ECLI:NL:RBROT:2018:693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
ROT 18/234 en ROT 17/6996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en de beoordeling van medicinaal cannabisgebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres. Eiseres had haar rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van een psychiatrische diagnose van drugsmisbruik. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de gevolgen voor de werkgelegenheid van eiseres.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de rapportages van twee psychiaters. De eerste psychiater concludeerde dat eiseres niet geschikt was om te rijden vanwege drugsmisbruik, terwijl de tweede psychiater een contra-expertise had uitgevoerd die de diagnose betwistte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportage van de eerste psychiater voldoende onderbouwd was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie dat eiseres ongeschikt was om te rijden.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eiseres dat er sprake was van medicinaal cannabisgebruik verworpen, omdat eiseres de voorgeschreven hoeveelheid cannabis zelf aanvulde, wat niet als medicinaal gebruik kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het CBR terecht het rijbewijs van eiseres ongeldig had verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummers: ROT 18/234 en ROT 17/6996 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[Eiseres] , te Rotterdam, verzoekster, tevens eiseres (hierna: eiseres),

gemachtigde: mr. I.A. Kamans,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres met ingang van 12 juli 2017 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op wat eiseres naar voren heeft gebracht omtrent het (behoud van) haar baan en de verklaring van haar werkgever, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval sprake van een spoedeisend belang.
2.1
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet niet in hoe de wetswijziging per 1 juli 2017, waarbij de Wegenverkeerswet is gewijzigd wat betreft de regelgeving over het rijden onder invloed van drugs en de politieke discussie die daarover op dit moment volgens eiseres wordt gevoerd, in onderhavige zaak van belang kan zijn gelet op de te beoordelen periode, die voor deze datum ligt.
3. Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) bepaalt dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 bepaalt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, eerste lid, van de Wvw 1994 bepaalt dat het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vaststelt. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene.
Het tweede lid bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Artikel 27, sub b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 staat dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist is. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4.1
Nadat eiseres op 27 december 2016 in haar voertuig is staande gehouden, heeft de korpschef aan het CBR op 2 januari 2017 schriftelijk mededeling gedaan dat een vermoeden bestaat dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Bij besluit van 27 januari 2017 is de geldigheid van het rijbewijs van eiseres geschorst en heeft verweerder aan eiseres een onderzoek naar haar rijvaardigheid of lichamelijke of geestelijke geschiktheid (het ongeschiktheidsonderzoek) opgelegd. Op 8 mei 2017 heeft het onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het door [Psychiater 1] , psychiater, opgestelde rapport van 31 mei 2017. Daarin is geconcludeerd dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin kan worden gesteld.
4.2
Nadat verweerder bij het primaire besluit het rijbewijs van eiseres met ingang van 12 juli 2017 ongeldig heeft verklaard, heeft eiseres een contra-expertise laten uitvoeren waarvan de bevindingen in een ongedateerd rapport van [Psychiater 2] , psychiater, zijn vastgelegd. Bij brief van 18 oktober 2017 heeft [Psychiater 1] gereageerd op de bevindingen in het rapport van [Psychiater 2] en daarbij geconcludeerd dat de bevindingen van [Psychiater 2] geen reden zijn om het rapport van 31 mei 2017 te herzien. Bij brief van 3 november 2017 heeft [Psychiater 2] gereageerd op de reactie van [Psychiater 1] .
5. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat sprake is van de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Er is sprake van een geval als bedoeld in artikel 27, sub b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 nu verweerder eiseres gelet op paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 niet geschikt acht voor het besturen van een motorrijtuig.
6. Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter de vraag voor of het besluit van het CBR waarbij het rijbewijs van eiseres ongeldig is verklaard op basis van het rapport van [Psychiater 1] van 31 mei 2017, standhoudt.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Raad) (onder meer de uitspraken van 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9705, en 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4006) wordt onder drugsmisbruik in ruime zin verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle relevante gegevens en/of DSM-IV-TR (thans DSM-5) classificatie drugsmisbruik en/of afhankelijkheid van drugs. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder andere de uitspraak van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:456) bestaat er in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik door een keurend arts is gesteld slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarnaast volgt uit paragraaf 8.8 van de hiervoor aangehaalde bijlage dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
8.1
Eiseres voert aan dat de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
8.2
[Psychiater 1] heeft in zijn rapport van 31 mei 2017 aan zijn conclusie dat op basis van de relevante feiten sprake is van een psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin onder meer ten grondslag gelegd dat:
• ondanks dat eiseres een halfuur voor de aanhouding cannabis had gebruikt, zij zich niet high voelde. Dit duidt het meest waarschijnlijk op een voorgaande periode van overmatig cannabisgebruik en vormt een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie (DSM-5 criterium A10 DSM-IV-TR afhankelijkheidscriterium: tolerantie);
• eiseres dagelijks 1,5 tot 2 gram cannabis gebruikte. Een dergelijke hoeveelheid wordt niet
meer beschouwd als recreatief gebruik, maar duidt eerder op gewoontegebruik. Eiseres
bevestigt dit ook door te stellen dat zij dit deed als pijnstiller voor migraine en
spierspanningen. Een dergelijk gebruik wordt niet meer beschouwd als recreatief gebruik maar duidt eerder op problematisch gebruik;
• eiseres aangeeft in de afgelopen 12 maanden vaker onder invloed van cannabis te hebben auto gereden. Daarmee kan gesproken worden van het herhaaldelijk gebruik van drugs in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk was. (DSM-5 criterium A8, DSM-IV-TR misbruikcriterium: herhaaldelijk gebruik van drugs in gevaarlijke situaties);
• eiseres in het kader van spierspanningen en migraine de psychofarmaca imigran en Cannabis Flos gebruikt. Dit zijn een categorie II geneesmiddelen, die een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid heeft, vergelijkbaar met een bloedalcoholconcentratie van 0,5 tot 0,8 promille;
• de urine uitslag positief was voor cannabis hetgeen impliceert dat eiseres recent cannabis
heeft gebruikt.
Daarbij merkt de psychiater op dat hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn juist de combinatie suspect is voor drugsproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding.
8.3
Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het onderzoek op 8 mei 2017 0,3 gram Cannabis Flos voorgeschreven had gekregen van de neuroloog en dat zij dit zelf aanvulde tot een dagelijks gebruik van ongeveer 1,5 gram cannabis per dag. Voor medicinaal cannabisgebruik is vereist dat het op voorschrift van een arts wordt verstrekt met via de apotheek verstrekte medicinale cannabis. Nu eiseres de aan haar ten tijde van het onderzoek op 8 mei 2017 voorgeschreven hoeveelheid Cannabis Flos van 0,3 gram zelf aanvulde – daargelaten op welke wijze – is geen sprake van, zoals eiseres stelt, uitsluitend medicinaal cannabisgebruik. Dat eiseres stelt de cannabis al jarenlang als medicijn te gebruiken en dat de samenstelling van de aangevulde cannabis niet anders is dan de voorgeschreven cannabis, betekent niet dat tijdens de periode in geding sprake was van medicinaal gebruik van cannabis door eiseres of daarmee kan worden gelijkgesteld (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:456, r.o. 5.1). Daarbij geldt voorts dat de ex nunc toets in bezwaar, anders dan eiseres stelt, niet inhoudt dat rekening gehouden kan worden met feiten en omstandigheden die zich na de periode in geding hebben voorgedaan. Met het door eiseres op 14 juni 2017 ontvangen recept voor 1,5 gram Cannabis Bloem Bedrocan kan dan ook geen rekening worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medicinaal cannabisgebruik. Het rapport van [Psychiater 1] bevat, anders dan eiseres stelt, een onderbouwing van de diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Weliswaar heeft eiseres het onderzoek van [Psychiater 1] als onzorgvuldig ervaren, maar het rapport geeft hier geen blijk van. Nu de door eiseres ingeschakelde psychiater [Psychiater 2] in het door hem opgestelde rapport is uitgegaan van medicinaal cannabisgebruik, kan aan dit rapport niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan toekent.
8.4
Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Het CBR heeft zich mogen baseren op dit rapport en heeft terecht het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard.
8.5
Nu verweerder op grond van het rapport van [Psychiater 1] terecht tot de conclusie is gekomen dat sprake is van misbruik van psychoactieve middelen en eiseres daarmee gelet op paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 zonder meer ongeschikt wordt geacht, kan de door eiseres overgelegde uitslag van de door haar uitgevoerde rijtest geen verandering in die conclusie brengen. Ook ten aanzien van het recht op vrije medicijnkeuze geldt niet dat hieruit kan volgen dat eiseres geschikt zou zijn nu ten tijde van het onderzoek geen sprake was van een aan eiseres door een arts voorgeschreven medicinale cannabis voor een hoeveelheid van 1,5 gram. Overigens zegt het bestreden besluit uitsluitend iets over de (on)geschiktheid van eiseres om auto te rijden en niet over andere kwaliteiten en vaardigheden van eiseres.
9. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.