ECLI:NL:RBROT:2018:3017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
ROT 16/6763
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en de toepassing van de Wajong in een bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2018, in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, die lijdt aan loating harbour syndrome en contusio cerebri, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die haar arbeidsvermogen en recht op uitkering onder de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) betwistten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende inzichtelijk had gemaakt of de vereiste 'strikte begeleiding van een bekende' in de praktijk haalbaar was en of het ontbreken van zelfstandigheid bij eiseres te wijten was aan een beperking of een gebrek aan bereidheid. De rechtbank benadrukte dat de motivering van de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige aan hoge eisen moet voldoen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/6763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] te Hendrik-Ido-Ambacht, eiseres,

gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Molenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten dat eiseres een Indicatie banenafspraak krijgt.
Bij besluit van 30 augustus 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 13 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen voornoemde besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van 7 februari 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een rapportage van 26 juni 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een rapportage van 11 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts waren de ouders van eiseres aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is bekend met loating harbour syndrome en contusio cerebri, na neurotrauma (hersenletsel) na een ongeval. Eiseres heeft op 26 oktober 2015 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Deze aanvraag is op 30 oktober 2015 bij verweerder ontvangen.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit I gebaseerd op de arbeidskundige rapportage van 12 december 2015. Volgens deze rapportage, gebaseerd op het dagverhaal, stage activiteiten op school, en de bijbaan is voldoende duidelijk dat eiseres met begeleiding één uur aaneen een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en dat eiseres eenvoudige opdrachten kan begrijpen en uitvoeren. Daarnaast is gebleken dat eiseres zich aan algemene afspraken en regels kan houden, zodat aangenomen kan worden dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Dat de vereiste mate van begeleiding en sturing aanzienlijk is sluit het hebben van arbeidsvermogen niet uit. Dit betekent dat eiseres kan werken, maar dat zij meer begeleiding nodig heeft dan van een werkgever kan worden verwacht. Gelet daarop heeft verweerder besloten dat eiseres krijgt een indicatie banenafspraak krijgt en haar opgenomen in het landelijk doelgroepregister met signalering.
2.2.
Verweerder heeft het primaire besluit II gebaseerd op de in 2.1 genoemde rapportage en de rapportage van de verzekeringsarts van 12 mei 2016. Daarin komt deze tot de conclusie dat eiseres tenminste vier uur belastbaar is. Hierbij moet rekening worden gehouden met aanzienlijke begeleiding binnen een beschutte werkomgeving. Eiseres beschikt over arbeidsvermogen en er is geen sprake van een situatie van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts heeft hierbij betrokken dat eiseres beperkingen ervaart op het gebied van realiseren van handelingstempo, ontwikkelen van vaardigheden, zelfstandig ondernemen van taken, structureren, om hulp vragen, zich sociaal passend gedragen, communiceren en zich uiten (moeilijk verstaanbaar).
