ECLI:NL:RBOVE:2025:4836

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_953
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg en de proportionaliteit daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 21 juli 2025, staat de eigen bijdrage van € 554,72 per maand centraal die eiseres op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) moet betalen. Eiseres is het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) dat deze eigen bijdrage heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het CAK aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het CAK de eigen bijdrage terecht heeft vastgesteld op € 554,72 per maand. Eiseres heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat het CAK geen individuele toets heeft uitgevoerd en dat de vermogensinkomensbijtelling van 4% onterecht is. De rechtbank stelt vast dat de eigen bijdrage is gebaseerd op het gezamenlijke inkomen en vermogen van eiseres en haar echtgenoot, en dat de wet geen ruimte biedt voor een individuele beoordeling.

De rechtbank concludeert dat de hoogte van de eigen bijdrage niet leidt tot een individuele en buitensporige last voor eiseres, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de toepassing van de regelgeving in dit geval onterecht zou zijn. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van eigen bijdragen in het zorgstelsel en de proportionaliteit van de vastgestelde bijdrage.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/953

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

Centraal Administratie Kantoor, het CAK,

gemachtigde: mr. S. Lalmohamed.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de eigen bijdrage van € 554,72 per maand die eiseres op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) moet betalen. Dit is de lage eigen bijdrage. Eiseres is het er niet mee eens dat zij die eigen bijdrage moet betalen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank deze zaak.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CAK de eigen bijdrage terecht heeft bepaald op € 554,72 per maand en dat eiseres de bijdrage ook moet betalen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1
In het besluit van 4 oktober 2024 heeft het CAK eiseres laten weten dat haar eigen bijdrage vanaf 20 augustus 2024 € 554,72 per maand bedraagt.
2.2
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 6 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het CAK bij het besluit van 4 oktober 2024 gebleven.
2.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CAK.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres ontvangt op grond van de Wlz zorg in de vorm van een modulair pakket thuis. Om de voor zorg in te kunnen kopen die zij nodig heeft, ontvangt eiseres een persoonsgebonden budget (pgb). Op grond van de Wlz, het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz) is eiseres hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd. Het CAK berekent de eigen bijdrage die eiseres moet betalen aan de hand van – kort gezegd – het gezamenlijke inkomen en vermogen. Dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.

