden, een nieuwe certificatie kan aanvragen, brengt het College niet tot een ander oordeel, omdat het einde ofwel de duur van de maatregel daarmee nog steeds onbepaald is. De marktdeelnemer moet immers eerst een nieuwe certificatie-overeenkomst met Skal (kunnen) sluiten.
9.9
De beroepsgrond slaagt.
10.1
De graanhandel voert verder aan dat Skal aan de intrekking van het biocertificaat ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat de verkoop van de gedecertificeerde [schip 2] partij en de verkoop van de niet gemelde [schip 8] partij als US-NOP in strijd is met artikel 23, tweede lid, van Verordening 834/2007.
(…)
10.3 (…)
Uit het voorgaande volgt dat de graanhandel met de verscheping van de [schip 2] -partij en de [schip 8] partij als US-NOP gecertificeerde producten de graanhandel niet in strijd gehandeld heeft met artikel 23, tweede lid, van de Verordening 834/2007. Skal heeft dit ten onrechte ten grondslag gelegd aan de intrekking van het biocertificaat. De beroepsgrond slaagt.
11.1
Volgens Skal heeft de graanhandel informatie voor haar verzwegen en onjuiste informatie verstrekt over de [schip 6] partij. Verder heeft de graanhandel geweigerd gegevens aan Skal te verstrekken waarom was gevraagd. De graanhandel betwist dat zij haar medewerkingsverplichting tegenover Skal heeft verzaakt.
11.2
Het verwijt van het verzwijgen van informatie over de [schip 6] partij komt op hetzelfde neer als het niet melden als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 889/2008. Onder 12.3 zal worden geconcludeerd dat Skal dit de graanhandel op goede gronden verwijt. Dat de graanhandel onjuiste informatie aan Skal heeft verstrekt, heeft het College op basis van de gedingstukken niet kunnen vaststellen. Wel heeft de graanhandel een weigerachtige houding aangenomen ten aanzien informatieverzoeken van Skal en moest Skal meermalen aandringen op het verstrekken van gegevens. Daar staat dan weer tegenover dat Skal uiteindelijk de gegevens heeft ontvangen waarom is verzocht, ook al moest Skal daar veel moeite voor doen. Haar weigerachtige houding maakt dat de graanhandel niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 5 :20 van de Awb en artikel 15, vierde lid, van het Skal-Reglement certificatie en toezicht. Voor zover de graanhandel betoogt dat het in strijd handelen met een verplichting uit de Awb niet ten grondslag gelegd kan worden aan de intrekking van het biocertificaat op grond van artikel 30, eerste lid en tweede alinea, van Verordening 834/2007, overweegt het College dat ook het unierecht een medewerkingsverplichting kent, namelijk in artikel 67 van Uitvoeringsverordening 889/2009. Zo moet de marktdeelnemer alle informatie die voor controledoeleinden noodzakelijk kan worden geacht, aan de controlerende autoriteit verstrekken en resultaten van zijn eigen kwaliteitsborgingsprogramma's verstrekken. Aan deze medewerkingsverplichting heeft de graanhandel met haar weigerachtige houding niet voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
12.1
De graanhandel bestrijdt verder dat zij gehouden was tot melding van twijfel aan de biologische status van de [schip 8] partij, de [schip 6] partij en de [schip 1] zending.
12.2
Artikel 91, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 889/2008 verplicht marktdeelnemers de controlerende autoriteiten onmiddellijk te informeren als zij van mening zijn of vermoeden dat een geïmporteerd of aan hen door een andere marktdeelnemer geleverd product niet in overeenstemming is met de biologische voorschriften. Voor een overtreding van dat artikel dient Skal aannemelijk te maken dat de graanhandel van mening was of het vermoeden had dan wel tenminste heeft getwijfeld of de [schip 8] , [schip 6] en [schip 1] zendingen in overeenstemming waren met de voorschriften voor biologische productiemethoden.
12.3
In het leveren van dit bewijs is Skal niet voor alle ladingen geslaagd. De [schip 8] partij heeft de graanhandel niet ingevoerd in de Unie, maar teruggezonden naar Turkije. Omdat deze partij niet is geïmporteerd, was de graanhandel niet verplicht om Skal te informeren over twijfel over de biologische status van de partij. Bovendien is de enkele omstandigheid dat deze partij dezelfde herkomst heeft als de zonnebloempitten die zijn vervoerd met de [schip 2] ontoereikend bewijs dat bij de graanhandel twijfel bestond over de biologische status van deze lading. Wat betreft de [schip 1] zending heeft Skal niet onderbouwd dat bij de graanhandel twijfel bestond over de biologische status van deze lading. Wat betreft de [schip 6] lading heeft Skal erop gewezen dat de graanhandel wist dat de eerste COI voor deze lading was ingetrokken vanwege gevonden niet-toegestane insecticide. Het College is van oordeel dat daarmee aannemelijk is geworden dat bij de graanhandel twijfel heeft bestaan over de biologische status van de [schip 6] partij. De graanhandel had van deze twijfel melding moeten maken bij Skal, teneinde Skal in staat te stellen zijn controlerende taak uit te voeren. Ook als, zoals de graanhandel stelt, de afgifte van de tweede COI haar twijfel over de biologische status van deze partij wegnam, doet dat er niet aan af dat deze twijfel daarvóór bij haar wel bestond. Dat het product op dat moment nog niet was ingeklaard, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat de graanhandel uitsluitend wat betreft de [schip 6] partij in strijd heeft gehandeld met artikel 91, eerste lid, van Uitvoeringsverordening 889/2008. De beroepsgrond slaagt dus ten dele.
13. Uit 8.1 tot en met 8.7 volgt dat Skal aan de intrekking van het biocertificaat eveneens ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat de graanhandel de [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] zendingen niet heeft gemeld bij Skal.
