ECLI:NL:RBROT:2019:8797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
10/996552-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Europese subsidiefraude en valsheid in geschrift met betrekking tot ESF-subsidies

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en het feitelijk leidinggeven aan deze valsheid in geschrift, met als doel de verkrijging van subsidies van het Europees Sociaal Fonds (ESF). De verdachte, die als algemeen directeur van een stichting fungeerde, werd verweten dat zij samen met anderen valse documenten had opgemaakt om subsidies te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden met drie jaar, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank vond dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de valsheid in geschrift en dat de documenten met opzet waren geantedateerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de valsheid in geschrift wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank besloot geen straf op te leggen, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de impact daarvan op de verdachte. De vordering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor een rechtstreeks verband tussen de schade en de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996552-13
Datum uitspraak: 5 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.M. Veringa, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2019 en 1, 2, 3, 7, 8 en 22 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Er is sprake van een grove overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaar. Er zijn uitspraken van rechtbanken die als uitzondering op de regel voorbij zijn gegaan aan het arrest van de Hoge Raad waaruit volgt dat dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. De overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak is dusdanig dat het een uitzondering op de regel rechtvaardigt. Met de waarborg in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, wordt beoogd te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. De verdachte leeft al vijf jaar onder deze dreiging. De impact op haar is zichtbaar. Er is sprake van een dusdanige schending van artikel 6 EVRM dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ongeveer drie jaar is overschreden.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De rechtbank is bekend met jurisprudentie van de lagere rechtspraak waarin is geoordeeld dat de jurisprudentie van de Hoge Raad nuancering behoeft en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie bij overschrijding van de redelijke termijn in uitzonderlijke gevallen wel tot de mogelijkheden behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken van zodanige omstandigheden dat in deze zaak van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeweken. Ook overigens is niet gebleken van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn of haar recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Dit betekent dat het ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Het Agentschap SZW (hierna: het Agentschap) is een onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is belast met de uitvoering van subsidieregelingen op het gebied van sociaal economisch beleid, in het bijzonder werk en inkomen. Het Agentschap is onder andere verantwoordelijk voor de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds (hierna: ESF). Het ESF wordt onder meer ingezet op geconstateerde zwakten van de arbeidsmarkt, zoals de beperkte arbeidsparticipatie van ouderen (55+) en mensen met een arbeidsbelemmering. De ESF-programmaperiode kent een looptijd van zeven jaar. Het Agentschap beoordeelt aanvragen voor subsidie en controleert na afloop van het subsidietraject de door de subsidieaanvrager ingediende eindafrekeningen ten behoeve van de subsidievaststelling.
[naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] ) is een zogenoemd sectorfonds dat is opgericht om de gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van opleidingen voor medewerkers in de groothandel te bevorderen. De verdachte was algemeen directeur bij [naam stichting 1] , vanaf 2003 met volledige volmacht. [naam stichting 1] heeft in 2007 de integrale uitvoering van het ESF-subsidieprogramma uitbesteed aan [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). Het gaat hierbij om alle activiteiten in zowel de aanvraag-, uitvoering- en einddeclaratiefase, inclusief de contacten met het Agentschap. De verdachte was tot februari 2010 algemeen directeur van [naam bedrijf 1] , daarna was zij (enig) bestuurder.
De administratiekosten van ESF-projecten zijn – net als de onderliggende projectkosten – voor een sectorfonds subsidiabel. Een sectorfonds kan de projectadministratie ook aan een andere vennootschap uitbesteden. Op grond van de geldende regelgeving (de Handleiding Project Administratie ESF 2007-2013) moet het fonds dan de marktconformiteit van de kosten van dit bedrijf aantonen. Dit kan door middel van een benchmarkprocedure of door middel van een transparante offerteprocedure. In de benchmarkprocedure worden door middel van eigen onderzoek minimaal drie partijen vergeleken op basis van hun prijsopgaven. Deze prijsopgaven kunnen bestaan uit een offerte, een uitdraai van internet of een andere vorm van prijsopgave gebaseerd op het keuzemoment. Bij een transparante offerteprocedure wordt een bestek opgesteld waarin duidelijk wordt aangegeven wat de opdracht is. In dit bestek worden de eisen en wensen opgenomen met betrekking tot het voorwerp waarop geoffreerd moet worden zodat alle inschrijvers weten waarop zij hun offerte moeten richten. Op basis van dit bestek wordt bij minimaal drie partijen een gelijke uitnodiging tot het doen uitbrengen van een offerte gedaan. Nadat de offertes zijn binnengekomen worden deze vergeleken op basis van de criteria zoals opgenomen in het bestek. De totstandkoming van de keuze moet duidelijk vastgelegd worden in het dossier, onder andere door een beoordelingsmatrix. Vervolgens wordt de opdracht verstrekt aan de aanbieder met de economisch meest voordelige aanbieding en wordt aan de afgewezen partijen een brief gestuurd waarin aangegeven is dat zij de opdracht niet gegund krijgen.
Op 11 september 2013 is door het Agentschap aangifte gedaan van (o.a.) valsheid in geschrift met betrekking tot ESF-subsidies. Het onderzoek Elsau dat naar aanleiding van deze aangifte is gestart, heeft geleid tot diverse deelonderzoeken, vastgelegd in vijf zaaksdossiers. De aan de verdachte tenlastegelegde feiten betreffen zaaksdossiers 3, 4 en 5.
5.2.
Betrouwbaarheid verklaring medeverdachte [naam medeverdachte 1]
De rechtbank stelt vast dat in alle zaaksdossiers de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) een belangrijke rol speelt. De verdediging heeft betoogd dat zijn verklaring onbetrouwbaar is, omdat hij inconsistent, tegenstrijdig en twijfelachtig verklaart. Daarom volgt hierna eerst een overweging over de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
[naam medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoren door de Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) een uitvoerige verklaring afgelegd. Deze verklaring is in vrijwel alle zaaksdossiers belastend voor de verdachte. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, deze verklaring in beginsel betrouwbaar. [naam medeverdachte 1] heeft met zijn verklaringen immers niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf. Weliswaar heeft hij in sommige verhoren zijn betrokkenheid eerst ontkend of gebagatelliseerd en gaf hij pas na confrontatie met bewijsmiddelen openheid van zaken, maar dit wijst eerder op realiteitszin dan op het verdraaien van de werkelijkheid of het afleggen van tegenstrijdige verklaringen. In andere gevallen heeft hij bovendien meteen – of na een kleine aansporing om de waarheid te vertellen – verklaard over zijn bijdrage aan het geheel.
