Bewijswaardering feit 2 (zaaksdossier 4)
Op grond van de aangifte van het Agentschap is (onder meer) onderzoek gedaan naar de offerteprocedure die heeft geleid tot de uitbesteding van de projectadministratie door [naam stichting 1] en [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] Feit 2 heeft betrekking op die offerteprocedure.
De offerte zou zijn uitgebracht in het kader van de offerteprocedure van [naam bedrijf 1] voor werkzaamheden met betrekking tot ILAS; het administratiesysteem voor grote ondernemingen. Naast [naam bedrijf 3] zouden ook [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 2] een offerte hebben uitgebracht. De werkzaamheden zijn door [naam bedrijf 1] uiteindelijk gegund aan [naam bedrijf 2]
5.3.2.Beoordeling
5.3.2.1.
Betrouwbaarheid verklaring [naam medeverdachte 2]
heeft tijdens zijn verhoren door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) een uitvoerige verklaring afgelegd. Deze verklaring is belastend voor de verdachte. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, deze verklaring in beginsel betrouwbaar. [naam medeverdachte 2] heeft met zijn verklaringen immers niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf. Weliswaar heeft hij in sommige verhoren zijn betrokkenheid eerst ontkend of gebagatelliseerd en gaf hij pas na confrontatie met bewijsmiddelen openheid van zaken, maar dit wijst eerder op realiteitszin dan op het verdraaien van de werkelijkheid of het afleggen van tegenstrijdige verklaringen. In andere gevallen heeft hij bovendien meteen – of na een kleine aansporing om de waarheid te vertellen – verklaard over zijn bijdrage aan het geheel.
Tegelijkertijd is de rechtbank niet blind voor de belangrijke factor van het tijdsverloop in deze zaak. Toen [naam medeverdachte 2] werd gehoord door de Inspectie SZW (na zijn aanhouding in november 2014 en vervolgens in februari/maart 2015) dateerden de gebeurtenissen waarop de tenlastelegging ziet al van lang geleden, daar zat soms maar liefst zes à zeven jaar tussen. Het is dan ook niet vreemd dat hij destijds al moeite heeft gehad om zich de feiten weer helder voor de geest te halen. En het is dan ook al helemaal niet verwonderlijk dat hij ter zitting – nog eens vijf jaar later – regelmatig twijfelde over het verloop van de gebeurtenissen en er de voorkeur aan gaf te verwijzen naar zijn eerdere verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen van [naam medeverdachte 2] dus in beginsel betrouwbaar, maar neemt in haar beoordeling mee dat deze op onderdelen mogelijk zijn beïnvloed door het tijdsverloop. Daarom zal de rechtbank zijn verklaringen slechts gebruiken voor het bewijs, wanneer deze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Uitzondering daarop vormen de gevallen wanneer hij ter zitting uitdrukkelijk van zijn eerdere verklaringen tijdens zijn verhoren door de Inspectie SZW is teruggekomen. Dan worden deze eerdere verklaringen niet gebruikt voor het bewijs.
5.3.2.2.
Offerte ILAS-procedure
De rechtbank acht het medeplegen van het vals opmaken van de offerte voor de ILAS-offerteprocedure wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseert de bewezenverklaring onder meer op de verklaring van [naam medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat deze offerteprocedure een ‘reparatie achteraf’ is geweest. De rechtbank gebruikt zijn verklaring voor het bewijs en verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging, omdat de verklaring van [naam medeverdachte 2] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Vanuit het Agentschap is op 21 april 2008 per e-mail aan [naam stichting 1] , gericht aan mevrouw [naam 1] , verzocht om ‘documenten met betrekking tot de inschakeling van de heer [naam 2] ’. Daarbij wordt aangegeven dat men ervan uit gaat dat de documenten ‘morgen bij ons bezoek’ voor beoordeling beschikbaar zijn. Twintig minuten later mailt [naam 1] , de secretaresse van [naam medeverdachte 1] , vanaf het algemene [naam stichting 1] e-mailadres aan onder meer de verdachte en [naam medeverdachte 2] (MBL) of zij een offerte willen maken op eigen briefpapier met een uurtarief van € 150,--, gedateerd half december 2007, ten name van [naam bedrijf 1] en ter attentie van mevrouw [naam medeverdachte 1] , met de toevoeging ‘ [naam 3] heeft het morgen nodig’.
Het kan niet anders dan dat de offerte van [naam bedrijf 3] naar aanleiding van de e-mail van 21 april 2008 is opgemaakt, nu deze offerte op alle punten voldoet aan de “voorwaarden” zoals gesteld in die e-mail; zowel de gevraagde datering, uurtarief als adressering zijn exact zoals voorgeschreven overgenomen in de offerte. Daarbij overweegt de rechtbank dat het alternatieve scenario van de verdediging dat de offerte op 12 december 2007 is uitgebracht voor reguliere consultancy-werkzaamheden en zonder medeweten van de verdachte door [naam bedrijf 1] is gebruikt, in het geheel niet aannemelijk is geworden.
Uit de e-mail van 21 april 2008 in combinatie met het gegeven dat [naam bedrijf 3] conform het verzoek van [naam medeverdachte 1] heeft geoffreerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam bedrijf 3] en [naam medeverdachte 1] bij het valselijk opmaken van de offerte. Nu de verdachte de geantedateerde offerte namens [naam bedrijf 3] heeft uitgebracht, had hij over die verboden gedraging feitelijk de leiding.
5.3.2.3.
Conclusie
De rechtbank vindt het medeplegen van de valsheid in geschrift en het feitelijk leidinggeven daaraan door de verdachte wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.