ECLI:NL:RBROT:2018:6609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
10/681006-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van heroïne met gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van 1824 gram heroïne. De drugs waren verstopt in het dashboard van de auto van de verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aannemelijke verklaring was voor de herkomst van de drugs en dat er geen sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat de verdachte niet op zijn rechten was gewezen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de drugs in zijn auto, gezien de omstandigheden en de verklaringen die hij had afgelegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen personenauto verbeurd, maar gelastte de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte, omdat er geen relatie was aangetoond tussen het geld en het bewezen feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681006-18
Datum uitspraak: 5 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [land 1 verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ( [land 2 verdachte] ),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni en 21 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair aangevoerd dat de verbalisanten de auto van de verdachte onrechtmatig hebben doorzocht waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, ten gevolge waarvan bewijsuitsluiting dient plaats te vinden en de verdachte wegens gebrek aan voldoende zich overigens in het dossier bevindende bewijs dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat:
de controlebevoegdheden van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) zijn gebruikt om verder strafrechtelijk optreden te kunnen inzetten. Immers, uit de controle op basis van de WVW 1994 volgden geen bijzonderheden zodat de noodzaak voor verder onderzoek ontbrak. Dat levert détournement de pouvoir op en dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting;
het gesprek dat vervolgens plaatsvindt tussen de verbalisanten en de verdachte moet worden aangemerkt als een verhoorsituatie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het gesprek is namelijk concreet gericht op het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs en het bezoeken van coffeeshops. De verdachte is dus ten onrechte niet op zijn rechten gewezen;
nu het gesprek niet heeft plaatsvonden met bijstand van een beëdigde tolk, kan er niet gesproken kan worden van vrijwillige toestemming voor de doorzoeking. Omdat er ook geen sprake was van een heterdaadsituatie of verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, is de doorzoeking van de auto onrechtmatig geweest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat bewijs voor wetenschap van de drugs in de auto bij de verdachte ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling primair verweer
De rechtbank overweegt als volgt.
Ad 1.
De Hoge Raad heeft (onder meer) in het arrest met ECLI:NL:HR:2016:2454 bepaald dat het uitoefenen van de controlebevoegdheden op grond van de WVW 1994 verband dient te houden met de naleving van de bij de of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften. Als er daadwerkelijk inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden zijn uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften. Een dergelijke controlebevoegdheid is in beginsel rechtmatig, ook als die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop de bepalingen in de WVW 1994 niet zien. Die omstandigheid brengt immers nog niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel - te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen - dan waarvoor deze is verleend. In het onderhavige geval hebben de verbalisanten inzage gevorderd in het rijbewijs van de verdachte en het kentekenbewijs van het voertuig, zodat er in zoverre geen sprake is van détournement de pouvoir. De rechtbank verwerpt dit onderdeel van het verweer.
Ad 2.
Vooropgesteld moet worden dat het er bij de beoordeling van de vraag of aan een verdachte de cautie moet worden gegeven om gaat, of sprake is van een verhoorsituatie als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, en of er sprake is van vragen strekkende tot de vaststelling van de (mate van) betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit.
Tijdens de hiervoor omschreven controle op grond van de bevoegdheden uit de WVW 1994 hebben de verbalisanten waargenomen dat de verdachte ernstig trillende handen had bij het overhandigen van zijn papieren. Vervolgens antwoordt de verdachte op vragen van de verbalisanten dat hij in Nederland is voor bezoek van zijn familie in Rozendaal (de rechtbank begrijpt: Roosendaal). Als hem wordt medegedeeld dat Roosendaal de andere kant op is, pakt de verdachte zijn mobiele telefoon en laat hij een adres zien dat is opgeslagen in een notitie. Het adres blijkt bij controle van een bouwmarkt in Rotterdam te zijn. In het proces-verbaal is opgenomen dat de verbalisanten op basis van deze omstandigheden, in combinatie met hun ambtshalve kennis, vermoeden dat de verdachte verdovende middelen bij zich heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter nog geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Gelet op de omschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte gestelde oriënterende vragen in het kader van algemene informatie-inwinning zijn gesteld, en nog niet in het kader van een verhoorsituatie zoals voornoemd. De verdachte hoefde voorafgaand aan deze vragen dus niet de cautie te worden gegeven. Van een onherstelbaar vormverzuim is geen sprake. Reden waarom ook dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Ad 3.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van de auto van de verdachte wel met toestemming van de verdachte heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vloeiend Frans spreekt. Uit hetgeen de verbalisanten in hun proces-verbaal hebben opgenomen blijkt dat de verbalisanten de verdachte goed hebben begrepen (en andersom ook). De verbalisanten hebben na een reeds verkregen mondelinge toestemming van de verdachte nogmaals gevraagd of hij het zeker wist. Daarop antwoordde de verdachte bevestigend. De rechtbank overweegt voorts dat de wet of een rechtsregel voortvloeiend uit jurisprudentie niet vereist dat de verbalisanten voorafgaand aan het vragen om toestemming behoren mede te delen dat de verdachte niet verplicht is om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.