Tegelijkertijd is de rechtbank niet blind voor de belangrijke factor van het tijdsverloop in deze zaak. Toen [naam medeverdachte 1] werd gehoord door de Inspectie SZW (na zijn aanhouding in november 2014 en vervolgens in februari/maart 2015) dateerden de gebeurtenissen waarop de tenlastelegging ziet al van lang geleden, daar zat soms maar liefst zes à zeven jaar tussen. Het is dan ook niet vreemd dat hij destijds al moeite heeft gehad om zich de feiten weer helder voor de geest te halen. En het is dan ook al helemaal niet verwonderlijk dat hij ter zitting – nog eens vijf jaar later – regelmatig twijfelde over het verloop van de gebeurtenissen en er de voorkeur aan gaf te verwijzen naar zijn eerdere verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen van [naam medeverdachte 1] daarom in beginsel betrouwbaar, maar neemt in haar beoordeling mee dat deze op onderdelen mogelijk zijn beïnvloed door het tijdsverloop. Daarom zal de rechtbank zijn verklaringen slechts gebruiken voor het bewijs, wanneer deze door andere (objectieve) bewijsmiddelen worden ondersteund. Uitzondering daarop vormen de gevallen wanneer hij ter zitting uitdrukkelijk van zijn eerdere verklaringen tijdens zijn verhoren door de Inspectie SZW is teruggekomen. Dan worden deze eerdere verklaringen niet gebruikt voor het bewijs.
5.3.
Feit 1 (zaaksdossier 3 – Actie A-projecten)
Naar aanleiding van de aangifte van het Agentschap is onder meer onderzoek gedaan naar de offerteprocedure die heeft geleid tot het inschakelen door [naam stichting 1] van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) als uitvoerende partij voor de Actie A-projecten ‘Zicht op Werken’ 1, 2 en 3. Actie A-projecten hadden tot doel om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (ouderen, arbeidsbeperkten, niet-uitkeringsontvangers) naar werk te begeleiden. [naam medeverdachte 1] was en is indirect bestuurder van [naam bedrijf 2] en bezat – in elk geval in de tenlastegelegde periode – 50% van de aandelen van dit bedrijf.
Feit 1 heeft betrekking op de documenten van die offerteprocedure. Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat [naam stichting 1] samen met anderen meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd ten aanzien van zes documenten die samenhangen met het project ‘Zicht op Werken’ en dat zij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
De documenten die in de tenlastelegging zijn opgenomen betreffen een beschrijving van de offerteprocedure, een - na ontvangst van de drie offertes van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) en [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4] ) verstuurde - gunningsbrief aan [naam bedrijf 2] gedateerd 1 juli 2009 en een afwijzingsbrief met gelijke datum aan de andere twee partijen. Daarnaast gaat het om de overeenkomst tussen [naam stichting 1] en [naam bedrijf 2] en een document met daarin een calculatie van de trajectkosten. Deze documenten zijn aangetroffen in de in beslag genomen administratie van [naam bedrijf 1] .
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
De valsheid van de documenten op de tenlastelegging blijkt onder meer uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] en uit de communicatie tussen de verdachten. Zo worden op 27 augustus 2009 door [naam medeverdachte 1] en de heer [naam 1] (destijds ook eigenaar van [naam bedrijf 2] ) nog concept versies van de offerteprocedure en de overeenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam stichting 1] uitgewisseld, dus bijna twee maanden na de datum van ondertekening. Ook spreken de verdachte en [naam medeverdachte 1] in e-mails van eind juni 2011 over ‘een aanvullende correspondentie opzetten waarbij wordt afgesproken dat de gastoudertarieven tegen een lager tarief gaan’. Bovendien blijkt uit de verklaringen van [naam 2] van [naam bedrijf 4] in elk geval dat de offerte die is aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf 1] niet zijn offerte is geweest, als hij deze al zelf heeft ondertekend. Dit leidt tot de conclusie dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.3.2.
Standpunt verdediging
De eerste vijf documenten die worden genoemd in de tenlastelegging zijn niet vals of vervalst en de verdachte betwist dat de offerteprocedure achteraf is bedacht. Uit agenda-afspraken van de verdachte blijkt dat er vóór de datum waarop de overeenkomst met [naam bedrijf 2] is gesloten oriënterende gesprekken zijn gevoerd op basis waarvan aan drie partijen is verzocht een offerte uit te brengen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd. De e-mails van latere datum waaruit zou blijken dat de procedure is geantedateerd, kunnen ook zien op een ander project binnen Actie A, bijvoorbeeld ‘Zicht op Werken (5)’, waarvoor begin november 2009 een subsidieaanvraag is ingediend. De getuigenverklaringen van de offrerende partijen leveren ook geen bewijs op. [naam 2] ( [naam bedrijf 4] ) wijzigt zijn verklaring meerdere keren en blijft onduidelijk. De verdachte betwist bovendien dat zij de tekst van de offerte zelf zou hebben opgesteld. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) ( [naam bedrijf 3] ) ondersteunt slechts de stelling van de verdachte dat er reguliere offertes zijn uitgebracht en dat dit niet achteraf is gedaan. De verklaring van [naam medeverdachte 1] is onbetrouwbaar, hij verklaart inconsistent, tegenstrijdig en twijfelachtig. Het document ‘Calculatie trajectkosten Zicht op Werken/Actie A’ (DOC-048-48) is inderdaad achteraf opgesteld, maar het was niet de bedoeling dat dit zou worden geantedateerd. Vanwege het ontbreken van opzet en het ontbreken van bewijs voor medeplegen kan valsheid in geschrift met betrekking tot dit document niet worden bewezen. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van zowel het primair en subsidiair tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift.
5.3.3.