Het publicatiebesluit
14.1
Skal heeft besloten een bericht over de intrekking van het biocertificaat van de graanhandel op haar website te publiceren nadat het besluit onherroepelijk is geworden.
14.2
Omdat de intrekking van het biocertificaat geen stand houdt, geldt dat ook voor het besluit om de intrekking te publiceren.
Slotsom
15 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover daarbij de decertificering van de ladingen van het [schip 3] , het [schip 4] en het [schip 5] , de intrekking van het biocertificaat van de graanhandel en het besluit deze intrekking te publiceren, is gehandhaafd. Omdat er voor de decertifering van de ladingen van het [schip 3] , het [schip 4] en het [schip 5] geen grondslag bestaat, zal het College deze herroepen. Skal zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de intrekking van het biocertificaat en het besluit de intrekking te publiceren. Skal zal daarbij moeten beoordelen of er nog voldoende grondslag bestaat voor intrekking van het biocertificaat en, als dat het geval is, voor welke periode de intrekking zal gelden. Indien Skal het besluit tot intrekking van het biocertificaat handhaaft, zal Skal zich tevens nader dienen te beraden over de publicatie daarvan. De decertificering van de ladingen van de [schip 6] en [schip 7] blijft in stand.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit met uitzondering van de decertificering van de ladingen van het [schip 6] en het [schip 7] ;
- herroept het besluit van 24 maart 2020 voor wat betreft de decertificering van de ladingen van het [schip 3] , het [schip 4] en het [schip 5] en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt Skal op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen de intrekking van het biocertificaat met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
(…)
3.15.
Skal heeft vervolgens, zoals door het CBb is opgedragen, bij beslissing op bezwaar van 4 juni 2024 (hierna te noemen: Bob II) een nieuw besluit genomen over de bezwaren van [eiseres] tegen de deelbesluiten 2 en 3 uit het primaire besluit. Daarbij is het primaire besluit van 24 maart 2020 in stand gelaten en aangevuld.
3.16.
[eiseres] heeft hierna tegen Bob II beroep ingesteld bij het CBb. Die procedure loopt momenteel nog.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat Skal onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] althans subsidiair, voor zover de rechtbank bijvoorbeeld van oordeel is dat – op onderdelen – de beslissing van het CBb op het tweede besluit moet worden afgewacht, alvast voor recht te verklaren dat Skal – ook voor deze onderdelen – onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] , onder de voorwaarde dat ook het tweede besluit wordt vernietigd, c.q. de intrekking niet in stand blijft;
b. Skal te bevelen om de schade die [eiseres] door de onrechtmatige gedraging(en) van Skal heeft geleden te vergoeden, nader op te maken bij staat;
c. Skal te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Skal voert verweer. Zij concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente. Subsidiair concludeert Skal tot het aan een eventueel geheel of gedeeltelijk toewijsbaar vonnis de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden, althans daaraan de voorwaarde te verbinden dat door [eiseres] zekerheid moet worden gesteld, met bepaling van een termijn waarbinnen die zekerheid moet worden aangeboden of gesteld en worden aanvaard of geweigerd, kosten rechtens.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Buiten beschouwing laten producties en voetnoten
5.1.
Skal heeft de rechtbank verzocht de twee door [eiseres] als productie 14 overgelegde films te weigeren en de als producties 1, 15a en 15b overgelegde verklaringen eveneens buiten beschouwing te laten, omdat [eiseres] ten aanzien van de films in kwestie niet aan haar wegwijsplicht zou hebben voldaan en wat betreft de eerste film en de verklaringen ook niet duidelijk heeft gemaakt wat de relevantie daarvan is.
5.2.
De rechtbank heeft ter zitting beslist dat de films en verklaringen niet buiten beschouwing zullen worden gelaten en dat, indien mocht blijken dat die films en verklaringen van belang zijn voor haar beslissing en Skal daarop nog niet voldoende heeft kunnen reageren, zij alsnog die gelegenheid zal krijgen. Hierna zal blijken dat die situatie niet aan de orde is.
5.3.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding de als productie 33 door [eiseres] overgelegde notitie over de door [eiseres] geleden schade van Talanton op voorhand buiten beschouwing te laten, zoals Skal ter zitting primair heeft verzocht, nu die productie tijdig is ingediend. De rechtbank gaat ook voorbij aan het subsidiaire verzoek van Skal om schriftelijk op de betreffende notitie te mogen reageren , aangezien die reactie reeds in de pleitnota van Skal is opgenomen en de rechtbank gelet op het hiernavolgende geen aanleiding ziet voor een nadere toelichting.
5.4.
[eiseres] verzoekt de rechtbank de in de processtukken van Skal opgenomen voetnoten die niet een korte toelichting of een simpele bronvermelding behelzen, buiten beschouwing te laten. Zij voert daartoe aan dat essentiële stellingen in de hoofdtekst van de processtukken moeten worden gepresenteerd en verwijst in dat kader naar de jurisprudentie ter zake van de wegwijsplicht. Die jurisprudentie ziet naar het oordeel van de rechtbank echter slechts op overgelegde producties en niet op voetnoten. Hier komt bij dat de essentiële stellingen van Skal in de hoofdtekst van haar processtukken zijn terug te vinden. De rechtbank passeert dus dit verzoek van [eiseres] .
De rechtsvraag, de grondslag van de vordering en het verweer5.5. In deze zaak ligt de vraag voor of Skal jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW en of Skal gehouden is de schade die [eiseres] stelt daardoor te hebben geleden, te vergoeden. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:162 BW is vereist dat Skal jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, dat dit handelen aan Skal kan worden toegerekend, dat [eiseres] schade heeft geleden en dat sprake is van een causaal verband tussen die schade en het onrechtmatig handelen van Skal. Verder moet op grond van het relativiteitsvereiste uit artikel 6:163 BW de door Skal overtreden norm strekken tot bescherming tegen de door [eiseres] geleden schade.