Volgens deze rapportage is eiseres in staat in een beschutte werksetting met aanzienlijke begeleiding loonvormende arbeid te verrichten. Naast de aanpassingen die inherent zijn aan de beschutte werksetting (zoals het niet overvraagd worden) mag het werk fysiek niet te inspannend zijn. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een vertraagd handelingstempo en is eiseres aangewezen op werkzaamheden die geen groot beroep doen op samenwerken waardoor ook sprake is van een noodzaak tot communiceren. Gezien de cognitieve beperkingen is eiseres aangewezen op eenvoudige enkelvoudige routinematige dus makkelijk aan te leren werkzaamheden. Ze kan het beste werken in kleinere teams, met een afgebakende deeltaak en of vaste taakverdeling binnen het team. Als er een eigen afgebakende deeltaak wordt aangeboden dient er ook minder een beroep te worden gedaan op communicatieve vaardigheden. Ook wisselende werktijden en of locaties moeten worden voorkomen. Hoewel dit in een beschutte werksetting vanzelfsprekend is dient eiseres geïnstrueerd te worden wat betreft aansturing, communicatie, samenwerking en verwachtingen naar Eline toe. Er dient dus sprake te zijn van een begripvolle bedrijfscultuur.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de rapportage van 9 augustus 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rapportage van
29 augustus 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de aanvullende rapportage van 13 september 2016 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in zijn rapportage tot de conclusie dat eiseres in bezwaar geen nieuwe medische en objectiveerbare feiten naar voren heeft gebracht op grond waarvan een ander standpunt ingenomen moet worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat het niet hoeft te gaan om vier uur aaneengesloten te werken, dit kan ook over de dag gespreid worden. Verder dient er sprake te zijn van een adequate op [eiseres] toegesneden structurering en aansturing omdat eiseres anders te veel van zichzelf vergt met alle nadelige gevolgen voor de gezondheid van eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres arbeidsvermogen heeft en als voorbeeldtaak is inpakken (2201; 20-05-2015) gesteld.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Naar de opvatting van eiseres zijn de methoden waarmee verweerder heeft vastgesteld dat zij op de datum in geding mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, niet inzichtelijk, toetsbaar en verifieerbaar, wat in strijd is met de geldende jurisprudentie. Door niet een exact en toetsbaar systeem vast te stellen vergelijkbaar met de (Functionele mogelijkhedenlijst) FML en door niet op basis daarvan te specificeren welke de arbeidsmogelijkheden van eiseres in maat en getal zijn, zowel verzekeringskundig als arbeidskundig, is er een ontoelaatbare relativering ontstaan. Het ontbreken van een dergelijk systeem voor de Wajong is naar de opvatting van eiseres in strijd met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Verder is er door het ontbreken van een toetsbaar systeem sprake van een oneerlijk proces. Ook heeft eiseres naar voren gebracht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0843) dat het te doen gebruikelijk is dat verweerder een werkplek onderzoek verricht. Volgens eiseres heeft verweerder dit verzuimd en heeft de arbeidsdeskundige zich helemaal geen duidelijk beeld kunnen vormen van de werkzaamheden die eiseres zou hebben verricht.
Eiseres verzoekt de rechtbank onder verwijzing naar het Korosec-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (hierna: EHRM), uitspraak van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Eiseres leeft in gezinsverband met haar vader en moeder, is financieel afhankelijk en staat onder bewind vanwege haar beperkingen Eiseres loopt hierdoor een procesachterstand in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, op. Verder heeft
Eiseres heeft een verklaring van een werkbegeleider overgelegd waarin naar voren komt dat eiseres niet één uur aaneengesloten belastbaar is en dus geen arbeidsvermogen heeft.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage die onderdeel uit maakt van de uitspraak. Daarin zijn ook relevante passages verwerkt uit de Memorie van Toelichting (MvT), de Nota van Toelichting bij het Schattingsbesluit en het “Compendium Participatiewet. Wajong en SMBA” ((versie 1.0, december 2015, http://www.uwv.nl/particulieren/Images/compendium-participatiewet.pdf); Compendium).