Beoordeling
5.3.3.1
De documenten die samenhangen met de offerteprocedure
De officier van justitie baseert de bewezenverklaring van het vals opmaken van de documenten (de offerteprocedure, de gunningsbrief, de twee afwijzingsbrieven en de overeenkomst) onder meer op de verklaring van [naam medeverdachte 1] . Tijdens zijn verhoor bij de Inspectie SZW verklaart hij dat de offerte ‘achteraf is opgemaakt in verband met de offerteprocedure’ en dat ‘de datum ook achteraf is opgemaakt’ (p. 898 van het dossier). Hij weet niet meer wanneer dat precies heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie baseert de bewezenverklaring daarnaast op de twee e-mails van 27 augustus 2009 (DOC-048-79 en DOC-048-84). Bij de eerste e-mail wordt ‘de concept offerteprocedure van Actie A’ gevoegd en bij de tweede e-mail ‘een tweetal concept overeenkomsten. Een is bedoeld om af te sluiten (…) tussen [naam stichting 1] en de hoofduitvoerder ( [naam bedrijf 2] )’. In deze e-mails staan echter geen concrete aanwijzingen dat het hier om de concept documenten voor de onderhavige Actie A-projecten (1, 2 en 3) gaat. Het alternatieve scenario van de verdediging dat het hier ook kan gaan om stukken voor een ander Actie A-project (bijvoorbeeld project 5, waarvoor later dat jaar subsidie is aangevraagd), wordt door het dossier niet weerlegd en is door de officier van justitie niet weersproken. De rechtbank kan de juistheid van dit alternatieve scenario dan ook niet uitsluiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze e-mails onvoldoende steun bieden aan de – overigens op zichzelf al summiere – verklaring van [naam medeverdachte 1] op dit punt.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] wordt evenmin ondersteund door de verklaringen van de andere offrerende partijen. [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 3] ) heeft het achteraf opstellen van de offerte ontkend en de officier van justitie heeft in zijn zaak voor het vals opmaken van zijn offerte vrijspraak verzocht. [naam 2] ( [naam bedrijf 4] ) heeft wisselende verklaringen afgelegd. Eerst heeft hij gezegd dat het document dat is aangetroffen in de administratie van [naam bedrijf 1] een offerte van [naam bedrijf 4] betreft, daarna heeft hij verklaard dat het niet zijn offerte kan zijn geweest en in zijn laatste verklaring heeft hij aangevoerd dat het slechts een intentieverklaring tot het uitbrengen van een offerte betrof en dat hij de tekst van de verdachte aangeleverd heeft gekregen. Over antedateren spreekt hij echter niet. De rechtbank acht de verklaring van [naam 2] niet betrouwbaar genoeg om deze als steunbewijs voor de verklaring van [naam medeverdachte 1] te hanteren. De offerte op het briefpapier van [naam bedrijf 4] ziet er immers niet uit als slechts een intentieverklaring, maar als een officiële offerte, inclusief prijscalculatie. Bovendien dragen de voortdurende wisselingen in zijn verklaringen niet bij aan de betrouwbaarheid van de inhoud daarvan. Het tijdsverloop heeft ook in zijn verklaring ongetwijfeld een rol gespeeld. Dat het geen ‘echte’ offerte betrof maar dat de offerteprocedure ‘doorgestoken kaart’ was, blijkt uit zijn verklaring onvoldoende.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het vals opmaken van de offerteprocedure, de gunningsbrief en afwijzingsbrieven.
Volgens de officier van justitie is de overeenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam stichting 1] (DOC-048-46 e.v.) waarin de samenwerking in de Actie A-projecten is vastgelegd, eveneens achteraf opgesteld. [naam medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoren door de Inspectie SZW verklaard dat deze overeenkomst achteraf zou zijn opgemaakt, tegelijk met de offerteprocedure. Ter zitting is hij echter stellig op deze verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij vrijwel zeker weet dat de overeenkomst wel op de data die op de overeenkomst zijn vermeld (te weten 8 en 9 juli 2009) is ondertekend, omdat hij zich herinnert dat hij destijds met zijn compagnon blij was een grote opdracht te hebben binnengehaald. Er zijn geen andere verklaringen of stukken in het dossier die antedatering van deze overeenkomst ondersteunen. De e-mail van 27 augustus 2009 van [naam 1] aan [naam medeverdachte 1] met daarbij een concept overeenkomst tussen [naam stichting 1] en [naam bedrijf 2] is – nu de overeenkomst wat betreft de prijs per trajectplan afwijkt en, zoals hiervoor besproken, het mogelijk ook om een concept overeenkomst voor een ander Actie A-project kan gaan – daartoe onvoldoende. Mede gelet op de overweging over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam medeverdachte 1] onder 5.2, ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voor het vals opmaken van de overeenkomst. De rechtbank zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging ook vrijspreken.
5.3.3.2
De ‘Calculatie trajectkosten’
De verdachte en [naam medeverdachte 1] hebben verklaard dat dit document wel later is opgesteld en is geantedateerd en dit wordt ondersteund door de e-mails van 27 en 28 juni 2011, waarvan de inhoud in de bewijsmiddelen (in bijlage II) is opgenomen. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat dit document door de verdachte samen met [naam medeverdachte 1] is geantedateerd en dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [naam stichting 1] .
5.3.4.
Conclusie
De rechtbank acht alleen het vals opmaken van het laatste document op de tenlastelegging, het document ‘Calculatie trajectkosten ‘Zicht op Werken/Actie A’, wettig en overtuigend bewezen. De verweren die zien op deze bewezenverklaring worden verworpen.
5.4.
Feit 2 (zaaksdossier 4 – [naam bedrijf 5] BV/ICAS-ILAS)
Op grond van de aangifte van het Agentschap is ook onderzoek gedaan naar de offerteprocedure die heeft geleid tot de uitbesteding van de projectadministratie door [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ). [naam bedrijf 5] was een bedrijf dat administraties voor andere ondernemingen verzorgt. De verdachte was (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf 5] . Binnen [naam bedrijf 5] is ICAS een administratiesysteem voor kleine ondernemingen en ILAS voor grote ondernemingen. De ICAS-administratie is grotendeels geautomatiseerd, de ILAS-administratie werd grotendeels verzorgd door de consultants die de contacten met de grote ondernemingen onderhielden.
Feit 2 heeft betrekking op de offerteprocedure tot uitbesteding van werkzaamheden aan [naam bedrijf 5] . De verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat [naam bedrijf 1] samen met anderen meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd met betrekking tot documenten voor een offerteprocedure voor de systemen ICAS en ILAS en dat zij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Het betreft voor ICAS een offerteverzoek van [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6] ), [naam bedrijf 7] (hierna: [naam bedrijf 7] ) en [naam bedrijf 5] en de afwijzings- dan wel gunningsbrief gericht aan deze drie bedrijven. Voor ILAS gaat het om een verzoek tot offerte gericht aan [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 8] (hierna: [naam bedrijf 8] ) en [naam bedrijf 5] , offertes van deze drie bedrijven en een gunningsbrief gericht aan [naam bedrijf 5] . MBL B.V. is overigens de handelsnaam van [naam bedrijf 9] , waarvan [naam medeverdachte 1] bestuurder en enig aandeelhouder is.
5.4.1.
Standpunt verdediging
ICAS
De verdachte heeft zich niet met de offerteprocedure bemoeid, maar deze uitbesteed aan [naam bedrijf 8] vanwege haar betrokkenheid bij [naam bedrijf 5] . De documenten van deze offerteprocedure zijn niet achteraf opgesteld. [naam 3] , die de offerte namens [naam bedrijf 5] heeft ondertekend, was wel degelijk de directeur en had de dagelijkse leiding over [naam bedrijf 5] . Dit wordt bevestigd door getuige [naam getuige 1] . De verklaring van [naam medeverdachte 1] is ook nu weer onbetrouwbaar. Er is geen overig bewijs voor het tenlastegelegde, zodat vrijspraak moet volgen.
ILAS
De offerteprocedure werd gevolgd om de consultants, die al werkzaamheden voor [naam stichting 1] / [naam bedrijf 1] verrichtten, in te zetten voor de nieuwe ESF-periode (2007-2013). De verdachte kent de e-mail van 21 april 2008 van [naam 4] , waarin zou worden verzocht om de offertes op te maken op eerdere datum, niet. De verklaring van [naam medeverdachte 1] dat er zou zijn geantedateerd, is ingegeven door het tonen van deze e-mail, maar hij weet zelf niet hoe het is verlopen. Zijn verklaring is dan ook onbetrouwbaar. De verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
5.4.2.