5.6.
[eiseres] houdt Skal op drie gronden aansprakelijk voor de schade die zij stelt te hebben geleden. Volgens [eiseres] is ten eerste sprake van een onrechtmatige overheidsdaad vanwege een herroepen besluit dat niet opnieuw kan worden genomen. Ten tweede is, zo betoogt [eiseres] , sprake van een onrechtmatige overheidsdaad voor een vernietigd besluit “waarmee reeds nu vaststaat dat met het nieuwe besluit indien die in stand blijft de schade die door het eerste besluit is geleden niet kan worden hersteld”. Ten derde voert [eiseres] aan dat sprake is geweest van onrechtmatige feitelijke handelingen buiten besluiten om die maken dat Skal jegens haar schadeplichtig is.
5.7.
Skal meent primair dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, althans dat die vorderingen voor directe afwijzing gereed liggen. Zij wijst er in dit kader op dat ten aanzien van de door haar genomen besluiten de bestuursrechtelijke rechtsgang openstond en sprake is van formele rechtskracht van de besluiten van Skal. Volgens Skal zijn de vorderingen van [eiseres] daarnaast te vaag/onvoldoende bepaalbaar, zodat deze naar hun aard niet toewijsbaar zijn en heeft [eiseres] niet voldaan aan de op haar rustende substantiëringsplicht, stelplicht en bewijslast. Ook heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zij een voldoende belang heeft bij haar vorderingen als bedoeld in artikel 3:303 BW, aldus Skal.
Subsidiair betoogt Skal dat de vorderingen van [eiseres] zijn vervallen, althans zijn verjaard en meer subsidiair dat geen sprake is van onrechtmatig handelen. Volgens Skal is bovendien geen sprake van toerekenbare schade, laat staan van een causaal verband tussen het aan Skal verweten handelen/nalaten en het ontstaan van de gestelde schade, en is evenmin voldaan aan het relativiteitsvereiste. Skal betoogt verder dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] , althans dat zij haar schadebeperkingsplicht niet is nagekomen en betwist de omvang van de door [eiseres] gestelde schade. Skal vindt dat [eiseres] in verband met dat laatste inlichtingen diende de verschaffen over haar verzekering. Volgens Skal heeft [eiseres] bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Eerste grond: de decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5]
5.8.
[eiseres] doelt met haar stelling dat sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad vanwege een herroepen besluit dat niet opnieuw kan worden genomen, zo begrijpt de rechtbank uit de dagvaarding, op het primaire besluit van 24 maart 2020 wat betreft de decertificering van de vijf ladingen die vervoerd werden met de [schip 3] (twee ladingen), [schip 4] (twee ladingen) en [schip 5] (één lading).
5.9.
Het primaire verweer van Skal dat een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond en dat sprake is van formele rechtskracht ziet niet op die kwestie, zodat hieraan voorbij kan worden gegaan. De rechtbank ziet ook geen aanleiding Skal te volgen in haar andere primaire verweren op dit punt. De stellingen van [eiseres] ter zake het herroepen besluit zijn weliswaar summier, maar de rechtbank acht deze gelet op hetgeen hierna wordt overwogen over de onrechtmatigheid van dat besluit toch voldoende. De vorderingen van [eiseres] zijn daarnaast naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet te vaag of onvoldoende bepaalbaar en evenmin kan worden volgehouden dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij haar vorderingen voor zover deze betrekking hebben op het decertificeren van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] . Skal valt er wat dit betreft over dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade, maar hierna zal blijken dat dit niet vereist is. Ook zal blijken dat Skal uitgaat van te strenge eisen waar het de gevorderde verklaring voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure betreft.
5.10.
Het CBb heeft het primaire besluit wat betreft de decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] herroepen om redenen van rechtmatigheid. Het CBb heeft namelijk geoordeeld dat er geen grondslag bestond voor die decertificering. Gelet hierop staat vast dat ten aanzien van dat deel van het primaire besluit sprake is van een onrechtmatig overheidsbesluit dat aan Skal kan worden toegerekend en dat, indien [eiseres] schade heeft geleden door dat besluit, het causaal verband tussen het besluit en die schade is gegeven. Indien de onrechtmatige gedraging van Skal achterwege was gebleven, waren de ladingen in kwestie immers niet decertificeerd.
5.11.
Skal betwist dat voldaan is aan het relativiteitsvereiste. Zij voert daartoe aan dat zij toezicht dient te houden op de naleving van de biologische verordeningen – zijnde tot en met 2021 Verordening (EG) nr. 834/2007 van 28 juni 2007 en Verordening (EG) nr. 889/2008 van 5 september 2008 en vanaf 2022 Verordening (EG) nr. 2018/848 van 30 mei 2018 – en dat het doel en de ratio van die verordeningen onder meer het verzekeren van eerlijke concurrentie en het behoud van het consumentenvertrouwen is. De biologische verordeningen beogen dus algemene, maatschappelijke belangen te beschermen en niet de financiële belangen of de reputatie van een individuele marktdeelnemer, dit terwijl de door [eiseres] opgevoerde schadeposten zuivere vermogensschade en reputatieschade betreffen, aldus Skal.
5.12.
De rechtbank gaat niet in deze redenering mee. Bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het in artikel 6:163 BW neergelegde vereiste dat de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, komt het aan op het doel en de strekking van de geschonden norm, aan de hand waarvan moet worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt (HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6012, HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6095).
5.13.
