ECLI:NL:RBOVE:2025:6031

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
ak_25_1049
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de beoordeling van re-integratie-inspanningen door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd op 13 oktober 2025, wordt de loonsanctie van het UWV beoordeeld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, een vennootschap onder firma, is in beroep gegaan tegen de beslissing van het UWV om de periode waarin een ex-werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon te verlengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren, wat heeft geleid tot de loonsanctie. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie terecht is opgelegd, omdat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en de adviezen van deskundigen heeft opgevolgd, verworpen. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever ligt, ongeacht de kwaliteit van de ingeschakelde deskundigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

zRECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1049

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] v.o.f., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Lindeboom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder (het UWV)
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende], uit [woonplaats] Bondsrepubliek Duitsland (ex-werknemer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een loonsanctie op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is het er niet mee eens dat het UWV de periode waarin ex-werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon met een jaar heeft verlengd. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de loonsanctie terecht is opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de loonsanctie in stand kan blijven. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het besluit van 5 september 2024 aan eiseres meegedeeld dat de periode waarin ex-werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon is verlengd van
29 oktober 2024 tot 29 oktober 2025. Met het bestreden besluit van 14 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij deze loonsanctie gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (in de persoon van [naam]), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3.1.
De rechtbank stelt vast dat ex-werknemer geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en medische terminologie zoveel mogelijk vermijden.
3.2.
Ex-werknemer werkte als accountmanager bij eiseres voor 35 uur per week.
Ex-werknemer heeft zich op 2 november 2022 ziek gemeld. Het einde van de wachttijd was op 29 oktober 2024. Ex-werknemer heeft op 23 juli 2024 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3.3.
Eiseres heeft op 18 december 2024 verzocht om beëindiging van de verlengde loondoorbetaling. Het UWV heeft met een besluit van 23 januari 2025 bepaald dat eiseres het loon tijdens ziekte moet doorbetalen tot 19 februari 2025. In een rapport van
27 januari 2025 heeft de arbeidsdeskundige laten weten dat eiseres genoeg heeft gedaan om ex-werknemer te re-integreren. Met een besluit van 14 februari 2025 heeft het UWV aan
ex-werknemer vanaf 19 februari 2025 een uitkering inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend. De besluiten van 23 januari en 14 februari 2025 maken geen onderdeel uit van deze beroepsprocedure.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft de periode waarin ex-werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon verlengd van 29 oktober 2024 tot 29 oktober 2025, omdat volgens het UWV de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Het UWV heeft dit gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten.
Standpunt eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het UWV haar ten onrechte na 29 oktober 2024 een loondoorbetalingsverplichting heeft opgelegd. Primair is zij van mening dat de loonsanctie dient te vervallen. Subsidiair is eiseres van mening dat de opgelegde loonsanctie moet worden beperkt tot 20 december 2024, 6 januari 2025, 21 januari 2025, 27 januari 2025 of een andere datum eerder dan 19 februari 2025.
5.1.
Eiseres meent dat zij wel de re-integratieverplichtingen met betrekking tot
ex-werknemer is nagekomen en dat haar redelijkerwijs geen verwijt gemaakt kan worden van de situatie aan het einde van de wachttijd voor de WIA. Eiseres heeft alle adviezen opgevolgd en de richtlijn van de Stichting Expertisecentrum Participatie (STECR) is volgens haar correct en voldoende toegepast.
5.2.
Eiseres stelt dat spoor 1 voldoende is onderzocht en dat spoor 2 niet te laat en adequaat is ingezet.
5.3.
Verder is eiseres van mening dat zij een deugdelijke grond heeft voor eventuele tekortkomingen.
Toetsingskader
6.1.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.’
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
In artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, of artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) [1] heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Dit is nader uitgewerkt in de Werkwijzer Poortwachter van 1 augustus 2022.
6.2.
Het besluit tot oplegging van een loonsanctie is een door het UWV ambtshalve genomen besluit met een voor een werkgever belastend karakter. Gelet hierop is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het UWV dient zijn besluit deugdelijk te motiveren. [2]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de datum van het einde van de wachttijd voor ex-werknemer 29 oktober 2024 was. Het besluit tot het opleggen van de loonsanctie is van
5 september 2024. De loonsanctie is dus opgelegd vóór afloop van de wachttijd. Onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB [3] overweegt de rechtbank dat de loonsanctie van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in dat geval een reparatoir karakter heeft en dat er geen aanleiding is die sanctie aan te merken als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Er is dus ook geen aanleiding om aan te nemen dat op het UWV een andere, zwaardere, bewijslast of motiveringsplicht zou rusten dan hiervoor onder 6.2. is aangenomen.
6.4.