Beoordeling
ICAS
De rechtbank acht het medeplegen van het vals opmaken van de stukken voor de ICAS-offerteprocedure wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert de bewezenverklaring onder meer op de verklaring van [naam medeverdachte 1] . Hij verklaart bij de Inspectie SZW dat hij op verzoek van de verdachte het offerteverzoek vanuit [naam bedrijf 8] heeft opgesteld en dat vooraf duidelijk was dat [naam bedrijf 5] (die het ICAS-systeem hanteerde) de gunning moest krijgen. De namen van de twee andere betrokken bedrijven zou hij hebben doorgekregen van de verdachte.
De rechtbank gebruikt zijn verklaring voor het bewijs en verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging, omdat deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo is in de administratie van [naam bedrijf 1] een e-mail aangetroffen van 15 mei 2008 van [naam medeverdachte 1] aan (onder meer) de verdachte, waarbij een beoordelingsmatrix is gevoegd, die identiek is aan de beoordelingsmatrix die is meegestuurd met de gunnings- en afwijzingsbrieven aan [naam bedrijf 6] , [naam bedrijf 7] en [naam bedrijf 5] gedateerd 11 september 2007. [naam medeverdachte 1] heeft over de beoordelingsmatrix verklaard dat de informatie incompleet was en de matrix achteraf nog moest worden opgesteld.
Dat de offerteprocedure pas achteraf en enkel voor de dossiervorming is opgesteld blijkt ook uit de verklaring van getuige [naam getuige 2] (eigenaar van de [naam bedrijf 7] ). Hij verklaart immers dat hij het offerteverzoek en de afwijzingsbrief gericht aan zijn bedrijf helemaal niet kent. Sterker nog, de offerte op naam van [naam bedrijf 7] is helemaal niet van zijn bedrijf afkomstig. Hij verklaart dat zijn bedrijf niet bekwaam is in automatisering en nooit een dergelijk aanbod zou doen. De lay-out van de offerte klopt ook niet en de ondertekening evenmin. Hij verklaart bovendien dat hij pas in 2009 voor het eerst besprekingen met [naam medeverdachte 1] en/of de verdachte heeft gehad inzake (overigens andere) werkzaamheden met betrekking tot [naam stichting 1] . In 2006 heeft hij [naam medeverdachte 1] ook ontmoet, maar dat gesprek ging over een heel ander onderwerp.
Bovendien betreft het tweede offrerende bedrijf, [naam bedrijf 6] , het bedrijf van [naam 1] , zakenpartner van [naam medeverdachte 1] in [naam bedrijf 2] en eveneens werkzaam als consultant voor [naam stichting 1] / [naam bedrijf 1] . De offerte zou zijn ondertekend door [naam 5] , zijn vrouw, terwijl zij geen enkele rol heeft in dit bedrijf. Zij heeft verklaard dat zij de offerte niet kent en dat deze niet door haar is ondertekend. Haar naam is gebruikt om voor het Agentschap ondoorzichtig te maken dat er mogelijk sprake was van belangenverstrengeling via de betrokkenheid van [naam 1] bij [naam stichting 1] / [naam bedrijf 1] , zo verklaart [naam medeverdachte 1] .
Daarnaast geldt dat de gunnings- en afwijzingsbrieven zijn geprint op briefpapier van [naam bedrijf 1] en de brief is ondertekend door [naam 6] , namens het bestuur van [naam stichting 1] . [naam 6] heeft verklaard dat hij deze brieven nooit heeft ondertekend en dat het ook vreemd zou zijn dat hij brieven namens [naam bedrijf 1] zou ondertekenen, nu hij geen onderdeel uitmaakte van het bestuur van [naam bedrijf 1] . Dit klemt temeer omdat [naam 6] heeft verklaard dat hij niets wist van een offerteprocedure. Hij wist niet beter dan dat de verdachte vertelde dat [naam bedrijf 5] de projectadministratie voortaan zou verzorgen, de andere twee bedrijven kende hij niet.
ILAS
Ook ten aanzien van de ILAS-offerteprocedure vindt de rechtbank het medeplegen van valsheid in geschrift wettig en overtuigend bewezen. Ook deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van [naam medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat deze offerteprocedure een ‘reparatie achteraf’ is geweest.
Voor deze verklaring geldt ook dat deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging wordt gepasseerd. Vanuit het Agentschap is op 1 april 2008 per e-mail aan [naam stichting 1] , gericht aan mevrouw [naam 4] , verzocht om ‘documenten met betrekking tot de inschakeling van de heer [naam 1] ’. Daarbij wordt aangegeven dat men ervan uit gaat dat de documenten ‘morgen bij ons bezoek’ voor beoordeling beschikbaar zijn. Twintig minuten later mailt [naam 4] vanaf het algemene [naam stichting 1] e-mailadres aan onder meer [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 3] ) en [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 8] ) of zij een offerte willen maken op eigen briefpapier met een uurtarief van € 150,--, gedateerd half december 2007, ten name van [naam bedrijf 1] en ter attentie van de verdachte, met de toevoeging ‘ [naam 7] heeft het morgen nodig’. Het kan niet anders dan dat deze e-mail ziet op de ILAS-offertes (met dezelfde datering, uurtarief en adressering), ook omdat [naam 1] via [naam bedrijf 5] als consultant was ingehuurd. De verklaring van de verdachte ter zitting dat zij de e-mail van [naam 4] niet kent en haar ook zeker niet de opdracht tot verzending heeft gegeven, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Ze heeft immers zelf verklaard dat [naam 4] één van haar directiesecretaresses bij [naam bedrijf 1] was.
Tot slot onderstreept het verweer van de verdediging dat het ging om offertes voor reguliere consultancy-werkzaamheden voor de nieuwe ESF-periode (2007-2013) nu juist het oordeel van de rechtbank dat het hier niet om een echte offerteprocedure ging. [naam medeverdachte 1] , [naam 1] en [naam medeverdachte 2] zijn immers inderdaad voor de ESF-periode 2007-2013 allen als consultant ingehuurd door [naam bedrijf 5] om de ILAS-klanten te bedienen. Zij hadden dus met alleen hun eigen bedrijf nooit de consultancy voor alle grote ondernemingen kunnen verzorgen.