Het CBb heeft het primaire besluit wat betreft de decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] herroepen, omdat Skal ten onrechte had geoordeeld dat [eiseres] de zendingen in kwestie niet tijdig en actief bij haar had gemeld. Volgens het CBb heeft [eiseres] wat dit betreft wel degelijk aan haar meldingsverplichtingen voldaan, aangezien zij de zendingen in Traces heeft gemeld en levert het niet afzonderlijk melden van de zendingen bij Skal geen onregelmatigheid op. De rechtbank leidt hieruit af dat Skal de meldingsverplichtingen uit de toepasselijke verordeningen verkeerd heeft uitgelegd en dat dat de normschending is die de grond vormde voor de herroeping van het besluit.
5.14.
Na de uitspraak van het CBb staat vast dat Skal onrechtmatig heeft gehandeld door een (deel)besluit te nemen dat in hoogste instantie is vernietigd. Het onrechtmatig handelen dat Skal kan worden verweten is dus het decertificeren van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] .
5.15.
Het decertificeren van een lading heeft tot doel te voorkomen dat producten op de markt worden gebracht met het predicaat “biologisch” die niet biologisch zijn. Dat is dus het beschermen van de markt en het beschermen van het consumentenvertrouwen. Maar aangenomen moet worden dat een juiste toepassing van certificeren en decertificeren van een lading, ook het financiële belang van de inkoper dient. De achtergrond van certificering is immers ook dat de marktdeelnemer daarmee een andere positie in de markt inneemt en in beginsel een hogere prijs kan vragen voor zijn producten zoals Skal zelf ook in haar conclusie van antwoord heeft toegelicht. De rechtbank gaat er dus van uit dat de door Skal geschonden norm wel degelijk tevens in genoemde zin strekt ter bescherming van marktdeelnemers en hun financiële belangen, zodat ook aan het relativiteitsvereiste is voldaan.
5.16.
Het voorgaande betekent dat Skal in beginsel aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit.
5.17.
Hiermee wordt toegekomen aan het verweer van Skal dat het recht van [eiseres] om de door haar gestelde schade op Skal te verhalen is vervallen, aangezien [eiseres] pas 4,5 jaar na het ontstaan van de schade de onderhavige procedure is gestart. Zij doet in dit kader een beroep op artikel 26 van het ten tijde van het primaire besluit geldende ‘Skal-Reglement certificatie en toezicht’ (hierna te noemen: het reglement). Dat artikel luidt als volgt:
Artikel 26 Aansprakelijkheid
1. Skal is jegens de marktdeelnemer aansprakelijk voor tekortkomingen in de uitvoering van haar werkzaamheden, voor zover deze het gevolg zijn van het niet in acht nemen door Skal van de zorgvuldigheid, deskundigheid en het vakmanschap waarop bij het uitvoeren van de werkzaamheden mag worden vertrouwd. (…)
2. Eventuele aanspraken van de marktdeelnemer dienen binnen één jaar na het ontstaan van de schade te zijn ingediend, bij gebreke waarvan de marktdeelnemer zijn rechten heeft verwerkt.
5.18.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de in deze bepaling genoemde verval- of verjaringstermijn niet van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat bij de uitoefening van een overheidstaak geen sprake kan zijn van het middels voorwaarden beperken van de aansprakelijkheid van de overheid of het bestuursorgaan dat de overheidstaken moet uitvoeren. Volgens [eiseres] lijkt artikel 26 van het reglement ook helemaal niet bedoeld te zijn om van toepassing te zijn op een schadevordering vanwege een vernietigd bestuursrechtelijk besluit, maar eerder op schadevorderingen tegen Skal in een contractuele/civielrechtelijke verhouding.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat Skal zich ter zake van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een onrechtmatig overheidsbesluit niet op artikel 26 lid 2 van het reglement kan beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank ziet artikel 26, lid 2 niet op onrechtmatige besluiten. Bepalend daarvoor acht zij dat in dat tweede lid vermeld staat dat eventuele aanspraken binnen één jaar na het ontstaan van de schade moeten zijn ingediend. Indien een overheidsbesluit tot aan het CBb wordt aangevochten, zal echter niet binnen een jaar duidelijkheid zijn verkregen over de vraag of sprake is van een onrechtmatig overheidsbesluit en dus of aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Gelet hierop moet artikel 26 lid 2 van het reglement naar het oordeel van de rechtbank zo worden uitgelegd dat dit geen betrekking heeft op aanspraken uit hoofde van onrechtmatige besluitvorming. Dit sluit ook aan bij de tekst van het eerste lid van die bepaling, waarin wordt gesproken over tekortkomingen van Skal in de uitvoering van haar werkzaamheden die het gevolg zijn van het niet in acht nemen van de zorgvuldigheid, deskundigheid en het vakmanschap dat van Skal verwacht mag worden. Dit duidt veeleer op aansprakelijkheid wegens feitelijk handelen van Skal en niet op aansprakelijkheid wegens onrechtmatige besluitvorming.
5.20.
Nu artikel 26 lid 2 van het reglement niet van toepassing is, geldt de wettelijke verjaringstermijn van vijf jaar uit artikel 3:310 lid 1 BW. Die termijn is nog niet verstreken. [eiseres] kan dus jegens Skal aanspraak maken op betaling van schadevergoeding.
5.21.
Skal betwist echter dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit. Ook betwist zij dat [eiseres] voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht en dat voldaan is aan de vereisten voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.22.
De rechtbank passeert deze verweren van Skal en overweegt daartoe het volgende. Voor een verwijzing naar een schadestaatprocedure moet aan twee vereisten zijn voldaan. Ten eerste moet in de hoofdprocedure de grondslag voor de aansprakelijkheid worden vastgesteld. Daarnaast moet
de mogelijkheiddat schade is of zal worden geleden aannemelijk zijn. Er hoeft dus niet aannemelijk te zijn dát enige schade is geleden (HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:428; HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328). Evenmin gaat de stelplicht van [eiseres] zover dat zij in het hoofdgeding gehouden is om de schadeposten en het beloop ervan specifiek op te geven.