Beoordeling
6. Verweerder heeft, vanwege het grote belang dat samengaat met de beoordeling van arbeidsvermogen, en omdat de nieuwe Wajong een groter beroep doet op de objectiviteit, verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en transparantie van de beoordelingssystematiek, de methode SMBA (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen) ontwikkeld, die tot een objectieve beoordeling in het kader van de Wajong moet leiden. Ten behoeve van de beoordelingen die in het kader van de Wajong worden verricht, wordt door de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van verweerder het Compendium gehanteerd. Het Compendium is door deze rechtbank in eerdere uitspraken van 29 juli 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:6047, ECLI:NL:RBROT:2016:6048, ECLI:NL:RBROT:2016:6049) gekwalificeerd als een vaste gedragslijn die is neergelegd in een interne werkinstructie. De rechtbank acht de SMBA-systematiek als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mogelijkheden van arbeidsparticipatie aanvaardbaar. Daaraan kan het betoog van eiseres dat door de SBMA-systematiek een ontoelaatbare relativering ontstaat en dit tot discriminatie en een oneerlijk proces leidt, niet zonder meer afdoen. Dit betoog onderbouwt eiseres door te wijzen op het bestaan van het systeem van de FML en het onderzoek naar arbeidsmogelijkheden op basis daarvan voor gevallen van “gewone” arbeids(on)geschiktheid als bedoeld in de Ziektewet en de Wet inkomen en arbeid en daarop gebaseerde wetgeving. Anders dan in die wetgeving het geval is voor het begrip arbeidsongeschiktheid, heeft de wetgever in het Schattingsbesluit wel inhoudelijke criteria geformuleerd voor de toetsing aan het criterium “ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie” volgens de Wajong. Anders is ook dat de wetgever met het criterium “duurzaam ontbreken van arbeidsmogelijkheden” volgens artikel 1a1, vierde lid, van de Wajong een absolute maat heeft geïntroduceerd. Gelet op deze verschillen acht de rechtbank het niet op voorhand aannemelijk dat de uitdrukkelijk door de wetgever beoogde, zeer verschillende manieren waarop arbeidsvermogen in de zin van de Wajong voor deze specifieke doelgroep tot uitdrukking kan komen, zich laten vangen in een “exact en toetsbaar systeem vergelijkbaar met de FML” als door eiseres bepleit, op basis waarvan de arbeidsmogelijkheden van betrokkenen in maat en getal zouden kunnen worden gespecificeerd, zowel verzekeringskundig als arbeidskundig. Gelet daarop dient de motivering van de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in een concreet geval aan hoge eisen te voldoen (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994).
7. De mogelijkheden en beperkingen van eiseres zijn volgens verweerder verwoord in de in rechtsoverwegingen 2.1, 2.2 en 3 genoemde rapporten. In de rapportage van
13 september 2016 concludeert de arbeidsdeskundige dat [eiseres] gelet op haar beperkingen is aangewezen op eenvoudige en enkelvoudige routinematige dus makkelijk aan te leren werkzaamheden. Ze kan het beste werken in kleinere teams, met een afgebakende deeltaak en/of vaste duidelijke taakverdeling binnen het team. Als er een eigen afgebakende deeltaak wordt aangeboden, dient ook minder een beroep te worden gedaan op communicatieve vaardigheden. Ook wisselende locaties en of wisselende werktijden moeten worden voorkomen. Hoewel dit in een beschutte werksetting eigenlijk vanzelfsprekend is, dient [eiseres] geïnstrueerd te worden wat betreft aansturing, communicatie, samenwerking en verwachtingen. Er dient dus sprake te zijn van een begripvolle bedrijfscultuur. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het uitvoeren van arbeid in een praktijksetting door eiseres gerealiseerd wordt onder bijzondere omstandigheden, te weten onder strikte begeleiding van een bekende. Uit deze informatie concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat indien er voldaan wordt aan specifieke voorwaarden eiseres over werknemersvaardigheden beschikt. Het begrijpen onthouden en uitvoeren van werkzaamheden bleek bij bekenden immers realistisch.
