ECLI:NL:RBROT:2018:9288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
ROT 18/2347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op gesprekken en schending van de inlichtingenplicht in het kader van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van de eiser, die niet is verschenen op twee uitnodigingen voor gesprekken met de gemeente. De gemeente had op basis van een melding van het hennepteam een rechtmatigheidsonderzoek gestart, omdat er een hennepkwekerij was aangetroffen op het adres van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering had opgeschort en ingetrokken, omdat de eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht door niet te verschijnen op de gesprekken en geen informatie te verstrekken over de hennepkwekerij. De eiser voerde aan dat hij wegens gezondheidsproblemen bij zijn moeder niet op de gesprekken kon verschijnen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om hem niet te verwijten dat hij niet op de uitnodigingen was ingegaan. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken, en dat er geen grond was voor het oordeel dat de gemeente niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[Naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. N. Claassen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) per 9 januari 2018 opgeschort.
Bij besluit van 13 februari 2018 (primair besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken per 9 januari 2018.
Bij besluit van 15 februari 2018 (primair besluit III) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser herzien over de periode van 1 september 2017 tot en met 30 september 2017 en een bedrag van € 937,19 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 15 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Tetteroo, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving sinds 13 januari 2016 een bijstandsuitkering. Op 20 november 2017 ontving verweerder een melding van het hennepteam dat op het adres van eiser, [adres] te Rotterdam, een hennepkwekerij is aangetroffen. Verweerder is naar aanleiding hiervan een rechtmatigheidsonderzoek gestart.
2. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder eiser bij brief van 5 januari 2018 uitgenodigd voor een gesprek op 9 januari 2018. Daarbij heeft verweerder eiser verzocht om verschillende gegevens, waaronder bankafschriften en de administratie van de hennepkwekerij, mee te nemen. Omdat eiser niet is verschenen op dit gesprek heeft verweerder zijn uitkering bij besluit van 9 januari 2018 per gelijke datum opgeschort. Daarbij heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 12 januari 2018. Ook op
12 januari 2018 is eiser niet bij verweerder verschenen en heeft hij de gevraagde gegevens niet overgelegd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit voor wat betreft de opschorting en de intrekking ten grondslag gelegd dat eiser zonder bericht niet is verschenen op de gesprekken op 9 januari 2018 en 12 januari 2018 en dat hem hiervan een verwijt is te maken. Aan de herziening van eisers recht op bijstand over de periode van 1 september 2017 tot en met 30 september 2017 en de terugvordering van de over die periode verstrekte bijstand van
€ 937,19 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in strijd met de op hem rustende inlichtingenplicht bij verweerder geen melding heeft gemaakt van de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij. Van dringende redenen om af te zien van terugvordering is verweerder niet gebleken.
4. Eiser stelt dat het niet verschijnen op de gesprekken hem niet kan worden verweten omdat hij ten tijde van de uitnodigingen wegens gezondheidsproblemen bij zijn moeder verbleef. Eiser mocht, zo stelt hij, er vanuit gaan dat hij geruime tijd geen post van verweerder zou ontvangen nu verweerder op 22 december 2017 heeft toegezegd eiser zes maanden de ruimte te gegeven om aan zijn gezondheid te werken. Met betrekking tot de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij stelt eiser dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht nu hij van het bestaan van deze kwekerij niet op de hoogte was en daarom ook geen informatie kon verstrekken over de duur van de exploitatie, het aantal planten, het aantal oogsten, de kosten van het opzetten van de kwekerij en de behaalde winst.
Ten aanzien van de opschorting en intrekking
5.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw, kan het recht op bijstand worden opgeschort indien een betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
5.2.
Op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, kan het recht op bijstand worden ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort indien de betrokkene niet binnen een daarvoor gestelde termijn het geconstateerde verzuim herstelt.
5.3.
Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen op het gesprek van 9 januari 2018. Ook heeft hij geen gevolg gegeven aan de oproep in het opschortingsbesluit om 12 januari 2018 op gesprek te verschijnen en de gevraagde stukken in te leveren. De door verweerder verzochte stukken zijn van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Anders dan eiser veronderstelt, betrof het niet uitsluitend stukken met betrekking tot de hennepkwekerij, maar ook bankafschriften.