5.23.
Hoewel in artikel 612 Rv ook is bepaald dat een rechter een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreekt indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, gaat dit voorschrift naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat een verwijzing naar de schadestaat niet aan de orde kan zijn indien de eisende partij niet met een opgave van de schade komt terwijl dit wel had gekund, zoals Skal lijkt te suggereren. Artikel 612 Rv geeft de eisende partij namelijk de bevoegdheid om in de dagvaarding niet aanstonds het beloop van de schade die hij stelt te hebben geleden, aan te geven.
5.24.
Hiervoor is reeds vastgesteld dat Skal uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [eiseres] aansprakelijk kan worden gehouden. De rechtbank acht de (weliswaar summiere) stellingen van [eiseres] ter zake van de door haar geleden schade bovendien voldoende om aan te nemen dat zij mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het besluit tot decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] . Het decertificeren van een lading betekent immers dat die lading niet meer als biologisch verkocht kan worden en dit levert een verliespost op voor [eiseres] . De door [eiseres] overgelegde notitie van Talanton wijst ook op die mogelijkheid, los van de door Skal gestelde gebreken die aan die notitie zouden kleven.
Skal betoogt ter onderbouwing van haar stelling dat [eiseres] geen schade heeft geleden als gevolg van de decertificering dat de [schip 3] -lading in december 2019 al geheel was doorverkocht en dat de gehele [schip 5] -lading en een deel van de [schip 4] -lading ten tijde van het intrekken van het bio-certificaat in de opslag van [eiseres] lagen. Voor zover dit juist is, neemt een en ander echter niet weg dat [eiseres] ten aanzien van het andere deel van de [schip 4] -lading mogelijk wel schade heeft geleden. Skal stelt namelijk zelf dat [eiseres] ten aanzien van dat deel heeft aangegeven dat dit tot olie is geperst of als gangbaar (dus niet biologisch) is verkocht.
5.25.
De rechtbank is dus van oordeel dat voor zover de vorderingen van [eiseres] betrekking hebben op de decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] , voldaan is aan de vereisten voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.26.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, althans dat onrechtmatig is gehandeld zoals in het onderhavige geval, dient de rechter ervan uit te gaan dat de eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Zoals hiervoor is overwogen, is dat het geval. De Hoge Raad is teruggekomen van de door Skal aangehaalde uitspraak van 30 maart 1951, NJ 1952/29 (HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). De stelling van Skal dat bijzondere omstandigheden moeten worden gesteld om het belang bij een verklaring voor recht aan te tonen, is gelet hierop niet houdbaar.
5.27.
De conclusie uit het voorgaande is dus dat de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat Skal onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld toewijsbaar is voor zover deze ziet op het (vernietigde) besluit tot decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] . Ook het gevorderde bevel tot vergoeding van de schade die [eiseres] als gevolg van dat onrechtmatige besluit heeft geleden, nader op te maken bij staat, zal de rechtbank in die zin toewijzen, dat zij Skal zal veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat.
5.28.
Het beroep dat Skal doet op eigen schuld en de schadebeperkingsplicht dient naar het oordeel van de rechtbank in de schadestaatprocedure aan de orde komen, zodat aan dat verweer voorbij wordt gegaan. Hetzelfde geldt voor de door Skal aangehaalde verzekeringskwestie.
Tweede grond: de intrekking van het bio-certificaat en het daaraan verbonden publicatiebesluit5.29. [eiseres] meent dat ook sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad voor een vernietigd besluit “waarmee reeds nu vaststaat dat met het nieuwe besluit indien die in stand blijft de schade die door het eerste besluit is geleden niet kan worden hersteld”. De rechtbank gaat er net als Skal van uit dat zij hiermee doelt op de onderdelen van Bob I die zien op de intrekking van het bio-certificaat van [eiseres] en het publicatiebesluit. Het CBb heeft in haar uitspraak van 16 april 2024 immers “het bestreden besluit” vernietigd, zijnde Bob I van 14 juli 2020 (en dus niet van 7 juli 2020 zoals in de uitspraak van het CBb vermeld staat). Anders dan [eiseres] meent, is van vernietiging van het
primaire besluittot intrekking van het bio-certificaat en van het
primaire publicatiebesluitin de beroepsprocedure geen sprake geweest.
5.30.
Skal heeft naar aanleiding van de uitspraak van het CBb een tweede beslissing op bezwaar genomen (Bob II) en [eiseres] heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij het CBb. Die beroepsprocedure loopt momenteel nog. [eiseres] meent dat zij desalniettemin op dit moment reeds een vordering in verband met de intrekking van het bio-certificaat bij de civiele rechter kan indienen. Zij voert daartoe aan dat, indien Skal een correct besluit had genomen, namelijk een besluit voor bepaalde tijd, zij na twee jaar – dus in 2022 – een nieuw bio-certificaat had moeten hebben. Het CBb heeft immers geoordeeld dat Skal [eiseres] ten onrechte voor onbepaalde tijd het recht heeft ontnomen om biologische producten te verwerken en te verhandelen en dat een bio-certificaat voor de duur van maximaal twee jaar kan worden ingetrokken. Volgens [eiseres] kan het feit dat zij haar bio-certificaat niet na twee jaar terug heeft gekregen niet meer ongedaan gemaakt worden, zelfs niet als het CBb in de tweede beroepsprocedure zou oordelen dat de intrekking van het bio-certificaat in een andere vorm wel mocht. Voor de vraag of Skal terecht dat bio-certificaat heeft ingetrokken moet een uitspraak in de tweede beroepsprocedure worden afgewacht, maar het causaal verband voor de schade die in ieder geval na de eerste twee jaar na het primaire besluit is geleden staat vast en de onrechtmatigheid van dat besluit ook, aldus [eiseres] .
