ECLI:NL:RBOVE:2025:4752

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_976
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Ziektewet en beoordeling UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) behandeld. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag, die door het UWV op 15 oktober 2024 is afgewezen. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 5 februari 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, en de rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het UWV een onjuiste maatstaf voor 'zijn arbeid' heeft gehanteerd. Eiser was als proces engineer werkzaam bij Krehalon en heeft na een bedrijfsongeval in 2005 aangepaste werkzaamheden verricht. Het UWV heeft deze aangepaste functie als maatgevende arbeid aangemerkt, maar de rechtbank stelt vast dat de omstandigheden waaronder eiser deze werkzaamheden heeft verricht, extreem verlichtend waren. Hierdoor kan deze functie niet als representatief worden beschouwd voor de arbeid die eiser zou moeten verrichten bij een soortgelijke werkgever.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat het UWV opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er onvoldoende inzicht is in de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: J. van Dalfsen).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Ziektewet. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank volgt eiser in het standpunt dat het UWV een onjuiste maatstaf voor ‘zijn arbeid’ heeft gehanteerd. Het UWV had niet de aangepaste functie van eiser als uitgangspunt bij de beoordeling mogen nemen. Het beroep is gegrond en het UWV moet opnieuw beslissen op het bezwaar.

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 15 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 februari 2025 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (samen met zijn partner), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
2. Eiser was als proces engineer bij Krehalon (de (ex-)werkgeefster) in dienst. Hij was leidinggevende en werkte in ploegendienst.
2.1.
In 2005 heeft eiser een bedrijfsongeval gehad.
2.2.
De (ex-)werkgeefster heeft vervolgens passend werk voor eiser gecreëerd. Vanaf 1 januari 20207 is eiser hierin werkzaam geweest. Eiser hoefde geen ploegendiensten meer te doen, deed geen leidinggevende taken meer, had een eigen werkplek en kon naar huis gaan wanneer hij wilde.
2.3.
Eiser is tot 1 september 2024 in deze gecreëerde functie in dienst gebleven bij de (ex-)werkgeefster. Het bedrijf is per 1 september 2024 permanent gesloten vanwege bedrijfseconomische redenen.
2.4.
Op 3 september 2024 is eiser ziekgemeld vanaf 26 februari 2024.
2.5.
Bij besluit van 13 september 2024 heeft het UWV eiser recht toegekend op een ZW-uitkering vanaf 2 september 2024.
2.6.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek is het UWV overgegaan tot de besluitvorming, zoals beschreven onder Procesverloop.
Standpunten van partijen
3. Volgens het UWV zijn eisers klachten in 2005 ontstaan als gevolg van een bedrijfsongeval. Eiser heeft sindsdien altijd aangepaste werkzaamheden gedaan en dat is zijn maatgevende arbeid geworden. Eiser is ziekgemeld per 26 februari 2024, maar er is niets voorgevallen dat de verergering van klachten kan verklaren. Naar de mening van het UWV is eiser niet ongeschikt voor de aangepaste werkzaamheden.
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem sinds 2007 uitgevoerde functie een unieke functie is die beschouwd moet worden als een witte ravenbaan. Eiser is daarom van mening dat het UWV deze functie niet als maatgevende arbeid aan de beoordeling ten grondslag mag leggen. Eiser heeft verder betoogd dat de reeds bestaande klachten op 26 februari 2024 zijn toegenomen. Hij is vaker vergeetachtig en de hoofdpijn en duizeligheid zijn verder toegenomen. Ook zijn eisers psychische klachten toegenomen en slaapt hij slecht.
Overwegingen
5. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
6. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
7. Artikel 19, vijfde lid, van de ZW is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Daarbij dienen bijzondere verlichtende aspecten van het laatst verrichte werk en situatieve omstandigheden niet buiten beschouwing gelaten te worden bij de beoordeling van de in aanmerking te nemen arbeid. [1]
8. Het UWV is bij de beoordeling van eisers aanvraag voor een ZW-uitkering uitgegaan van de werkzaamheden van eiser bij (ex-)werkgeefster na het bedrijfsongeval. Dit zijn de aangepaste werkzaamheden die volgens het UWV de feitelijke maatgevende arbeid is geworden. Ter zitting heeft het UWV hierbij toegelicht dat eiser deze werkzaamheden duurzaam heeft verricht, namelijk vanaf 2007 tot 2023. Verder is de beloning hetzelfde gebleven. Volgens het UWV is onder deze omstandigheden geen sprake van een witte ravenbaan. Er moet aan het laatstelijk verrichte werk worden getoetst.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV hiermee geen juiste toepassing gegeven aan de in artikel 19, vijfde lid, van de ZW neergelegde maatstaf voor ‘zijn arbeid’. Bij eiser is sprake van zodanig extreem verlichtende werkomstandigheden dat deze aangepaste functie niet in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de maatstaf voor de arbeid in de zin van de ZW. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser na het bedrijfsongeval bij (ex-)werkgeefster in dienst is gebleven en een uitzonderingspositie heeft gekregen. Eiser had alle vrijheid om het werk af te stemmen op zijn klachten, had een eigen werkplek en kon naar huis gaan als het niet meer ging. Eiser hoefde geen ploegendiensten meer te doen en had geen leidinggevende taken meer. Verder is eiser na het bedrijfsongeval financieel niet achteruit gegaan, heeft hij zijn ploegentoeslag behouden en is hij met gezonde collega's meegegroeid in salaris. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid ten onrechte als zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt. Deze arbeid kan gelet op de extreem verlichtende werkomstandigheden in aard, omvang en zwaarte van het werk bij een soortgelijke werkgever niet gevonden worden. De rechtbank verwijst voor soortgelijke situaties naar de uitspraak van 31 januari 2007 van de CRvB [2] en de uitspraak van 20 september 2017 van de CRvB [3] . Het ter zitting door het UWV ingenomen standpunt dat geen sprake is van een witte ravenbaan en de verwijzing daarbij naar de uitspraak van 7 september 2022 van de CRvB [4] volgt de rechtbank niet. Anders dan het UWV meent, zijn de door eiser genoten verdiensten naar het oordeel van de rechtbank niet representatief voor de door eiser uitgevoerde werkzaamheden. Eiser heeft zijn salaris - inclusief ploegentoeslag - behouden, terwijl zijn werkzaamheden substantieel zijn verlicht en in omvang zijn afgenomen. Soortgelijke arbeid tegen de door eiser van (ex-)werkgeefster ontvangen beloning is op de arbeidsmarkt niet voorhanden.
10. Nu het UWV bij de besluitvorming een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, komt de rechtbank niet toe aan een verdere bespreking van de beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

11. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Bij het opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser heeft voor de maatstaf arbeid als uitgangspunt te gelden de werkzaamheden die eiser voorafgaand aan het bedrijfsongeval bij (ex-)werkgeefster verrichtte.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
11.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om het UWV te veroordelen tot schadevergoeding. Op dit moment komt dit niet voor toewijzing in aanmerking, omdat er onvoldoende inzicht is in de vraag of er schade wordt geleden en zo ja, welke omvang deze schade heeft. Het UWV zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar bij de voorbereiding van dat besluit tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 februari 2025;
- bepaalt dat het UWV met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten, die begroot worden op € 1.814,-, te betalen aan eiser;
- draagt het UWV op om het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt bijv. uit de uitspraak van 10 december 2014 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2014:4126.