ICAS EN ILAS
Voor beide offerteprocedures geldt dat voor de overtuiging van de rechtbank meespeelt dat [naam bedrijf 5] , die in beide gevallen de gegunde partij was, eigendom was van de verdachte. De medewerkers die daar werkzaam waren, waren eerst in dienst bij [naam bedrijf 1] en vervolgens is besloten om de administratieve werkzaamheden onder te brengen in een commerciële BV, zo heeft de verdachte ter zitting verklaard. Het was dus wel degelijk vooraf al de bedoeling dat [naam bedrijf 5] de administratieve werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] (en ook andere sectorfondsen) zou gaan uitvoeren. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat [naam bedrijf 5] deze taken feitelijk allang uitvoerde.
Dat voor ICAS de offerte vanuit [naam bedrijf 5] niet door de verdachte, maar door [naam 3] is ondertekend, doet daar niet aan af. Weliswaar was zij op papier de directeur, maar onder meer uit haar eigen verklaring volgt dat de verdachte de feitelijke leiding had bij [naam bedrijf 5] . [naam 3] verklaart ook dat zij de titel ‘directeur’ voor haar 40e verjaardag cadeau kreeg, maar dat zij feitelijk niet zoveel te vertellen had. Zij herinnert zich de offerteprocedure niet, maar ze tekende altijd stukken voor [naam bedrijf 5] , omdat dat nu eenmaal hoorde bij haar papieren functie. De verdachte had volgens haar de feitelijke eindverantwoordelijkheid. Dit wordt ook bevestigd door [naam medeverdachte 1] en getuige [naam getuige 3] (als consultant betrokken bij [naam bedrijf 1] ). De verdachte heeft overigens ter zitting zelf ook verklaard dat [naam 3] weliswaar de leiding had over de uitvoering van de administratieve taken en het personeel, maar dat zij de leiding over de consultants had. De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte dat zij zich in het geheel niet zou hebben bemoeid met de offerteprocedures, in het licht van het voorgaande dan ook ongeloofwaardig.
5.4.3.
Conclusie
De rechtbank vindt het medeplegen in vereniging van de valsheid in geschrift voor beide offerteprocedures en het feitelijk leidinggeven daaraan door de verdachte wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
5.5.
Feit 3 (zaaksdossier 5 - [naam stichting 2] )
Naar aanleiding van de aangifte van het Agentschap hebben doorzoekingen in onder andere de woningen van de verdachte plaatsgevonden. In de administratie van de verdachte zijn documenten aangetroffen van een offerteprocedure voor de uitvoering van een project genaamd “ [naam project] ”. [naam bureau] is een programmabureau van [naam stichting 2] . [naam bureau] heeft met de gemeente Eindhoven een overeenkomst gesloten op 19 december 2011, waarin voor een project met als doel kwetsbare jongeren naar de arbeidsmarkt te begeleiden is overeengekomen dat de gemeente Eindhoven een subsidieaanvraag bij het Agentschap zou indienen.
Feit 3 heeft betrekking op de offerteprocedure voor dit project. De verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat zij, samen met een ander, documenten voor een offerteprocedure in een project van [naam bureau] vals zou hebben opgesteld. Het gaat dan om offerteverzoeken op naam van [naam bureau] gericht aan [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam 11] en offertes van deze drie bedrijven aan [naam bureau] .
5.5.1.
Standpunt verdediging
De verdachte is door [naam 8] , een zakenkennis, gevraagd om mee te kijken in de administratie van [naam bureau] . In dat kader heeft zij een voorbeelddossier opgesteld, om te laten zien hoe een dossier bij het Agentschap kan worden ingediend. De verdachte wilde dat alle gegevens in de stukken klopten en wilde volledig zijn. [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 2] ) en [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 3] ) hebben verklaard dat zij niet het idee hadden dat het een serieuze offerte was. De verdachte heeft nooit het oogmerk gehad om de stukken van de offerteprocedure als echt en onvervalst te gebruiken. Dat lijkt ook niet te zijn gebeurd; uit het dossier blijkt niet dat de stukken daadwerkelijk bij het Agentschap zijn ingediend of dat de gewenste subsidie is uitgekeerd. Er moet dan ook vrijspraak volgen.
5.5.2.
Beoordeling
Zowel de verdachte als [naam medeverdachte 1] ( [naam bedrijf 2] ) en [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 3] ), twee van de opstellers van de offertes, hebben verklaard dat de documenten op de tenlastelegging achteraf opgestelde stukken betreffen. Volgens de verdachte ging het hier slechts om een ‘voorbeelddossier’. De rechtbank vindt dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario echter ongeloofwaardig. Uit alles in het dossier blijkt dat het de bedoeling was om de betreffende documenten te gebruiken om het project ‘ESF-proof’ te maken en de gewenste subsidie te verkrijgen.
Dit blijkt ten eerste heel duidelijk uit de e-mailwisseling die de verdachte voert met onder andere [naam 9] en [naam 8] . Naar aanleiding van een e-mail van de heer [naam 10] van 14 november 2012 over een gesprek met onder meer de gemeente Eindhoven komt de mailwisseling met de verdachte over de gevraagde stukken op gang. In deze e-mail van [naam 10] wordt expliciet gevraagd om onderliggende offertes voor de inhuur van externe medewerkers, zodat deze kosten ESF-declarabel kunnen worden. Ook wordt er gesproken over een ingangsdatum van het project die ‘het beste past bij de declarabele kosten waarmee wellicht ook de kosten van voor 1 juni 2012 ESF-declarabel zijn’. Uiterlijk vrijdagmorgen wenst [naam 10] de ontbrekende stukken te ontvangen. De inspanningen van onder meer de verdachte leiden er uiteindelijk toe dat [naam 9] die vrijdag (16 november 2012) een concept reactie aan [naam 10] aan de verdachte ter controle toestuurt, met de tekst ‘Dit moet hem zo worden. Is dit ok? Alleen nog de offerte en de gunningsmatrix en hij kan weg’. Bij deze e-mail zijn onder andere de offertes van [naam bedrijf 3] en [naam 11] en de drie offerteverzoeken gevoegd. Alleen de offerte van [naam bedrijf 2] en de gunningsmatrix, zoals in de e-mail genoemd, ontbreken nog. De rechtbank leidt hieruit af dat het wel degelijk de bedoeling was om de vals opgemaakte stukken te gebruiken om de kosten van ingehuurde medewerkers subsidiabel te maken.
