ECLI:NL:RBROT:2014:1880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
13/3604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een buitengewoon opsporingsambtenaar wegens ongeschiktheid na het niet melden van een hennepkwekerij in verhuurde woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), en de staatssecretaris van Financiën. De eiser was sinds 1 januari 2006 werkzaam bij de Belastingdienst / Douane Rotterdam Rijnmond en was belast met de opsporing van drugsdelicten. Op 26 april 2011 werd in een door hem verhuurde woning een hennepkwekerij aangetroffen. De eiser heeft deze vondst niet gemeld bij zijn leidinggevende, wat leidde tot zijn ontslag op 18 januari 2013 wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Het bestreden besluit van 14 mei 2013, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de eiser in redelijkheid kon worden ontslagen, omdat hij niet de vereiste eigenschappen en mentaliteit toonde die nodig zijn voor zijn functie. De rechtbank benadrukte dat het niet melden van de hennepkwekerij een ernstige tekortkoming was, vooral gezien de verantwoordelijkheden van een BOA. De eiser betoogde dat hij niet verplicht was de vondst te melden, omdat de zaak al bij andere autoriteiten bekend was. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn meldplicht, vooral toen hij aansprakelijk werd gesteld voor de opruimingskosten.

Daarnaast werd het argument van de eiser dat hij een verbeterkans had moeten krijgen, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat in dit geval het geven van een verbeterkans niet zinvol was, gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan inzicht van de eiser in de noodzaak van zijn meldplicht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 maart 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/3604

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. drs. J. Wouters,
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder,

gemachtigden: R.H. Laurs en M.J.G.M. van Alem.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 14 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser is vanaf 1 januari 2006 bij verweerder aangesteld geweest als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), groepsfunctionaris C, bij de Belastingdienst / Douane Rotterdam Rijnmond en als zodanig belast met onder meer de opsporing van drugsdelicten.
Op 26 april 2011 is door de politie Rotterdam-Rijnmond na een melding in de woning aan de[adres] te Rotterdam (de woning) een hennepkwekerij aangetroffen. De woning was op dat moment eigendom van eiser en werd door hem verhuurd.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 29 maart 2013 (zaaknummer ROT 13/637) is het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hangende bezwaar tegen het primaire besluit toegewezen.
3.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser ten onrechte het feit dat een hennepkwekerij is ontdekt in een woning, die zijn eigendom is, niet aan hem heeft gemeld en dat eiser ook de noodzaak van deze melding nog steeds niet blijkt in te zien. Hieruit en uit de hele gang van zaken met betrekking tot de verhuur van de woning kan worden afgeleid dat eiser niet over de juiste eigenschappen en mentaliteit beschikt, die voor een juiste vervulling van zijn functie zijn vereist.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 juli 2013 (zaaknummer ROT 13/3603) is het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hangende het beroep tegen het bestreden besluit afgewezen.
4.
Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte ontslag heeft verleend, omdat geen sprake is van ongeschiktheid voor zijn ambt. Eiser stelt dat hij zich niet verplicht voelde de vondst van de hennepkwekerij bij zijn leidinggevende te melden, omdat het reeds bij andere opsporingsautoriteiten ontdekt en bekend was; het vervolgingstraject was reeds in gang gezet en de gemeente is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.
4.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder eiser in redelijkheid ontslag heeft kunnen verlenen wegens ongeschiktheid voor zijn functie.
Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Ambtenarenreglement (ARAR) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Deze ongeschiktheid dient volgens vaste jurisprudentie te bestaan uit het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn en dient te worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar; zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 april 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD0977) en de uitspraak van de Raad van 14 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250).
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat in de woning een hennepkwekerij is ontdekt in beginsel een omstandigheid die een ambtenaar in de functie van BOA, die zich onder andere bezighoudt met de opsporing van drugsdelicten, onverwijld aan zijn werkgever dient te melden.
4.3
Wat er ook zij van de gehele gang van zaken rondom de verhuur van de woning en eisers stelling dat hij de vondst uit hoofde van zijn functie niet hoefde te melden bij zijn werkgever omdat de bevoegde instanties er al mee bezig waren, de rechtbank is van oordeel dat eiser in ieder geval op het moment dat de kosten voor het opruimen van de hennepkwekerij via bestuursdwang door de gemeente bij eiser zijn verhaald, had dienen te beseffen dat hij de vondst van de hennepkwekerij onverwijld als ambtenaar - in de verhouding ambtenaar/werkgever - bij zijn werkgever diende te melden; hij werd immers op dat moment aansprakelijk gehouden voor de opruimingskosten van een hennepkwekerij in de woning. Nu hij dit niet heeft gedaan, volgt hieruit dat bij eiser de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie vereist zijn ontbraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser ongeschikt is voor zijn functie, zodat hij daarmee in beginsel bevoegd was eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR.
Het betoog faalt derhalve.
5.
Eiser betoogt dat verweerder desondanks niet bevoegd was hem ontslag te verlenen, omdat hem eerst een verbeterkans had dienen te worden gegeven. Eiser heeft immers tijdens de hoorzitting in bezwaar gezegd zijn handelwijze te betreuren en in de toekomst dergelijke zaken te zullen melden.
5.1 Naar volgt uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739), is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906).
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank was het geven van een verbeterkans aan eiser niet zinvol en hoefde verweerder een dergelijke kans niet te bieden, omdat het niet melden van een hennepkwekerij door eiser, aan wie uit hoofde van zijn functie als BOA hoge eisen worden gesteld met betrekking tot integriteit en die belast was met de opsporing van drugsgerelateerde strafbare feiten, niet een gedraging is die voor verbetering vatbaar kan zijn. Dat eiser een verbeterkans wenst, is begrijpelijk, maar zijn betoog overtuigt de rechtbank niet. Uit de houding van eiser volgt dat hij het belang van de melding voor zijn werkgever niet heeft beseft. Ook ter zitting heeft eiser verklaard dat hij - achteraf bezien - weliswaar toegeeft dat het beter was geweest als hij het had gemeld gelet op de consequenties die het voor hem heeft, maar het destijds niet heeft gemeld omdat hij niet zozeer de ambtenarenrechtelijke gevolgen, maar maatregelen van de politie vreesde. Hiermee geeft eiser nog steeds blijk niet te beseffen dat dit melden van groot belang is voor zijn werkgever. De rechtbank wijst in dit verband ook op het verslag van de hoorzitting van 15 februari 2013, waaruit blijkt dat eiser zou hebben geantwoord dat hij zich er niet mee zou bemoeien als hij weet zou hebben van exploitatie van een hennepkwekerij in een door een collega verhuurde woning. De rechtbank volgt eiser niet in zijn eerst ter zitting geponeerde kennelijke stelling dat de rechtbank niet uit kan gaan van de juistheid van dat verslag. Als eiser het na ontvangst van het verslag niet eens was geweest met de inhoud daarvan, had het, zeker gelet op de relevantie van wat er is besproken, op zijn weg gelegen schriftelijk aan te geven wat onjuist is aan het verslag. Verweerder heeft eiser daartoe bij brief van 15 februari 2013 uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, maar eiser heeft dit om hem moverende redenen niet gedaan.
Ook dit betoog faalt derhalve.
6. Tot slot faalt eisers betoog, inhoudende dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is gebaseerd op punten die rechtens geen verwijt vormen. Het niet melden van de vondst van de hennepkwekerij in de woning is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en het ontslag houdt op grond daarvan stand.
7.
Het beroep is ongegrond.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzitter, en mr. M.C. Woudstra en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.