5.31.
Skal betwist de juistheid van deze redenering van [eiseres] . Zij meent primair dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van haar vorderingen, omdat de tweede beroepsprocedure bij het CBb nog loopt en de uitkomst van die procedure net zo goed kan zijn dat het primaire besluit ter zake van de intrekking in stand blijft. Skal wijst er in dit kader onder meer op dat één van de beroepsgronden van [eiseres] in die tweede procedure verband houdt met de stelling van [eiseres] dat een bio-certificaat na twee jaar herleeft.
5.32.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige procedure inderdaad geen oordeel kan worden gegeven over de uit de uitspraak van het CBb van 16 april 2024 voorvloeiende (on)rechtmatigheid van de intrekking van het bio-certificaat en het daarmee samenhangende publicatiebesluit, ook niet op een voorwaardelijke wijze zoals [eiseres] subsidiair heeft gevorderd. Ten aanzien van Bob II loopt immers op dit moment nog een bestuursrechtelijke procedure waarin het nog niet tot een uitspraak is gekomen. In die procedure ligt inderdaad ook de kwestie voor van het herleven van het bio-certificaat na twee jaar, zo kan uit de overgelegde processtukken uit de betreffende procedure worden afgeleid. Een en ander betekent dat het primaire besluit tot intrekking van het bio-certificaat nog niet is vernietigd en dat de civiele rechter vooralsnog moet uitgaan van de rechtmatigheid van dat besluit, zowel wat betreft de totstandkoming daarvan als wat betreft de inhoud. Het is immers mogelijk dat het beroep tegen Bob II ongegrond wordt verklaard, met als resultaat dat de intrekking van het bio-certificaat toch rechtmatig blijkt te zijn en de redenering van [eiseres] ten aanzien van het herleven van het bio-certificaat niet op blijkt te gaan. [eiseres] betoogt weliswaar dat die kans vrij klein is, maar gelet op het feit dat het CBb in de eerste beroepsprocedure het primaire besluit niet heeft vernietigd en niet zelf in de zaak heeft voorzien, is de uitkomst van de procedure bij het CBb naar het oordeel van de rechtbank nog geenszins een uitgemaakte zaak.
5.33.
Het in de dagvaarding te lezen betoog van [eiseres] dat Skal het bio-certificaat op onjuiste grondslagen heeft ingetrokken en zij daarbij onder meer ten onrechte de kwesties ter zake van de ladingen [schip 1] , [schip 2] , [schip 8] en [schip 7] heeft betrokken stuit ook af op het voorgaande, althans op het feit dat [eiseres] in de eerste en/of tweede beroepsprocedure geen beroepsgronden tegen een en ander heeft gericht en er daarom sprake is van formele rechtskracht.
5.34.
[eiseres] heeft ter zitting geopperd dat de onderhavige zaak kan worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de tweede beroepsprocedure, maar de rechtbank gaat aan die suggestie voorbij. [eiseres] zal haar stellingen naar aanleiding van die uitkomst dan namelijk eerst moeten wijzigen en/of aanvullen. Hier komt bij dat het onduidelijk is hoe lang de uitspraak in de tweede beroepsprocedure nog op zich laat wachten, dit terwijl de rechtbank ter zake van de andere door [eiseres] genoemde gronden voor aansprakelijkheid een eindbeslissing kan nemen.
5.35.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vorderingen van [eiseres] voor zover deze zien op de onrechtmatigheid van de intrekking van het bio-certificaat en het daarmee samenhangende publicatiebesluit niet kunnen worden toegewezen.
Derde grond: feitelijke handelingen
5.36.
[eiseres] meent dat ook sprake is geweest van onrechtmatige feitelijke handelingen buiten besluiten om die maken dat Skal jegens haar schadeplichtig is. Zij noemt in dit kader expliciet de volgende handelingen:
- het uitzetten van [eiseres] in Traces;
- de lasterlijke uitspraken die Skal over [eiseres] heeft gedaan en de informatie die Skal aan instanties heeft gestuurd waardoor [eiseres] als ‘high risk’ is geregistreerd;
- de wijze waarop uitvoering moest worden gegeven aan het intrekkingsbesluit, namelijk dat “alles wat [eiseres] in omloop had” moest worden teruggedraaid.
De rechtbank zal deze handelingen hierna afzonderlijk bespreken.
5.37.
Skal heeft op 19 maart 2020 de scopes van [eiseres] als ‘importeur’ en ‘eerst geadresseerde’ in Traces uitgezet. [eiseres] betoogt onder verwijzing naar de in r.o. 3.10 genoemde e-mail van 19 maart 2020 dat dit is gebeurd omdat zij de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] niet zou hebben gemeld bij Skal en wijst erop dat die ladingen vervolgens door Skal zijn gedecertificeerd. Uit de uitspraak van het CBb van 16 april 2024 volgt echter dat er geen grondslag was voor die decertificering en dus ook niet voor het blokkeren van Traces voor [eiseres] . Die blokkade, die ertoe leidde dat haar bedrijfsvoering direct stil stond, was derhalve onrechtmatig, aldus [eiseres] .
5.38.