Daarnaast blijkt ook uit de gedetailleerde instructies die de verdachte aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gaf over de inhoud en datering van de offertes, dat deze bedoeld waren om als echt en onvervalst te worden gebruikt. De verdachte heeft per e-mail aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] verzocht om een offerte op te maken, gericht aan [naam bureau] Zij heeft daarbij aangegeven hoe de offerte geadresseerd dient te worden, welke tarieven er gehanteerd moeten worden en hoe de offerte verzonden dient te worden. [naam medeverdachte 2] heeft nog een vraag gesteld over de wijze van adressering, waarna hij nadere instructies van de verdachte heeft ontvangen. Daarbij heeft zij aangegeven dat de datering van de offerte belangrijk is en heeft ze [naam medeverdachte 2] verzocht om een concept. Na toezending van dit concept door [naam medeverdachte 2] met de vraag of die versie ‘oke’ is, heeft de verdachte nog een e-mail gestuurd met het verzoek om de adressering aan te passen omdat de vermelde adressering ten tijde van de offertedatum nog niet bestond. Naar aanleiding hiervan heeft [naam medeverdachte 2] een nieuwe versie van de offerte aan de verdachte toegezonden. Ook [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte eerst een concept toegestuurd met de vraag of het zo goed was of dat er nog wat ‘op of af’ zou moeten. Hij heeft daarna – kennelijk na commentaar van de verdachte – de laatste offertepagina opnieuw toegezonden met aangepaste tarieven. Uit deze e-mails leidt de rechtbank af dat de verdachte de stukken van deze offerteprocedure dusdanig heeft opgesteld en aangepast of heeft laten aanpassen, dat deze door [naam bureau] daadwerkelijk gebruikt konden worden om een offerteprocedure in scène te zetten. Als het om een voorbeelddossier zou gaan, zouden de specifieke adressering (‘het is een probleem als het adres in 2011 niet bestond’) en de datering immers niet zo belangrijk zijn.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de documenten wel degelijk vals heeft opgemaakt met het oogmerk om de stukken als echt en onvervalst te doen gebruiken. Uit de e-mails volgt bovendien dat bij het opmaken van de offerte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
5.5.3.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd ten aanzien van de documenten van de offerteprocedure van [naam bureau] . Het verweer van de verdediging dat het oogmerk als bedoeld in artikel 225 Sr ontbreekt, wordt verworpen.
5.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, met daarin de voor de bewezenverklaring van de drie feiten redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[naam stichting 1] ( [naam stichting 1] )
omstreeks 29 juni 2011 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander één geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
- een 'Calculatie trajectkosten 'Zicht op Werken/Actie A' (DOC-048-48),
valselijk heeft opgemaakt
immers hebben die [naam stichting 1] enhaar mededader
stoen en daar in
strijd met de waarheid de datum van datgeschriftniet juist vermeld,
zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
of
hebbende zij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging;
2.
[naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] )
omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 15 mei 2008 in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander
(en), meermalen,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
ICAS
- een 'Offerteverzoek geautomatiseerde ESF administratie' voor [naam bedrijf 1]
gedateerd 01-08-2007 (DOC-047-113 t/m 117) en
- een afwijzings- resp. gunningsbrief gedateerd 11 september 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 6] (DOC-047-96) en - [naam bedrijf 7] (DOC-047-97) en
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-98),
en
ILAS
- een verzoek tot offerte ESF-periode 2007-2013 gedateerd 3 december 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 3] (DOC-047-139) en
- [naam bedrijf 8] (DOC-047-141) en
/
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-143) en
/- een offerte van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 12-12-2007 (DOC-047-140) en- een offerte van [naam bedrijf 8] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 10-12-2007 (DOC-047-142) en
/
- een offerte van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 14-12-2007
(DOC-047-144 t/m 145) en
/- een gunningsbrief gedateerd 21 december 2007 gericht aan [naam bedrijf 5]
(DOC-047-146),
valselijk heeft opgemaakt
immers hebben die [naam bedrijf 1] en haar mededaders toen en daar in strijd met de waarheid de datum en inhoud van die geschriften niet juist vermeld of doen laten vermelden,
zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
hebbende zij, verdachtefeitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
3.
zij
in de periode van 1 november 2012 tot en met 30 november 2012 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- uitnodigingsbrieven op naam van [naam bureau] gericht
aan [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en [naam 11] (DOC-049-91 t/m 99), en- een offerte op naam van [naam bedrijf 2] aan [naam bureau] gedateerd 19-01-2011
(DOC-049-45 t/m 48), en- een offerte op naam van [naam bedrijf 3] aan [naam bureau] gedateerd 21-01-2011 (DOC-049-90),
en/- een offerte op naam van [naam 11] aan [naam bureau] gedateerd 24-01-2011 (DOC-049-100),
valselijk heeft opgemaakt en valselijk heeft doen opmaken
immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders toen en daar
in strijd met de waarheid de datum en inhoud van die geschriften niet juist vermeld en doen laten vermelden,
zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst
door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift;

2.primair

feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

3.
het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Motivering straf

De verdachte heeft, samen met anderen, willens en wetens een belangrijke bijdrage geleverd aan subsidiefraude, door documenten zelf, of als feitelijk leidinggevende, valselijk op te maken of op te laten maken. Het gaat om offerteprocedures die achteraf zijn bedacht en waarvoor de benodigde documenten achteraf zijn opgesteld.
Door de valsheid in geschrift hebben de verdachte en haar medeverdachten een schijnwerkelijkheid gecreëerd en daarmee geprobeerd een zo hoog mogelijk bedrag aan Europese subsidie te verkrijgen voor de (overhead)kosten van - veelal aan hen gelieerde - bedrijven die hun verdienmodel hebben gemaakt van het begeleiden van subsidieaanvragen. Het is de rechtbank uit het dossier en de bespreking van de zaak ter zitting niet duidelijk geworden tot welk benadelingsbedrag het bewezen verklaarde heeft geleid.
Bij de verdeling van de goed gevulde Europese subsidieruif, staat het bedrijven natuurlijk vrij er een business van te maken adviezen te geven en subsidieaanvragen te begeleiden. Het kan daarbij echter niet de bedoeling zijn dat die subsidies, door gebruik te maken van valse documenten en ten onrechte te suggereren dat de juiste procedures zijn gevolgd, voor een groot deel aan de strijkstok van die bedrijven blijft hangen, zoals hier het geval is. Op die manier zal er immers uiteindelijk minder geld overblijven voor de projecten waarvoor die subsidies uiteindelijk bedoeld zijn.
Subsidiefraude kan er bovendien toe leiden dat het draagvlak voor het verstrekken van subsidies aan (op zichzelf maatschappelijk nuttige) projecten wordt verkleind en/of (nog) meer kostenverhogende controlemomenten worden ingebouwd.
Mede door toedoen van de verdachte, die kennelijk met regelmaat documenten antedateerde, is een sfeer ontstaan waarin het normaal leek te sjoemelen met de waarheid. De rechtbank rekent het verdachte aan, dat zij hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid neemt.
Bij dergelijke feiten past in beginsel een gevangenisstraf, ook voor iemand – zoals de verdachte – met een blanco strafblad. Er moet echter ook rekening gehouden worden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op onverklaarbare wijze in geruime mate is overschreden en (ook los van die termijnoverschrijding) met het feit dat het hier gaat om oude feiten. Tussen het moment waarop verdachte in redelijkheid kon verwachten dat zij zou worden vervolgd en het vonnis van de rechtbank, zijn ongeveer vijf jaren verstreken. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn, welke te doen gebruikelijk gesteld wordt op twee jaren, met drie jaren is overschreden.
