ECLI:NL:RBOVE:2025:4996

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_1365_mu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet na afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Almelo

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) door het college van burgemeester en wethouders van Almelo, die is gebaseerd op de eigen kracht van het gezin. De eiser had een aanvraag ingediend voor een pgb voor zijn ouders, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 8 augustus 2024, waarbij alleen een pgb voor logeeropvang werd toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Na het indienen van beroep bij de rechtbank, heeft het college alsnog op het bezwaar beslist met een bestreden besluit van 24 april 2025, maar eiser was het niet eens met deze beslissing.

De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 behandeld en heeft vastgesteld dat het college in strijd heeft gehandeld met de overgangsbepalingen van de nieuwe Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet op de juiste wijze had beslist op het bezwaar van eiser en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke juridische grondslag berustte. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en zelf voorzien in de zaak door eiser een pgb toe te kennen voor begeleiding en persoonlijke verzorging door zijn vader, met ingang van 19 februari 2024 tot 21 juli 2026. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.015,-.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter W.M.B. Elferink, in aanwezigheid van griffier F. Ernens. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1365
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo

gemachtigde: R.A.H. Gossink.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet af te wijzen wegens eigen kracht in het gezin.
1.1.
Het college heeft de aanvraag van eiser met een besluit van 8 augustus 2024 (het primaire besluit) afgewezen voor zover de aanvraag zag op een pgb voor de ouders van eiser. Een pgb voor logeeropvang is toegekend. Tegen de afwijzing is bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 25 februari 2025 heeft eiser het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Omdat het besluit op bezwaar uitbleef heeft eiser op 14 april 2025 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
Met het bestreden besluit van 24 april 2025 heeft het college alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Met de inhoud van het besluit is eiser het niet eens.
1.4.
De rechtbank heeft het college vragen gesteld over de toepassing van de nieuwe verordening in verband met het daarin opgenomen overgangsrecht. Het college heeft deze vragen in het verweerschrift van 28 mei 2025 beantwoord.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser, zijn ouders en de gemachtigde van het college waren aanwezig.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2025 gegrond. De rechtbank legt dit hieronder uit.

De motivering

Het beroep wegens niet tijdig beslissen.
3.1.
Eiser heeft in eerste instantie beroep ingesteld omdat er niet tijdig was beslist op zijn bezwaar. Terwijl deze procedure al in behandeling was bij de rechtbank heeft het college een besluit op het bezwaar van eiser genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser is het ook met het nieuwe besluit niet eens. Gelet hierop heeft het beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, mede betrekking op het bestreden besluit. Omdat het college alsnog heeft beslist heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het daarop betrekking heeft. De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
Het beroep inhoudelijk
3.2.
Op 24 april 2025 heeft het college het bestreden besluit genomen en daarbij de afwijzing van het pgb voor de ouders in stand gelaten. Aan het besluit ligt (analoge toepassing van) de nieuwe Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025 ten grondslag. Het college zag hiertoe aanleiding omdat de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 wat betreft de eigen kracht niet in overeenstemming was met de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in verband met artikel 2.9 van de Jeugdwet heeft gesteld aan verordeningen [1] . De gemeentelijke regelgever moet immers in de verordening zelf duiden wat de betekenis is van de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht, die voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek, al dan niet in relatie tot begrippen als eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp.
3.3.
In artikel 10.3, vierde lid van de nieuwe verordening is een overgangsbepaling opgenomen, die luidt:
“Op bezwaarschriften tegen een besluit dat op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 genomen is, wordt beslist met inachtneming van die Verordening”.
Omdat het primaire besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 genomen was, had het college volgens deze overgangsbepaling met inachtneming van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 op het bezwaarschrift moeten beslissen. Het college heeft in strijd met de rechtszekerheid en in strijd met artikel 10.3, vierde lid, van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025 gehandeld door laatstgenoemde verordening ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit, dan wel deze analoog toe te passen. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke juridische grondslag.
3.4.
Ook het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt is niet voldoende zorgvuldig geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in ieder geval stap 3 van het stappenplan niet goed doorlopen. Er is onvoldoende onderzocht en onvoldoende gedetailleerd weergegeven welke hulp en met name hoeveel hulp eiser in totaal nodig heeft. De aard en de omvang van de noodzakelijke hulp is slechts in algemene termen weergegeven. Pas als de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht kan immers worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn (stap 4).

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank ziet, in afwijking van rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, [2] in dit specifieke geval aanleiding het geschil finaal te beslechten, hoewel de regels waarbinnen de beoordeling moet plaatsvinden ontbreken en ook het onderzoek naar de omvang van de benodigde hulp ten onrechte nog niet heeft plaatsgevonden. Op de zitting is in dit verband ook besproken dat de eerste aanvraag kennelijk al in 2020 is ingediend en onduidelijk is gebleven of het college daarop heeft beslist. De ouders zagen zich genoodzaakt in februari 2024 opnieuw een aanvraag in te dienen. Gezien het tijdsverloop zijn zij inmiddels wel toe aan duidelijkheid.
4.2.
Met betrekking tot de wijze waarop de rechtbank zelf voorziet overweegt de rechtbank het volgende. Onderzoek naar de totale omvang van de benodigde hulp (stap 3) heeft niet plaatsgevonden. Als de rechtbank het college opdracht zou geven dit onderzoek alsnog te verrichten, zou het college vervolgens de eigen kracht van de ouders hierop niet in mindering mogen brengen (stap 4), omdat de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 immers niet aan de voorwaarden voor het toepassen van de eigen kracht voldoet. In theorie komt dat er dus op neer dat het college een voorziening zou moeten treffen die gelijk is aan de in stap 3 te berekenen omvang van de noodzakelijke hulp. De ouders hebben de rechtbank echter laten weten een tegemoetkoming voor 11-15 uur per week in hun situatie voldoende en redelijk te vinden. De rechtbank gaat hier daarom ook vanuit.
4.3.
Het college heeft op de zitting naar voren gebracht dat een pgb evenmin wordt verstrekt als sprake is van overbelasting bij de persoon die de hulp zal gaan verlenen. Het college heeft niet onderzocht wat de draaglast is en evenmin wat de draagkracht van de vader is. De vader heeft te kennen gegeven dat hij, als een pgb wordt toegekend, ruimte (financieel) ziet om het aantal uren van zijn fulltime baan te verminderen. Per saldo neemt zijn draagkracht daardoor toe omdat hij meer ruimte (tijd) krijgt om de hulpvraag van eiser op te lossen. De rechtbank is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake zal zijn van overbelasting bij de persoon die de hulp gaat verlenen.
4.4.
De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van
€ 647,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De vergoeding voor de bezwaarfase dient daarom te worden vastgesteld op € 1.294,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend wegens het niet tijdig beslissen, de gronden ingediend tegen het reële besluit en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt € 2.721,-. De vergoeding bedraagt in totaal € 4.015,-.
4.5.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2025 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf door eiser met ingang van 19 februari 2024 (datum aanvraag) tot 21 juli 2026 (een jaar na deze uitspraak) een persoonsgebonden budget te verlenen voor begeleiding en persoonlijke verzorging door zijn vader voor twee uur per dag, tegen het daarvoor geldende tarief;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 4.015,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025 door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd te tekenen

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1095, ECLI:NL:CRVB:2024:1096, ECLI:NL:CRVB:2024:1097 en 6 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:408.
2.Zie de uitspraak van 27 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1150.