Skal betwist dit en wijst in dit kader op de in r.o. 3.11 genoemde uitspraak van het CBb. Zij betoogt, naast de hiervoor in r.o. 5.8 genoemde primaire en subsidiaire verweren, dat het betreffende handelen niet slechts was ingegeven door het niet melden van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] , maar dat een en ander moet worden bezien in de context van de historie van de daaraan voorafgaande maanden waarin de medewerking van [eiseres] aan het toezicht door Skal steeds moeizamer was geworden. Volgens Skal was het reactiepatroon van [eiseres] namelijk uitzonderlijk te noemen, liet zij veel vragen van Skal onbeantwoord en verstrekte zij pas na meermaals aandringen en diverse waarschuwingen documenten. Skal wijst ook op de ruime beleids- en beoordelingsvrijheid die zij als toezichthouder wat dit betreft heeft en betoogt dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat sprake is van onrechtmatig handelen.
5.39.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het uitzetten van de scopes van [eiseres] als ‘importeur’ en ‘eerst geadresseerde’ in Traces, dat inderdaad een feitelijke handeling betreft, als onrechtmatig aan te merken. [eiseres] heeft, in het licht van de aan Skal als toezichthouder toekomende bevoegdheden, namelijk onvoldoende gesteld dat en waarom Skal niet tot de betreffende handeling mocht overgaan en deze dus als onrechtmatig zou moeten worden bestempeld. Hier komt bij dat de rechtbank ervan uitgaat dat de kwestie van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] voor Skal de druppel was om [eiseres] als ‘importeur’ en ‘eerst geadresseerde’ in Traces uit te zetten. Uit de uitspraak van het CBb van 8 april 2020 en uit bijlage 2 bij Bob II volgt namelijk dat aan die handeling nog veel meer feiten ten grondslag lagen en dat [eiseres] al langere tijd onvoldoende medewerking verleende om het toezicht door Skal mogelijk te maken.
5.40.
[eiseres] meent dat het feitelijke onrechtmatig handelen van Skal er ook uit heeft bestaan dat zij lasterlijke uitspraken heeft gedaan en informatie heeft gedeeld met instanties waardoor zij als ‘high risk’ is geregistreerd. Wat dit laatste betreft betoogt [eiseres] dat Skal na de intrekking van het bio-certificaat een melding heeft gedaan bij de douane en bij de NVWA, dit terwijl het beroep tegen die intrekking nog liep. Volgens [eiseres] heeft die melding ertoe geleid dat zij in het systeem van de douane voor haar conventionele bedrijfsvoering als ‘risk client’ is aangemerkt, waardoor zij in die bedrijfsvoering is benadeeld.
5.41.
Skal betwist bij gebrek aan onderbouwing dat [eiseres] als ‘risk client’ is aangemerkt bij de douane. Ook stelt zij zich op het standpunt dat [eiseres] niet inzichtelijk heeft weten te maken dat Skal daarin een rol heeft gehad.
5.42.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] het betreffende vermeende onrechtmatig handelen van Skal onvoldoende handen en voeten heeft weten te geven. Dat [eiseres] als ‘risk client’ staat geregistreerd bij de douane blijkt nergens uit, laat staan dat dit door toedoen van Skal is gebeurd. Weliswaar staat vast dat de douane in kennis is gesteld van het feit dat het bio-certificaat van [eiseres] was ingetrokken – doordat zij daarover actief is geïnformeerd door Skal, zoals in het primaire besluit vermeld staat en/of door het uitzetten van bepaalde vinkjes in Traces door Skal – maar dit betekent nog niet dat [eiseres] wat betreft haar conventionele bedrijfsvoering als ‘risk client’ is geregistreerd en dat dit aan Skal te wijten is. Dat Skal de douane ondanks de lopende beroepsprocedure actief of passief heeft geïnformeerd over de intrekking van het bio-certificaat levert op zichzelf geen onrechtmatig handelen op, aangezien die intrekking voor de douane relevante informatie betreft.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat Skal op grond van artikel 21 Rv alle correspondentie met de douane en de NVWA over [eiseres] in het geding moet brengen, maar de rechtbank gaat aan dat standpunt voorbij, omdat [eiseres] heeft nagelaten ter zake daarvan een vordering in te stellen. De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht is niet op de onderhavige procedure van toepassing, aangezien deze vóór 1 januari 2025 is gestart.
Nu [eiseres] onvoldoende heeft weten toe te lichten en te onderbouwen dat zij door toedoen van Skal als ‘risk client’ bij de douane staat geregistreerd, komt de rechtbank tot de slotsom dat niet vast komt te staan dat het gestelde onrechtmatig handelen door Skal zich voorgedaan heeft.
5.43.
De door [eiseres] gestelde lasterlijke uitspraken zien enerzijds op uitspraken die het gevolg zijn van het in het primaire besluit opgenomen publicatiebesluit. Volgens [eiseres] werden in de tekst die zij op grond van dat besluit aan haar klanten diende te versturen – in afwijking van het beleid van Skal om pas na het onherroepelijk worden van het besluit te publiceren – ook de decertificeringsbesluiten in detail genoemd en heeft Skal hiermee impliciet dus wel gepubliceerd, ondanks het feit dat het publicatiebesluit is vernietigd. Skal heeft [eiseres] bovendien een brief aan haar afnemers laten sturen met informatie over de decertificering en de grondslagen daarvan , maar de betreffende verwijten blijken gelet op de uitspraak van het CBb van 16 april 2024 onterecht te zijn. Skal heeft daarnaast onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld door op haar website een mededeling te publiceren over de intrekking van het bio-certificaat, aldus steeds [eiseres] .
5.44.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in dit betoog. Skal heeft weersproken dat zij de in het primaire besluit opgenomen publicatietekst op haar website heeft gepubliceerd en [eiseres] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat dit toch het geval is geweest. De rechtbank gaat er dus van uit dat Skal niet over de intrekking van het bio-certificaat van [eiseres] op haar website heeft gepubliceerd, afgezien van het bericht dat zij als productie 37 heeft overgelegd over de uitspraak van het CBb van 16 april 2024 en waarin de naam van [eiseres] niet wordt genoemd.