De impact die de lange duur van de procedure op verdachte heeft gehad, blijkt ook uit hetgeen zij daarover ter terechtzitting heeft verklaard en uit het reclasseringsrapport van 28 januari 2016, waarmee de rechtbank rekening houdt. Uit dit rapport blijkt dat verdachte veel negatieve gevolgen heeft ondervonden van (onder andere) deze strafzaak, zoals het feit dat zij door de media-aandacht niet meer aan werk kon komen wat veel stress en verdriet heeft veroorzaakt. De rechtbank houdt ook rekening met hetgeen uit het reclasseringsrapport naar voren is gekomen over de medische situatie van verdachte.
Ter zitting is voorts gebleken dat de verdachte aan het faillissement van haar bedrijven een flinke schuldenlast heeft overgehouden. Door de curator van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 5] , mr. C.A. de Weerdt, is een civiele procedure tegen de verdachte aangespannen, waarin de verdachte persoonlijk aansprakelijk is gesteld voor de schade als gevolg van de faillissementen. In die procedure is de verdachte door de rechtbank Den Haag onder meer veroordeeld tot betaling van een voorschot van twee miljoen euro. Ook de Belastingdienst heeft een forse vordering op de verdachte. Voorts is op vele bezittingen door de officier van justitie (conservatoir) beslag gelegd, met het oog op een aangekondigde ontnemingsvordering.
De rechtbank zal met al het voorgaande rekening houden in het voordeel van de verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet (langer) passend. Voorts is oplegging van een geldboete (gelet op de fiscale en civiele vorderingen ten aanzien van de verdachte) nóch een werkstraf (gelet op haar medische situatie) passend, vanwege het tijdsverloop ook niet in voorwaardelijke zin. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de bestraffing van de verdachte - zoals gevorderd - thans geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel meer dient en ziet zij aanleiding onder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te bepalen, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: het Ministerie) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 7.589.820,- aan materiële schade. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het Ministerie, de heer [naam vertegenwoordiger] , de volgende toelichting gegeven op de vordering. Het bedrag van ruim € 7,5 miljoen is ten onrechte uitgekeerd aan [naam stichting 1] inzake ESF-projecten. Het gaat dan om het verschil tussen de aan [naam stichting 1] uitgekeerde subsidievoorschotten en de uiteindelijk door [naam stichting 1] te ontvangen subsidies.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De beoordeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat deze te complex is. Het Ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair moet de vordering worden afgewezen, omdat het Ministerie niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De vordering is niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Zo ontbreken de grondslag van de vordering, de opbouw van het berekende bedrag en het causaal verband met de verweten strafbare feiten. Bovendien heeft de terugvordering van het bedrag aan teveel uitgekeerde voorschotten geleid tot de faillissementen van onder meer [naam stichting 1] en [naam bedrijf 1] . De verdachte is in een civiele procedure vanwege bestuurdersaansprakelijkheid veroordeeld tot het betalen van een voorschot aan de curator. Mogelijk zou de verdachte, indien zij wordt veroordeeld tot vergoeding van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, dezelfde schade tweemaal moeten voldoen.
Subsidiair moet niet-ontvankelijkverklaring van het Ministerie volgen, omdat vrijspraak dan wel toepassing van artikel 9a Sr is bepleit. Verder geldt dat het rechtstreekse verband tussen de geleden schade en de strafbare feiten, als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), niet is toegelicht, zodat de vordering moet worden afgewezen. Meer subsidiair moet het Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert nu er nog veel informatie ontbreekt.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank beoordeelt allereerst aan de hand van artikel 361, tweede lid, Sv of het Ministerie ontvankelijk is in haar vordering.
Nu de rechtbank artikel 9a Sr toepast, is voldaan aan het eerste daar genoemde ontvankelijkheidsvereiste. Het subsidiair gevoerde verweer dat toepassing van dit artikel juist tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, vindt geen steun in het recht en wordt daarom verworpen.
Het tweede ontvankelijkheidsvereiste vergt dat sprake is van ‘rechtstreekse schade’. De Hoge Raad heeft in het recente overzichtsarrest van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) nog eens uiteengezet dat ter invulling van het begrip ‘rechtstreekse schade’ er tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband moet bestaan om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De concrete omstandigheden van het geval zijn daarbij bepalend.
Het Ministerie heeft ter zitting slechts een summiere toelichting gegeven op de vordering. Daaruit volgt – als de rechtbank het goed begrijpt – dat de vordering ziet op het deel van de verstrekte subsidievoorschotten dat ten onrechte is uitgekeerd, omdat een deel van de cursus- en administratiekosten niet bij het ESF kon worden gedeclareerd en dus niet subsidiabel was. Er is overigens nog geen eindbeschikking opgesteld. Het Ministerie heeft het bedrag aan ten onrechte uitgekeerde voorschotten teruggevorderd bij [naam stichting 1] , maar [naam stichting 1] bleek niet in staat deze terugvordering te voldoen, met als gevolg het faillissement van [naam stichting 1] . Inmiddels zou dit faillissement bij gebrek aan baten zijn opgeheven, zodat het Ministerie dit bedrag niet op [naam stichting 1] heeft kunnen verhalen.
Het is de vraag of de bewezenverklaarde strafbare feiten, het meermalen plegen van valsheid in geschrift, in voldoende rechtstreeks verband staan met deze schade. Het Ministerie heeft ter zitting, ook op vragen van de rechtbank, niet duidelijk kunnen maken of (en voor welk deel) de door de verdachte gepleegde valsheid in geschrift heeft bijgedragen aan het niet kunnen declareren van de cursus- en administratiekosten bij het ESF. Ook is het de vraag of het niet kunnen terugbetalen van teveel verleende voorschotten niet eerder wordt veroorzaakt door betalingsonmacht van [naam stichting 1] , dan door het handelen van de drie verdachten in wiens zaken de vordering benadeelde partij is ingediend. In dat geval lijkt er in beginsel geen rechtstreeks verband te zijn met het plegen van valsheid in geschrift.
