ECLI:NL:RBOVE:2025:5554

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
ak_25_693
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 januari 2025 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van verschillende onroerende zaken vastgesteld op 1 januari 2023, wat leidde tot aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Eiseres had bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een gedeeltelijke gegrondverklaring en een kostenvergoeding van € 168,75. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiseres belang had bij de beoordeling van de hoogte van de proceskostenvergoeding.

De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep, ondanks het standpunt van de heffingsambtenaar dat er geen belang zou zijn. De rechtbank stelt vast dat het aanwenden van het rechtsmiddel eiseres in een betere positie kan brengen met betrekking tot de beslissing over de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Hoge Raad om haar oordeel te onderbouwen, met name over de toepassing van de vermenigvuldigingsfactor in de Wet WOZ.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/693

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., statutair gevestigd te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: D. van der Locht,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),
gemachtigde: A.S. Polder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 januari 2025.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaken [adres] , [adres] en [adres] te [adres] (de onroerende zaken) op 1 januari 2023 (de waardepeildatum) vastgesteld op respectievelijk € 1.050.000,-, € 289.000,- en € 211.000,- (de beschikkingen). Met deze waardevaststelling zijn aan eiseres ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen eigenaar woning ( [adres] ) en eigenaar niet-woning ( [adres] en [adres] ) van de gemeente Leusden voor het jaar 2024 opgelegd (de aanslagen).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak [adres] verminderd naar € 987.000,- en de waarde van de onroerende zaken [adres] en [adres] gehandhaafd. Aan eiseres is een kostenvergoeding in bezwaar van € 168,75 toegekend.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft op 3 juni 2025 en 17 juni 2025 de gronden van het beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid beroep
1. De heffingsambtenaar heeft zich eerst ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang heeft bij een beoordeling van het beroep, voor zover dat ziet op de hoogte van de proceskostenvergoeding. Daartoe is verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 2 april 2024 [1] en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2024. [2]
2. Anders dan de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat eiseres belang heeft bij haar beroep, voor zover dit ziet op de hoogte van de proceskostenvergoeding. Nu het aanwenden van het rechtsmiddel eiseres, ongeacht de gronden waarop het steunt, in een betere positie kan brengen met betrekking tot de beslissing van de heffingsambtenaar over de proceskosten, heeft zij bij dit beroep een procesbelang. Dat sprake is van vertegenwoordiging op basis van no cure no pay en dat eiseres is overeengekomen dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de gemachtigde toekomt, doet hieraan niet af. Eiseres is ontvankelijk in haar beroep.
Hoogte proceskostenvergoeding
3. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding en spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de kostenvergoeding in bezwaar toepassing heeft kunnen geven aan de vermenigvuldigingsfactor 0,125 uit artikel 30a, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), zoals dit artikellid luidt met ingang van 1 januari 2025. De rechtbank oordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Omdat de uitspraak op bezwaar dateert van na 1 januari 2025, is bovengenoemde factor van artikel 30a, eerste lid, van de Wet WOZ van toepassing, tenzij sprake is van een zogenoemd bijzonder geval. Toepassing van de hoofdregel geldt, blijkens het arrest van 17 januari 2025 van de Hoge Raad, indien rechtsbijstand is verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel er uit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van ‘no cure no pay’ (ncnp), (ii) waarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of diens kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. [3]
6. Aanwijzingen dat dit laatste het geval is, kunnen bijvoorbeeld worden gevonden in de omstandigheid dat veelal geheel of ten dele gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde tekstblokken die niet of nagenoeg niet zijn toegespitst op de betreffende zaak.
7. Gevallen die niet de hiervoor opgesomde drie kenmerken hebben, moeten worden aangemerkt als een bijzonder geval in de zin van de tweede volzin van artikel 30a, eerste lid, van de Wet WOZ, met als gevolg dat in die gevallen geen aanleiding bestaat tot vermenigvuldiging van de op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekende forfaitaire vergoeding met de factor 0,125.
8. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2025 rusten op eiseres stelplicht en bewijslast van feiten die meebrengen dat buiten redelijke twijfel komt vast te staan dat het bedrijfs-/verdienmodel van de betreffende gemachtigde of het kantoor kennelijk niet alle hiervoor bedoelde drie kenmerken heeft en dat aldus sprake is van een bijzonder geval waarin eerdergenoemde factor niet van toepassing is. [4]
9. Naar het oordeel van de rechtbank staat genoegzaam vast dat in onderhavig geval sprake is van een zogenoemd ncnp-model. Nog daargelaten dat de gemachtigde geen bewijs heeft overgelegd van inzichtelijk gemaakte en in rekening gebrachte en betaalde facturen die in redelijkheid zouden kunnen weerspiegelen de kosten van juridische bijstand die de gemachtigde zegt te hebben gemaakt qua werkzaamheden en tijdinvestering (overleg met cliënt, opstellen en bespreken van concept-processtukken, reis- en zittingstijd), heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting erkend en bevestigd dat haar cliënte eventueel ontvangen proceskostenvergoedingen moet afdragen aan haar kantoor. De overgelegde facturen leveren geen begin van bewijs dat niet sprake is van een (verkapt) ncnp-model met eerdergenoemde afdrachtverplichting. Daarmee is voldaan aan de kenmerken (i) en (ii).
10. Voor de beoordeling van de vraag of - in bovengenoemde situatie waarin de kenmerken (i) en (ii) zich voordoen - kenmerk (iii) afwezig is moet, aldus de Hoge Raad, een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds het
totalebedrag van alle proceskostenvergoedingen dat aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en anderzijds het
totalebedrag van de kosten van de gemachtigde of van het kantoor die kunnen worden toegerekend aan het voeren van de procedures waarop die proceskostenvergoedingen betrekking hebben. Het komt er dus op aan dat het
totaalbedrag van alle in alle door de gemachtigde van eiseres gevoerde procedures afgedragen proceskostenvergoedingen het
totaalbedrag van de zojuist bedoelde kosten verre overtreft.
11. De gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat zij niet bereid respectievelijk niet in staat is inzicht te bieden in het bedrijfs-/verdienmodel van haar kantoor. Daarmee voldoet zij niet aan de stelplicht voor het leveren van bewijs dat kenmerk (iii) afwezig is. De door haar verstrekte gegevens zien hooguit en overigens gebrekkig op de onderhavige procedure, doch geven geen inzicht in het (ncnp-)bedrijfsmodel van het kantoor van de gemachtigde in de door de Hoge Raad genoemde zin en zijn daarmee niet relevant. De enkele stelling van de gemachtigde dat dit onmogelijk bewijs is respectievelijk dat dit bewijs niet geleverd kan worden, maakt niet dat de inhoud van de bewijslast wijzigt.
12. Ook de stelling dat de gemachtigde in onderhavige zaak procedeert in een ‘bewerkelijke(r) niet-woning zaak’ respectievelijk dat haar kantoor meer takken van sport beoefent dan louter (standaard) WOZ-procedures leidt niet tot een ander oordeel, te minder nu onderhavige zaak zich niet (wezenlijk) onderscheidt van de door het kantoor van de gemachtigde gevoerde bulkzaken. Ook onderhavige procedure kenmerkt zich door gestandaardiseerde beroepsgronden die de aanwezigheid van kenmerk (iii) bevestigen.
13. Ook overigens zijn geen gronden aangevoerd die maken dat toepassing van de in geding zijnde wegingsfactor op goede gronden buiten toepassing moet blijven.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Rijksen, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. B.S. Kats, leden, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
griffier
voorzitter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.