5.4.
Het betoog van eiser dat hem niet kan worden verweten dat hij niet op de gesprekken is verschenen slaagt niet. Indien eiser de, voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde, post niet tijdig heeft gezien, komt dit naar vaste rechtspraak voor zijn risico (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:257). Als hij in die periode bij zijn moeder verbleef, had eiser maatregelen moeten treffen zodat hij tijdig kennis kon nemen van de voor hem bestemde post. Uit het dossier blijkt niet van enige toezegging van de zijde van verweerder dat eiser voorlopig geen post van verweerder meer zou ontvangen. Dat eiser tijdelijk niet zou worden opgeroepen in het kader van activiteiten vanuit de tegenprestatie betekent niet dat eiser zich ook niet beschikbaar hoefde te houden voor rechtmatigheidsonderzoeken. Dit had voor eiser duidelijk moeten zijn. Uit het dossier volgt dat namens eiser al op 9 januari 2018 is geïnformeerd over de ontvangen oproep. In reactie daarop is eiser door de activeringsconsulent er ook op gewezen dat hij wel gehoor moet geven aan een oproep van de afdeling inkomen. Dat eiser dit vervolgens niet heeft gedaan en de verzochte stukken niet tijdig heeft overgelegd, kan hem worden verweten.
6. Dit betekent dat verweerder bevoegd was het recht op uitkering van eiser met ingang van 9 januari 2018 op te schorten en vervolgens per gelijke datum in te trekken. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Ten aanzien van de herziening en terugvordering
7.1
Niet in geschil is dat op 7 september 2017 een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van eiser. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de exploitatie van een hennepkwekerij in de woning van eiser een omstandigheid waarvan de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5094). Door de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet bij verweerder te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenplicht is grond voor intrekking van het recht op bijstand indien als gevolg van deze schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7.2.
Eiser stelt terecht dat de intrekking van het recht op bijstand een voor hem belastend besluit is en dat de bewijslast dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan op verweerder rust. Echter, volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2294) rechtvaardigt het feit dat in de door eiser gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling dat hij (mede)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan (ook) hem ten goede is gekomen. Het is vervolgens aan eiser om dit bewijsvermoeden te ontkrachten. Eiser is hierin niet geslaagd, nu hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en hieruit geen inkomsten heeft genoten. Dat hij ook in die periode bij zijn moeder verbleef is daarvoor onvoldoende. Eisers betoog dat in zijn situatie geen sprake kan zijn van deze omkering van de bewijslast slaagt, gelet op het voorgaande, niet. De uitspraak van de rechtbank Groningen (thans: de rechtbank Noord Nederland) waarop eiser zich beroept, dateert van vóór de genoemde vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank acht deze uitspraak dan ook niet van belang. Eisers stelling dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de hoeveelheid oogsten en dat de periode dat de hennepkwekerij werd geëxploiteerd te kort was om een omkering van de bewijslast te rechtvaardigen, maakt dit niet anders. Voor de omkering van de bewijslast zijn de bestaansduur van de hennepkwekerij en de omvang van het onderzoek niet van belang. Bovendien is de bijstandsuitkering in dit geval uitsluitend over de maand september 2017 herzien. De stelling van eiser dat hij door het Openbaar Ministerie nooit als verdachte is aangemerkt, leidt niet tot een ander oordeel, nu in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt dan in het bestuursrecht.
7.3.
Het is vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8233), dat bij activiteiten die worden verricht in het kader van een hennepkwekerij rekening moet worden gehouden met inkomsten en dat de hoogte daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de hennepkwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Nu eiser geen administratie of andere bewijsstukken met betrekking tot de aanvang, de productie en de opbrengsten van de kwekerij heeft verstrekt, heeft verweerder terecht aangenomen dat het recht op bijstand over de periode van 1 september 2017 tot en met 30 september 2017 niet kan worden vastgesteld.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van de artikelen 54, derde lid en 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden was het recht op bijstand over de maand september 2017 in te trekken en de verstrekte bijstand terug te vorderen. Tegen de terugvordering zijn geen afzonderlijke beroepsgronden ingediend zodat deze geen bespreking behoeft.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.