Op de laatste zittingsdag heeft het Ministerie – in reactie op één van de pleidooien – gesteld dat zij niet over het strafdossier beschikte, dat zij de tenlastelegging pas tijdens de zitting heeft ontvangen en dat zij haar vordering op een later moment nader wenst te onderbouwen, onder meer ten aanzien van het causaal verband tussen de strafbare feiten en de schade. De rechtbank heeft het verzoek van het Ministerie tot aanhouding van de zaak ter zitting afgewezen vanwege strijd met de goede procesorde.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de beantwoording van de vraag of er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de strafbare feiten en de gestelde schade, op dit moment niet mogelijk is en nader onderzoek vergt. Dit onderzoek zou echter leiden tot vertraging van de behandeling van de zaak en zou – mede gelet op het al zeer lange tijdsverloop in deze zaak – een onevenredige belasting van dit strafproces opleveren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de voeging in een strafrechtelijke procedure de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civielrechtelijke procedure. De Hoge Raad heeft zelfs geoordeeld dat – in het licht van artikel 6 lid 1 EVRM – de strafrechter min of meer tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht is indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen wat zij ter onderbouwing van de vordering dan wel het verweer kunnen aanvoeren (ECLI:NL:HR:2006:AV2654 en ECLI:NL:HR:2019:829). Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van ‘rechtstreekse schade’ (zie ook ECLI:NL:HR:2018:305). De rechtbank zal het Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Het Ministerie kan haar vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank merkt daarbij overigens, gelet op de gevoerde verweren, op dat – anders dan in een civiel geschil – van de rechtbank wordt verwacht dat zij dit ontvankelijkheidsvereiste als eerste toetst en dus ambtshalve vaststelt of er sprake is van voldoende rechtstreeks verband. Of een benadeelde partij aan haar stelplicht heeft voldaan als bedoeld in de artikelen 24 en 149 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, komt pas bij een inhoudelijke beoordeling van de vordering aan de orde. De behandeling van de vordering van het Ministerie blijft in dit geval echter ‘steken’ bij de beantwoording van de ontvankelijkheidsvragen. Aan een inhoudelijke beoordeling – met toe- of afwijzing als gevolg – komt de rechtbank niet toe.
Omdat het Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, wordt zij veroordeeld in de proceskosten die de verdachte ter verdediging van de vordering heeft gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen. De proceskosten van de verdachte moeten worden betaald door het Ministerie, maar deze kosten worden begroot op nihil.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 5.6 bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
[naam stichting 1] ( [naam stichting 1] )
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009
tot en met 29 juni 2011 te Reeuwijk en/of Rijssen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
- een (kopie) 'Offerteprocedure Zicht op Werken' (actie A projecten) voor [naam stichting 1]
gedateerd 1 juni 2009 (DOC-048-37 t/m 41, 50 t/m 54 en/of 63
t/m 67) en/of
- een (kopie) gunningsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 2] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-42 t/m 45)
- een (kopie) afwijzingsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 3] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-59
t/m 60) en/of
- een (kopie) afwijzingsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 4] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-74 t/m 75) en/of
- een overeenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam stichting 1] gedateerd 8 en 9 juli 2009
(DOC-048-46 t/m 47) en/of
- een 'Calculatie trajectkosten 'Zicht op Werken/Actie A' (DOC-048-48),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben die [naam stichting 1] en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) in
strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die geschrift(en)
geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009
tot en met 29 juni 2011 te Reeuwijk en/of Rijssen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
- een (kopie) 'Offerteprocedure Zicht op Werken' (actie A projecten) voor
[naam stichting 1] ( [naam stichting 1] )
gedateerd 1 juni 2009 (DOC-048-37 t/m 41, 50 t/m 54 en/of 63
t/m 67) en/of
- een (kopie) gunningsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 2] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-42 t/m 45)
- een (kopie) afwijzingsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 3] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-59
t/m 60) en/of
- een (kopie) afwijzingsbrief met beoordelingsmatrix aan [naam bedrijf 4] gedateerd
1 juli 2009 (DOC-048-74 t/m 75) en/of
- een overeenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam stichting 1] gedateerd 8 en 9 juli 2009
(DOC-048-46 t/m 47) en/of
- een 'Calculatie trajectkosten 'Zicht op Werken/Actie A' (DOC-048-48),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die
geschrift(en) geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten
vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
2.
[naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] )
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot
en met 15 mei 2008 te Reeuwijk en/of Rijssen elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
ICAS
- een 'Offerteverzoek geautomatiseerde ESF administratie' voor [naam bedrijf 1]
gedateerd 01-08-2007 (DOC-047-113 t/m 117) en/of
- een afwijzings- resp. gunningsbrief gedateerd 11 september 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 6] (DOC-047-96) en/of
- [naam bedrijf 7] (DOC-047-97) en/of
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-98),
en/of
ILAS
- een verzoek tot offerte ESF-periode 2007-2013 gedateerd 3 december 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 3] (DOC-047-139) en/of
- [naam bedrijf 8] (DOC-047-141) en/of
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-143)
en/of
- een offerte van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 12-12-2007 (DOC-047-140) en/of
- een offerte van [naam bedrijf 8] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 10-12-2007 (DOC-047-142) en/of
- een offerte van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 14-12-2007
(DOC-047-144 t/m 145) en/of
- een gunningsbrief gedateerd 21 december 2007 gericht aan [naam bedrijf 5]
(DOC-047-146),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben die [naam bedrijf 1] en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens)
in strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die geschrift(en)
geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot
en met 15 mei 2008 te Reeuwijk en/of Rijssen elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
ICAS
- een 'Offerteverzoek geautomatiseerde ESF administratie' voor [naam bedrijf 1]
( [naam bedrijf 1] )
gedateerd 01-08-2007 (DOC-047-113 t/m 117) en/of
- een afwijzings- resp. gunningsbrief gedateerd 11 september 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 6] (DOC-047-96) en/of
- [naam bedrijf 7] (DOC-047-97) en/of
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-98),
en/of
ILAS
- een verzoek tot offerte ESF-periode 2007-2013 gedateerd 3 december 2007
gericht aan:
- [naam bedrijf 3] (DOC-047-139) en/of
- [naam bedrijf 8] (DOC-047-141) en/of
- [naam bedrijf 5] (DOC-047-143)
en/of
- een offerte van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 12-12-2007 (DOC-047-140) en/of
- een offerte van [naam bedrijf 8] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 10-12-2007 (DOC-047-142) en/of
- een offerte van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 1] gedateerd 14-12-2007
(DOC-047-144 t/m 145) en/of
- een gunningsbrief gedateerd 21 december 2007 gericht aan [naam bedrijf 5]
(DOC-047-146),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben zij, vedachte, en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die
geschrift(en) geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten
vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
3.
zij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2012
tot en met 30 november 2012 te Renesse en/of Den Haag en/of Rijssen en/of Emst
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten:
- ( een) uitnodigingsbrief/-brieven op naam van [naam bureau] gericht
aan [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam 11] (DOC-049-91 t/m 99), en/of
- een offerte op naam van [naam bedrijf 2] aan [naam bureau] gedateerd 19-01-2011
(DOC-049-45 t/m 48), en/of
- een offerte op naam van [naam bedrijf 3] aan [naam bureau] gedateerd 21-01-2011
(DOC-049-90), en/of
- een offerte op naam van [naam 11] aan [naam bureau] gedateerd 24-01-2011
(DOC-049-100),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) in strijd met de waarheid de datum en/of inhoud van dat/die
geschrift(en) geantedateerd en/of niet juist vermeld en/of doen laten
vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;