Met een besluit van 23 januari 2025 heeft het UWV beslist op het bekortingsverzoek van eiseres en de loondoorbetalingsverplichting vanaf 19 februari 2025 beëindigd. Eiseres heeft aangevoerd dat de loonsanctie met ingang van een eerdere datum beëindigd had moeten worden. Tijdens de zitting is besproken dat deze beroepsgrond betrekking heeft op het besluit van 23 januari 2025 en dat de rechtbank daarover in deze procedure niet kan oordelen. Met toestemming van partijen laat de rechtbank deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing.
Beoordeling van de loonsanctie
7.1.
Volgens paragraaf 10.1. van de Werkwijzer Poortwachter moeten bij de toets of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht de volgende vragen worden beantwoord.
1. Is sprake van een bevredigend re-integratieresultaat?
2. Zo nee, zijn de re-integratie-inspanningen voldoende?
3. Zo nee, is daar een deugdelijke grond voor?
4. Zo nee, is het mogelijk om de tekortkomingen te herstellen?
De rechtbank gaat hieronder aan de hand van de beroepsgronden in op deze vragen.
Is sprake van een bevredigend re-integratieresultaat?
7.2.
De arbeidsdeskundige stelt in het rapport van 5 september 2024 vast dat ex-werknemer niet werkt en dat hij wel arbeidsmogelijkheden heeft. Eiseres heeft verder niet onderbouwd waaruit kan blijken dat bij ex-werknemer per 29 oktober 2024 al sprake was van een IVA-situatie. Het UWV heeft dan ook op goede gronden kunnen aannemen dat sprake was van een onbevredigend re-integratieresultaat.
Zijn de re-integratie-inspanningen voldoende?
7.3.
Vervolgens stellen de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep licht in het rapport van 5 februari 2025 toe dat de re-integratieactiviteiten tot 20 november 2023 voldoende waren. Toen was spoor 1 echter nog niet afgerond. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 november 2023 blijkt immers dat ex-werknemer geschikt is voor de functie financieel administratief medewerker, die kan worden aangepast aan het niveau en de mogelijkheden van ex-werknemer.
Ex-werknemer is echter niet in zo’n functie gaan werken.
7.4.
In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vermeld dat in december 2023 tussen eiseres en ex-werknemer een conflict is ontstaan. Naar aanleiding daarvan heeft de bedrijfsarts op 23 januari 2024 geadviseerd mediation in te zetten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeldt in het rapport van 5 februari 2025 dat de bedrijfsarts vanaf het ontstaan van het conflict tekort is geschoten. De verzekeringsarts stelt in het rapport van
14 augustus 2024 dat de bedrijfsarts niet adequaat heeft gehandeld, omdat geen expertise is ingezet. Het verloop en het effect van de ingezette mediation vindt de verzekeringsarts ook onvoldoende duidelijk, waardoor volgens de verzekeringsarts kansen zijn gemist. Ook vindt de verzekeringsarts dat spoor 2 eerder ingezet had kunnen worden. Het arbeidsconflict is ontstaan in december 2023 en spoor 2 is volgens de verzekeringsarts pas in mei 2024 gestart. Ook wijst de verzekeringsarts erop dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van
ex-werknemer onvoldoende heeft aangepast en/of toegelicht. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de bedrijfsarts geen bijstelling van een probleemanalyse of plan van aanpak gemaakt. Daarnaast heeft tussen januari 2024 en mei 2024 geen enkel consult meer bij de bedrijfsarts plaatsgevonden met het gevolg dat de belastbaarheid niet goed gemonitord is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep legt uit dat re-integratieactiviteiten in spoor 2 na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege kunnen blijven, als binnen drie maanden een concreet perspectief bestaat op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. Het ontstane arbeidsconflict vlak na het eerste ziektejaar was volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende om te twijfelen aan de haalbaarheid van de structurele hervatting binnen spoor 1 in een tijdsbestek van drie maanden na de eerstejaarsevaluatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat mediation de weg is om te trachten het arbeidsconflict op te lossen, maar hij vindt dat de werkgever parallel daaraan een spoor 2-traject had moeten starten, omdat de uitkomst van mediation zeer ongewis was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat ervan wordt uitgegaan dat twee weken nodig zijn voor het opstellen of bijstellen van het plan van aanpak en maximaal zes weken voor de start van de uitvoering van de beoogde
re-integratieactiviteiten. Deze acties zijn echter pas lang na afloop van de periode van drie maanden na de eerstejaarsevaluatie opgepakt.
7.5.
Dat conform het advies van de bedrijfsarts van 23 januari 2024 een rustperiode van vier weken in acht is genomen, is volgens de arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige rapporten geen tekortkoming.
7.6.