Standpunten van partijen

4.1
Het CAK heeft de lage eigen bijdrage vastgesteld op € 554,72 per hele maand en volgens het CAK is dat op de juiste manier gebeurd. Voor de wijze van berekening van de eigen bijdrage sluit het CAK aan bij de bepalingen van het Blz. Het CAK gaat bij de berekening van de eigen bijdrage uit van de gegevens die zij van de Belastingdienst ontvangt. Het gezamenlijk inkomen en vermogen van eiseres en haar echtgenoot vormen de basis voor de berekening van de eigen bijdrage, ongeacht de persoonlijke situatie. Het CAK kan niet afwijken van de wet- en regelgeving, zodat voor een individuele toetsing geen ruimte is. Het CAK meent verder dat terecht bij het vaststellen van de eigen bijdrage de vermogensinkomensbijtelling van 4% is gehanteerd. Die 4% is niet gebaseerd op een eventueel genoten rendement (fictief rendement) en staat dus los van eventuele inkomsten uit het vermogen. Het gaat om een indicatie van de vermogenspositie van de verzekerde. De bijtelling van 4% wordt alleen als rekenregel gehanteerd bij de vaststelling van de eigen bijdrage. Het doel van de vermogensinkomensbijtelling en het in rekening brengen van een eigen bijdrage is het betaalbaar houden van de zorg, aldus het CAK.
4.2
Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat het CAK heeft nagelaten een individuele toets uit te voeren. De echtgenoot van eiseres is mantelzorger en daar staat geen vergoeding tegenover. Hij wordt juist beboet voor het feit dat hij de zorg voor eiseres op zich neemt. Eiseres stelt verder dat de Wlz vanuit de algemene middelen waar belastingplichtigen aan meebetalen, wordt gefinancierd. Door het opleggen van een eigen bijdrage moet nogmaals een bijdrage worden geleverd aan de Wlz en dat is volgens eiseres niet correct. Volgens eiseres volgt uit de wettekst van artikel 3.2.5 van de Wlz dat een eigen bijdrage kán worden gevraagd. Hier kan dus van worden afgeweken, maar in het Blz is die mogelijkheid niet nader uitgewerkt. Eiseres voert aan dat de vermogensinkomensbijtelling, die ook in de Wet Inkomstenbelasting als box 3 wordt genoemd, feitelijk uitwerkt dat tweemaal hetzelfde bedrag bij de berekening van de eigen bijdrage wordt betrokken; bij zowel het verzamelinkomen van eiseres als dat van haar echtgenoot. Eiseres wijst er verder op dat de besparing van € 80 miljoen per jaar die de vermogensinkomensbijtelling van 4% oplevert, in schril contrast staat met het gegeven dat de algemene rekenkamer heeft becijferd dat de fraude in zorgdossiers € 10 miljard per jaar bedraagt. Volgens eiseres is een veel grotere besparing te bereiken door effectief te controleren op die fraude dan een vermogensinkomensbijtelling van 4% te hanteren bij het bepalen van de eigen bijdrage.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt het opleggen van de eigen bijdrage op grond van de Wlz aan de hand van wat eiseres heeft aangevoerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
4.2
Eiseres ontvangt zorg vanuit de Wlz en zij is hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd. [1] Die eigen bijdrage is mede afhankelijk van zowel het inkomen als het vermogen van de verzekerde (en, indien daarvan sprake is, diens echtgenoot). [2] Voor eiseres geldt de zogeheten lage eigen bijdrage, omdat zij thuis woont, een pgb heeft en geen echtgenoot heeft die ook zorg ontvangt. [3] De verschuldigdheid en berekening van de eigen bijdrage voor Wlz-zorg is in de wet vastgelegd en volgt uit de dwingendrechtelijk bepalingen van de Wlz en het Blz. De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. [4]
Toch kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van het wettelijk voorschrift voor betrokkene zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. [5]
4.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het CAK de eigen bijdrage heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz en de Rlz neergelegde regels over de heffing en berekening van de eigen bijdrage. Ook heeft eiseres de juistheid van de door het CAK gehanteerde inkomensgegevens niet betwist.
4.4
Het is eiseres vooral te doen om de vermogensinkomensbijtelling van 4%; die is volgens eiseres oneerlijk. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en legt hieronder uit waarom de wetgever voor de vermogensbijtelling heeft gekozen.
4.5
Uit de wetsgeschiedenis van de Wlz [6] blijkt dat de wetgever – net als bij de voorganger van de Wlz, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, – een bewuste keuze heeft gemaakt voor het vragen van eigen bijdragen voor kosten van zorg:
“De eigen bijdrage wordt geheven omdat het redelijk wordt geacht dat de gebruiker van zorg bijdraagt in de kosten van zorg. De gedachte die uitgaat van de eigen bijdrage sluit in die zin ook aan bij de eigen (financiële) verantwoordelijkheid die de regering in de Wlz wil bevorderen. Cliënten met een hoger inkomen en vermogen kunnen een groter deel van hun zorgkosten zelf dragen dan cliënten met een lager inkomen en vermogen. De overheid biedt met de Wlz een financieel vangnet voor kosten die cliënten die op zorg vanuit de Wlz zijn aangewezen, redelijkerwijs niet zelf kunnen betalen. Voor zorg met verblijf geldt bovendien dat de verzekerde aanzienlijk bespaart op uitgaven aan wonen, eten en drinken en andere kosten die verband houden met zelfstandig wonen. Eigen bijdragen zijn ook nodig om de Wlz betaalbaar te houden.”
4.6
De rechtbank wijst verder op wat de CRvB in vergelijkbare zaken heeft overwogen [7] . De wetgever heeft met het zorgstelsel voor ogen gehad dat het risico wordt geborgd van kosten voor (langdurige) zorg die burgers zelf niet kunnen dragen. Om in de dekking van deze kosten te voorzien is een volksverzekering tot stand gebracht waarvoor iedere burger een inkomensafhankelijke premie betaalt en tevens, indien hij zorg ontvangt, een bijdrage in de kosten van die zorg. De eigen bijdragen heeft de wetgever nodig geacht om de (langdurige) zorgverzekering betaalbaar te houden. Een belangrijke overweging om een percentage van het vermogen bij de vaststelling van de eigen bijdrage te betrekken is geweest dat verzekerden die naast hun maandelijkse inkomen, uitkering of pensioen over vermogen beschikken op die manier een eigen bijdrage gaan betalen die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie. Voor de vraag of de eigen bijdrage voor personen als eiseres proportioneel is, dan wel in haar geval tot een individuele en buitensporige last (“
individual and excessive burden”) leidt, is relevant dat de hoogte van de maandelijks te betalen eigen bijdrage aan een maximum is gebonden en dat bovendien een deel van het vermogen buiten beschouwing blijft, doordat voor het in aanmerking te nemen vermogen een drempel geldt. Voorts geldt dat de eigen bijdrage ten goede komt aan de bekostiging van de zorg van de verzekerde van wie die bijdrage wordt geheven. Dit alles moet tot de conclusie leiden dat de vaststelling van de eigen bijdrage proportioneel is en dat niet gezegd kan worden dat het tot een individuele en buitensporige last leidt die strijdig is met hogere regelgeving, zoals artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. [8]
4.7
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat wat eiseres heeft aangevoerd, er niet toe leidt dat het CAK de geldende regelgeving in dit geval niet zou mogen toepassen. Toch kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een specifiek geval, bij rechtstreekse toetsing van het bestreden besluit, toepassing van het wettelijk voorschrift achterwege moet blijven, omdat anders voor eiseres strijd ontstaat met het zogeheten evenredigheidsbeginsel. Uit de toelichting van eiseres op de zitting blijkt dat zij de huidige eigen bijdrage wel kan betalen, maar dat de gehele systematiek haar echtgenoot, als mantelzorger, zwaar valt en oneerlijk voelt. Onder deze omstandigheden kan echter niet gezegd worden dat de hoogte van de eigen bijdrage op dit moment voor eiseres onredelijk bezwarend is. Er zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat de uitkomst van het bestreden besluit (de hoogte van de eigen bijdrage) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In artikel 3.3.1.1, eerste lid, van het Blz staat dat iedere verzekerde van 18 jaar of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg.
2.Artikel 3.3.1.1, tweede lid van het Blz.
3.Artikel 3.3.2.2, tweede lid, onder a van het Blz.
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:306.
5.Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, en zie de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1474.
6.Tweede Kamer, 2013-2014, 33891, nr. 3, p. 42 en 43.
7.Uitspraak van de CRvB van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4761, en van 5 oktober 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:3886.
8.Zie ook de uitspraak van Rechtbank Overijssel van 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5544.