In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was disciplinair gestraft met onvoorwaardelijk ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie over het volgen van een opleiding en het zich ten onrechte toe-eigenen van een bedrag dat bestemd was voor studie. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de eiser niet in geschil waren en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze gedragingen niet toerekenbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim, gezien de aard van de gedragingen en de functie van eiser als afdelingshoofd, waarbij hij een voorbeeldfunctie diende te vervullen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.