ECLI:NL:RBROT:2018:5521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
ROT 18/1165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op bijstand ondanks langer verblijf in het buitenland door overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar deze was ingetrokken omdat zij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Eiseres had toestemming voor een verblijf in het buitenland van 27 juli tot en met 24 augustus 2017, maar meldde later dat zij van 23 juli tot en met 21 september 2017 in het buitenland was geweest. De rechtbank oordeelde dat eiseres in een situatie van overmacht verkeerde, omdat haar terugreis naar Nederland werd belemmerd door de inbeslagname van haar paspoort door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat het niet aan eiseres te verwijten was dat haar verblijf langer duurde dan toegestaan en dat zij recht had op bijstand voor de periode waarin zij in het buitenland verbleef. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht had op haar uitkering over de betreffende periode. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/1165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. A. Šimičević,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Mersel.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken van 21 augustus 2017 tot en met 21 september 2017, omdat zij langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en die periode uitgesloten was van het recht op bijstand.
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullend gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft twee minderjarige kinderen ([naam kind 1], geboren in [geboortejaar kind 1], en [naam kind 2], geboren in [geboortejaar kind 2]) en ontvangt een bijstandsuitkering. Op 21 juli 2017 vraagt eiseres een verblijf in het buitenland aan voor zichzelf en haar twee minderjarige kinderen van 27 juli 2017 tot en met 27 augustus 2017. Eiseres krijgt toestemming tot en met 24 augustus 2017. Op 26 september 2017 meldt eiseres via het formulier Terugmelden verblijf in het buitenland dat zij van 23 juli 2017 tot en met 21 september 2017 is weggeweest. Bij dat formulier heeft zij gevoegd: een kopie van haar Nederlandse paspoort met een stempel visum 21 september 2017, haar boarding pas van 21 september 2017 en vliegtickets van 17 augustus 2017.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat, nu eiseres op 23 juli 2017 is vertrokken, zij tot en met 20 augustus 2017 in het buitenland mocht verblijven. Van 21 augustus 2017 tot en met 21 september 2017 had zij dus geen recht op bijstand. De uitkering is over die periode ingetrokken. De door eiseres aangevoerde omstandigheden worden door verweerder niet aangemerkt als dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Verweerder verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 december 2009, LJN BK6576 en 8 maart 2005, LJN AT4471.
3. Eiseres stelt dat haar situatie wel als dringende reden dient te worden aangemerkt en dat verweerder onvoldoende aandacht heeft gegeven aan haar persoonlijke omstandigheden. De inhouding van de uitkering is een onevenredige benadeling omdat de situatie geheel buiten haar eigen invloed lag en haar kinderen hierdoor ook getroffen worden.
3.1.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij de intentie had om op 17 augustus 2017 met haar kinderen terug te vliegen vanuit Iran naar Nederland. Als bewijs daarvan heeft zij de vliegtickets overgelegd. Toen zij 17 augustus 2017 op het vliegveld in Iran was voor de terugreis is haar Iraanse paspoort door de autoriteiten ingenomen en mocht zij niet vertrekken. Voor de kinderen heeft later zij de terugreis kunnen regelen. De kinderen zijn met haar moeder naar Nederland teruggereisd. Zij is vervolgens illegaal, verstopt in een bus, Turkije ingereisd. Daar kreeg zij vanwege de illegale inreis een boete. Ook daarvan heeft zij bewijs overgelegd. Vervolgens kon zij met haar Nederlandse paspoort van Turkije naar Nederland reizen.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan dit verhaal.
3.2.
Tussen partijen is in geschil of eiseres in de periode in geding tijdens haar verblijf buiten Nederland recht op bijstand dient te behouden.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het college bij een beroep op dringende redenen te bezien of aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, er dringende redenen zijn toch bijstand te verlenen, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 13 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:799 en 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:16. De rechtbank stelt vast dat in die uitspraken de betrokkenen er zelf voor hebben gekozen langer in het buitenland te verblijven, terwijl zij in staat werden geacht terug te reizen naar Nederland.
In de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1776, is sprake van een vergelijkbare situatie als die van eiseres. Ook in die situatie heeft de Raad geen dringende redenen aanwezig geacht. Daarbij is in r.o. 5.6 als volgt overwogen:
(…) Nog daargelaten of appellant aansluitend op de hem toegestane vier weken door overmacht niet kon terugkeren naar Nederland, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor in behoeftige omstandigheden is komen te verkeren.(..)
Naar het oordeel van de rechtbank is het onjuist om in een situatie als die van eiseres het voor haar risico te laten dat de tijdige terugreis niet is gelukt. Eiseres heeft bewijsmateriaal overgelegd (vliegtickets met datum 17 augustus 2017, bewijs van inname van het paspoort) en daarmee aannemelijk gemaakt dat zij wel de intentie had tijdig, dat wil zeggen binnen de toegestane periode van vier weken, terug te keren naar Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres sprake van een situatie van overmacht die ofwel maakt dat verweerder de bevoegdheid ontbeert een besluit als hier aan de orde te nemen danwel in ieder geval dringende redenen oplevert omdat het eiseres niet valt aan te rekenen dat haar verblijf langer heeft geduurd dan (ook door haar) gewenst en de kosten voor haar en haar gezin in Nederland doorliepen.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld.
3.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. Dat betekent dat verweerder eiseres toch haar uitkering dient te betalen over de periode van 21 augustus 2017 tot en met 21 september 2017.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van
C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.