Over het onvoldoende wijzigen van de probleemanalyse, het onvoldoende bijstellen van het plan van aanpak en het onvoldoende monitoren van de belastbaarheid van ex-werknemer overweegt de rechtbank het volgende.
7.6.1.
Eiseres stelt dat de mediation eind februari 2024 is gestart en dat op 30 mei 2024 is gebleken dat dit niet tot resultaat heeft geleid. Eiseres heeft tijdens de bezwaarprocedure en in haar beroepschrift toegelicht dat partijen eind februari 2024 overeenstemming hebben bereikt over de in te schakelen mediator en dat op 4 en 5 maart 2024 de eerste gesprekken met de mediator zijn geweest. Partijen hebben gedurende het mediationtraject de mogelijkheden tot een regeling in der minne verkend en over en weer voorstellen uitgewisseld. Op 30 mei 2024 hebben partijen geconstateerd dat hun standpunten zodanig ver van elkaar verwijderd waren dat een regeling niet meer in de lijn der verwachtingen lag.
7.6.2.
In paragraaf 3.2.3 van de Werkwijzer Poortwachter staat dat tijdens het
re-integratieproces wordt verwacht dat regelmatig wordt geëvalueerd. Bij een gewijzigde medische situatie wordt de probleemanalyse bijgesteld. Wijzigingen in de belastbaarheid tijdens de re-integratieperiode moeten zo nodig worden weergegeven. Uit paragraaf 3.2.4 van de Werkwijzer Poortwachter volgt dat het plan van aanpak periodiek moet worden geëvalueerd en indien nodig moet worden bijgesteld.
7.6.3.
Uit het re-integratieverslag blijkt echter niet dat ex-werknemer tussen 23 januari 2024 en 30 mei 2024 nog contact heeft gehad met de bedrijfsarts. In het rapport van
20 november 2023 heeft de arbeidsdeskundige ex-werknemer geadviseerd om de ervaren cognitieve beperkingen tijdens een nieuw consult bij de bedrijfsarts goed te bespreken, zodat de bedrijfsarts dit ook mee kan nemen in het medisch dossier. Dit en het ontstane arbeidsconflict hebben echter niet geleid tot wijzigingen van de probleemanalyse, het plan van aanpak en een nieuw onderzoek naar de belastbaarheid van ex-werknemer. Daarvoor geeft eiseres geen verklaring. De rechtbank is van oordeel dat het UWV dit terecht als een tekortkoming heeft aangemerkt.
7.7.
Over het te laat en daardoor niet adequaat opstarten van het 2e spoortraject overweegt de rechtbank als volgt.
7.7.1.
In paragraaf 4.3.1. van de Werkwijzer Poortwachter staat dat zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, een adequaat
2e-spoortraject moet worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten. Een 2e-spoortraject moet uiterlijk binnen zes weken na de eerstejaarsevaluatie (in de 52e verzuimweek) worden gestart. Volgens de Werkwijzer Poortwachter kunnen re-integratieactiviteiten in spoor 2 na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden.
7.7.2.
Het spoor 2-traject voor ex-werknemer is opgestart op 20 juni 2024. Duidelijk is dat dit later is dan in de 52e verzuimweek. Deze is geëindigd op 2 november 2023, een jaar na de ziekmelding. De eerstejaarsevaluatie was op 6 november 2023. Daarmee is het
2e-spoortraject ook meer dan zes weken na de eerstejaarsevaluatie opgestart.
7.7.3.
Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep was het ontstane arbeidsconflict in december 2023 voldoende aanleiding om te twijfelen aan de haalbaarheid van het slagen van een traject in spoor 1 binnen drie maanden na de eerstejaarsevaluatie, dus uiterlijk op
6 februari 2024. Daarom had parallel aan de mediation een spoor 2-traject opgestart moeten worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft expliciet vermeld dat daarbij de door de bedrijfsarts geadviseerde rustperiode in acht had kunnen worden genomen.
7.7.4.
De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen in de redenering dat niet duidelijk was of mediation ertoe zou leiden dat ex-werknemer bij eiseres zou kunnen blijven werken. Gelet op de stappen die bij een re-integratie moeten worden gezet alsmede de termijnen die daarbij gelden, is de rechtbank met het UWV van oordeel dat spoor 2 eerder had moeten worden ingezet. Het enkele feit dat mediation plaatsvond ontsloeg eiseres niet van de verplichting een 2e spoortraject te starten. Nu een arbeidsconflict was ontstaan had er ook rekening mee moeten worden gehouden dat de mediation niet zou slagen. Daarom had het 2e spoor eerder moeten worden opgestart, zo nodig parallel aan het mediationtraject. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV het te laat en daardoor niet adequaat starten van spoor 2 ook terecht als een tekortkoming aangemerkt.
Is er een deugdelijke grond voor de tekortkomingen?