8. Het (kennelijke) betoog van eiseres dat het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende is gemotiveerd, slaagt. Wat er ook zij van de stelling van eiseres dat een werkplekonderzoek had moeten plaats vinden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat moet worden verstaan onder “strikte begeleiding van een bekende”. Dit vereiste lijkt iets meer of anders te veronderstellen dan het meer algemene vereiste van een begripvolle bedrijfscultuur. Uitgaande van een verschil is verder niet inzichtelijk gemotiveerd of de omstandigheid “strikte begeleiding van een bekende” in de praktijk in zodanige mate realiseerbaar is dat met inachtneming van dit vereiste arbeidsparticipatie mogelijk is. In het verlengde daarvan heeft verweerder in onvoldoende mate de vraag beantwoord of het niet zonder strikte begeleiding door een bekende (kunnen) werken van eiseres is gelegen in een beperking – in onvermogen dus – of in een gebrek aan bereidheid, wat een persoonlijke factor is. Onvermogen kan misschien worden beïnvloed door een behandeling, bij een gebrek aan bereidheid is het aan eiseres zelf om ervoor te zorgen dat zij haar vaardigheid vergroot om zo haar kans op werk te vergroten. Dit roept de vraag op of eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden. Als dit niet het geval is dient de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen beoordeeld te worden. Verder heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd of eiseres de gekozen taak van inpakken ten minste één uur zelfstandig kan uitvoeren in die zin, dat onduidelijk is gebleven of het vereiste van strikte begeleiding door een bekende verenigbaar is met dit begrip “zelfstandig”.
9. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onderzoek door verweerder onvoldoende en is het bestreden besluit onzorgvuldig gemotiveerd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
1.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin
van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
1.2.
Volgens de Memorie van toelichting heeft de wetgever bij invoering van de Participatiewet nadrukkelijk de bedoeling gehad het arbeidsvermogen niet langer meer uit te drukken in een arbeidsongeschiktheids-percentage. Deze wijze van berekening in de Wet Wajong kwam voort uit de WAO en de Wet WIA en is gebaseerd op een vergelijking tussen het loon dat iemand ondanks zijn beperkingen theoretisch kan verdienen en het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Deze vergelijking geeft het verlies aan arbeidsinkomen en dus de mate van arbeidsongeschiktheid weer. Een Wajonger heeft voor zijn aanvraag echter nooit gewerkt. Omdat bij de vergelijking van het maatmanloon werkervaring een grote rol speelt (namelijk iemands loon vóór hij arbeidsongeschikt werd), heeft dit tot gevolg dat bijna alle Wajongers werden beoordeeld als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Het nieuwe criterium ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gaat daarom uit van een absolute maat: het begrip arbeidsvermogen en het duurzaam ontbreken daarvan. De relatieve maat van arbeidsvermogen in de Wet Wajong, de loonvergelijking, wordt daarmee vervangen door een beoordeling van arbeidsmogelijkheden (Kamerstukken II 2011/12 33161, nr. 3, p. 36).
2.1.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
(het Schattingsbesluit) is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit is - voor zover van belang - bepaald dat de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van (onder meer) het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong, vaststelt of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1 van de Wajong.
2.2.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr. 359) heeft de wetgever toegelicht dat met deze wijziging van het Schattingsbesluit nadere invulling wordt gegeven aan de term “mogelijkheden tot arbeidsparticipatie”. Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML [wettelijk minimumloon, toevoeging rechtbank]. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het kan gaan om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
3. het Compendium Participatiewet heeft verweerder een toelichting op de criteria van de Wajong en het daarop gebaseerde beleid neergelegd. Bijlage 1 van het Compendium betreft het criterium “duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen”. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij tenminste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Het onderzoek moet worden gericht op gegevens die pleiten vóór verbetering van de belastbaarheid of ontwikkelingsmogelijkheden in de toekomst. Zolang daarvan sprake is kan in beginsel niet worden uitgesloten dat cliënt in de toekomst over arbeidsvermogen beschikt
Als van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van cliënt een blokkerende werking uitgaat bij de ontwikkeling van arbeidsvermogen, wordt hiermee bij de weging geen rekening gehouden, tenzij het ziekteproces of de handicap zelf daartoe aanleiding geven. De gedachte hierachter is dat cliënt er alles aan moet doen om arbeidsvermogen te ontwikkelen, ook als het gaat om het aanpassen van zijn persoonlijke gedragingen of omstandigheden. In het bijzonder moet aandacht worden besteed aan succesbepalende factoren voor het ontwikkelen van arbeidsvermogen.