Ten aanzien van de door [eiseres] genoemde tekst gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] hiermee (ook) doelt op de bij het primaire besluit gevoegde brief. [eiseres] verwijst ten aanzien van de door haar gestelde impliciete publicatie in de conclusie van repliek namelijk naar de brief van J.W. Krol van Skal, die zij als productie 29 heeft overgelegd, en Skal heeft ten aanzien van die brief onweersproken gesteld dat dat de brief is die gevoegd was bij het primaire besluit. Skal betwist dat [eiseres] de betreffende brief aan haar afnemers heeft verzonden. Volgens haar heeft [eiseres] een andere brief verstuurd. [eiseres] betoogt dat zij de brief wel degelijk heeft verstuurd en verwijst wat dit betreft naar een e-mail van 30 maart 2020 van Skal die zij als productie 31 heeft overgelegd. In die e-mail staat vermeld dat [eiseres] aan een drietal in het primaire besluit genoemde verplichtingen niet heeft voldaan. [eiseres] wijst erop dat het versturen van de brief daarbij niet wordt genoemd, maar miskent hiermee dat Skal in de betreffende e-mail ook schrijft dat er ten aanzien van de verplichting om de afnemers bij brief te informeren over de intrekking van het bio-certificaat gegevens zijn aangeleverd die Skal nader zal bestuderen. Productie 31 levert dus geen bewijs op van de stelling dat [eiseres] de bij het primaire besluit gevoegde brief heeft verzonden. Aangezien [eiseres] in het licht van de gemotiveerde betwisting van Skal onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat de brief in kwestie wel is verzonden, hoewel zij dat, naar het de rechtbank voorkomt, eenvoudig had kunnen aantonen, gaat de rechtbank ervan uit dat dit niet het geval is geweest. Dit betekent dat de stellingen van [eiseres] over de in die brief gedane uitlatingen worden gepasseerd.
5.45.
[eiseres] meent dat Skal ook andere lasterlijke uitspraken heeft gedaan die als onrechtmatige feitelijke handelingen moeten worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat [eiseres] niet duidelijk heeft opgesomd op welke uitspraken zij precies doelt en dat de processtukken van [eiseres] wat dit betreft een zoekplaatje zijn. De rechtbank begrijpt het betreffende betoog van [eiseres] echter zo dat zij van mening is dat Skal in het primaire besluit, althans in de verschillende bezwaar- en beroepsprocedures ten onrechte verschillende beschuldigingen jegens [eiseres] heeft geuit. Dit betreft dan bijvoorbeeld de beschuldiging dat zij opzettelijk haar meldplicht niet is nagekomen en dat zij pesticiden uit de [schip 6] -lading zou hebben gezeefd.
5.46.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] ter zake van dit betoog niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De uitlatingen van een bestuursorgaan in een besluit, een beslissing op bezwaar of in een juridische procedure zijn namelijk niet snel als laster te beschouwen en [eiseres] heeft niet, althans onvoldoende, weten toe te lichten waarom dat in het onderhavige geval wel zo is. Ook op het punt van de openbaarheid van de gestelde uitspraken heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar stelplicht voldaan. De rechtbank passeert dus het betreffende betoog van [eiseres] .
5.47.
[eiseres] noemt tot slot ook de wijze waarop uitvoering moest worden gegeven aan het intrekkingsbesluit expliciet als onrechtmatige feitelijke handeling van Skal. Zij voert daartoe aan dat op grond van het intrekkingsbesluit “alles wat zij in omloop had” moest worden teruggehaald en dat dit onnodige schade heeft berokkend.
5.48.
Skal wijst er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat de wijze waarop uitvoering moest worden gegeven aan het intrekkingsbesluit geen feitelijke handeling betreft, maar onderdeel is van het primaire besluit. [eiseres] had dus, nu zij het met dat onderdeel niet eens is, gebruik moeten maken van de bestuursrechtelijke rechtsgang die ook tegen dat besluitonderdeel open stond. Skal heeft onweersproken gesteld dat [eiseres] dit niet heeft gedaan, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Dit betekent dat wat betreft de wijze waarop uitvoering moest worden gegeven aan het intrekkingsbesluit sprake is van formele rechtskracht en dat de rechtbank dus van de rechtmatigheid van dat onderdeel van het besluit moet uitgaan.
Overigens is de stelling van [eiseres] dat zij op grond van het intrekkingsbesluit “alles wat zij in omloop had” moest terughalen ook feitelijk onjuist.
5.49.
[eiseres] heeft naast de door haar in de dagvaarding expliciet benoemde onrechtmatige feitelijke handelingen in haar processtukken her en der nog andere feitelijke handelingen genoemd, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij omdat [eiseres] ter zake van die handelingen niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
5.50.
De conclusie uit het voorgaande is dat voor zover de vorderingen van [eiseres] betrekking hebben op de door haar gestelde onrechtmatige feitelijke handelingen, deze niet kunnen worden toegewezen. De vorderingen van [eiseres] zullen dus alleen worden toegewezen voor zover deze zien op het (door het CBb vernietigde) besluit tot decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] .
Proceskosten
5.51.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.52.
Skal heeft de rechtbank verzocht dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans daaraan de voorwaarde te verbinden dat er zekerheid wordt gesteld. Aangezien Skal in dit vonnis niet wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag, gaat de rechtbank aan dat verzoek voorbij.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat Skal met haar besluit tot decertificering van de ladingen [schip 3] , [schip 4] en [schip 5] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
6.2.
veroordeelt Skal om de schade te vergoeden die [eiseres] door dit onrechtmatige handelen heeft geleden, nader op te maken bij staat;
6.3.
verklaart voornoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.A. de Beaufort, H. Bottenberg-van Ommeren en
R. Rijnhout en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.