4.1.3.
Conclusie
Onder de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van enig vormverzuim. De resultaten van het doorzoeken van de auto, alsook hetgeen hierop is gevolgd, kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
4.1.4.
Beoordeling subsidiair verweer
De verdachte heeft verklaard dat de auto eerst van zijn zus was en dat hij hem in januari van haar cadeau heeft gekregen. Hij is de enige die in het bezit is van de autosleutel en alleen hij gebruikt de auto. In de auto van de verdachte worden vier pakketten met heroïne aangetroffen. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie op waarvan gezegd kan worden dat het – behoudens een redelijke andersluidende verklaring van de verdachte – niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte was van de drugs in zijn auto.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de reden van zijn bezoek aan Nederland en zijn verblijf in Nederland. Ten aanzien van de reden voor zijn bezoek aan Nederland heeft de verdachte verklaard dat hij familie kwam bezoeken. Later heeft hij verklaard dat hij naar Nederland kwam om rond te reizen. Verifieerbare informatie over de familie van de verdachte in Nederland is niet bekend geworden. Ten aanzien van zijn verblijf heeft de verdachte verklaard dat hij een nacht in een kamer verbleef die [naam vriend 1] , een vriend van de verdachte die hij sinds vijf à zes jaar kent uit Marokko , voor hem had geregeld. Tevens verbleef hij een nacht bij [naam vriend 2] in [woonplaats vriend 2] . De verklaringen zijn echter onvoldoende specifiek om te kunnen verifiëren. Ten aanzien van de harddrugs in zijn auto heeft de verdachte verklaard dat hij zelf ook niet weet hoe die daar terecht zijn gekomen. De drugs vertegenwoordigen een flinke waarde en ze waren goed verstopt in de auto. Niet is gebleken op welke andere manier de drugs in de auto van de verdachte kunnen zijn verstopt. Van een redelijke andersluidende verklaring waaruit blijkt dat de verdachte niet is betrokken bij de harddrugs is evenmin gebleken. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de auto en verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 20 maart 2018 tot en met 22 maart 2018 te Rotterdam en Dordrecht en Hendrik-Ido-Ambacht, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1824 gram, van een materiaal bevattende hero
ïne, zijnde hero
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, hebbende hij, verdachte, voornoemde hoeveelheid hero
ïne in een personenauto (voorzien van het Franse kenteken: [kenteken] ) aanwezig gehad, terwijl hij, verdachte (als bestuurder van deze auto) onderweg was naar Belgi
ëen Frankrijk.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van heroïne. Hij was met bijna twee kilogram harddrugs in een door hem bestuurde personenauto op weg naar België en vervolgens Frankrijk. Door de uitvoer van drugs wordt de internationale drugshandel in stand gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het gebruik van harddrugs werkt verslavend en is schadelijk voor de gezondheid. Aangenomen moet worden dat de verdachte louter heeft gehandeld om er financieel beter van te worden. De verdachte heeft aldus het maatschappelijk belang dat de samenleving verschoond blijft van de problemen die de handel in harddrugs met zich brengt, hieraan ondergeschikt gemaakt.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding. Een dergelijke straf zou geen recht doen aan de ernst van het feit.
8.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.In beslag genomen voorwerpen
Aan dit vonnis is als bijlage een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen,
waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto verbeurd te verklaren, en het geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om zowel de personenauto als het geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen personenauto zal verbeurd worden verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte omdat niet is gebleken van een relatie tussen het geldbedrag en het bewezen feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het primaire feit: de personenauto die op de aan dit vonnis gehechte lijst is genummerd 2;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het geldbedrag dat op de aan dit vonnis gehechte lijst is genummerd 1.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A. Hello en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 20 maart 2018 tot en met 22 maart 2018 te Rotterdam en/of [woonplaats vriend 2] en/of Dordrecht en/of Hendrik-Ido-Ambacht, althans ergens in Nederland opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1824 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, hebbende hij, verdachte, voornoemde hoeveelheid heroine in een (personen)auto (voorzien van het Franse kenteken: [kenteken] ) met bestemming Belgie en/of Frankrijk, althans het buitenland, aanwezig gehad, althans bij zich gehad, terwijl hij, verdachte (als bestuurder van deze auto) onderweg was naar Belgie en/of Frankrijk, althans het buitenland;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 maart 2018 te Rotterdam en/of Dordrecht en/of Hendrik-Ido-Ambacht, althans ergens in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1824 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.