7.8.
De rechtbank volgt het UWV ook in zijn standpunt dat eiseres voor deze tekortkomingen geen deugdelijke grond heeft. De rechtbank licht dit als volgt toe.
7.8.1.
In het rapport van 5 september 2024 heeft de arbeidsdeskundige vermeld hoe eiseres de tekortkomingen kan herstellen. Hiertoe kon eiseres de probleemanalyse bij (laten) stellen en alsnog een plan van aanpak maken en uitvoeren. Op basis van een (bijgestelde) probleemanalyse en een (bijgesteld) plan van aanpak zou eiseres het arbeidsconflict kunnen aanpakken en alsnog re-integratie kunnen starten of continueren en de gemiste herplaatsingskans kunnen onderzoeken of benutten. Ook zou eiseres een adequaat
re-integratietraject voor arbeidsmogelijkheden buiten de organisatie kunnen afronden.
7.8.2.
In het rapport van 27 januari 2025 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiseres voldoende heeft gedaan om ex-werknemer te re-integreren. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat bij ex-werknemer nu sprake is van marginale arbeidsmogelijkheden, waardoor ex-werknemer niet geplaatst kan worden bij eiseres of een andere werkgever.
7.8.3.
Eiseres heeft verwezen naar het besluit van 14 februari 2025, waarin is vermeld dat ex-werknemer 80-100% arbeidsongeschikt is en dat hij geen of een geringe kans op herstel heeft. Dit is onder meer gebaseerd op een arbeidsdeskundig rapport van 28 januari 2025. Eiseres heeft ook gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 januari 2025. Daaruit blijkt dat op verzoek van de bedrijfsarts het benodigde revalidatie-onderzoek is verricht met een neuropsychologisch onderzoek, waardoor duidelijkheid in de aard en de ernst van de klachten en beperkingen is ontstaan. In het arbeidskundig rapport van
27 januari 2025 staat ook dat ex-werknemer volgens de verzekeringsarts veel beperkingen heeft bij een duidelijk verminderde (duur)belastbaarheid en dat de belastbaarheid van
ex-werknemer vanwege de beperkingen in persoonlijk functioneren in combinatie met de fysieke beperkingen marginaal is. Volgens eiseres was al sprake van deze situatie in december 2023 en op 30 mei 2024.
7.8.4.
De rechtbank ziet hiervoor in de arbeidskundige rapporten van 27 en 28 januari 2025 en dat van 5 februari 2025 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanknopingspunten. De informatie in deze rapporten heeft betrekking op de periode na het einde van de wachttijd op 29 oktober 2024 en dus niet op de door het UWV te beoordelen periode. Verder verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de CRvB. [4] Daaruit blijkt dat uit de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer geen conclusies kunnen worden getrokken ter beantwoording van de vraag of een werkgever aan zijn
re-integratieverplichting heeft voldaan. De toekenning van een dergelijke uitkering heeft achteraf plaatsgevonden op basis van andere beoordelingsmaatstaven dan aan de orde zijn bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van een werkgever.
7.8.5.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat onvoldoende re-integratie-inspanningen haar redelijkerwijs niet verweten kunnen worden, omdat zij te goeder trouw de adviezen van de door haar ingeschakelde anderen (zoals arbodienst, verzuimbegeleider en bedrijfsarts) heeft opgevolgd.
7.8.6.
De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de CRvB. [5] Hieruit blijkt dat de CRvB heeft vastgehouden aan de ‘voor rekening en risico’ benadering bij loonsancties. Deze benadering is gebaseerd op het in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie en dat dit eveneens verantwoordelijkheid impliceert voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde deskundigen. De CRvB heeft overwogen dat de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de wetgever met de bewoordingen ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ in artikel 65 van de Wet WIA heeft beoogd de medisch-inhoudelijke aspecten van de
re-integratie uit te sluiten van die verantwoordelijkheid. De CRvB heeft verder geoordeeld dat dit ook blijkt uit het feit dat de wetgever, teneinde het medisch advies van de bedrijfsarts bij de toepassing van artikel 65 van de Wet WIA leidend te maken, een wetsvoorstel tot wijziging van dat artikel nodig heeft geacht. Dit wetsvoorstel is door de Minister inmiddels weer ingetrokken.
7.8.7.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om hierover in de situatie van eiseres anders te oordelen. Dit betekent dat het UWV er terecht vanuit is gegaan dat eiseres verantwoordelijk is voor het advies van de door haar ingeschakelde bedrijfsarts en andere deskundigen.
7.9.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV aan eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd en dat het bestreden besluit aldus stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1518.
3.zie CRvB 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570
4.Zie CRvB 20 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4864, CRvB 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1940 en CRvB 23 januari 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:163.
5.Zie CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:789.