ECLI:NL:RBROT:2020:7749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
10/600157-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde

Op 17 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De ontnemingsvordering, ingediend door de officier van justitie mr. M.L.B. Wille, betrof een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 50.831.156,-, dat door middel van een vermogensvergelijking was berekend. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende onderbouwing had geleverd voor hun verweer en verwierp dit. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 50.155.771,-, na een aftrek van 1% wegens overschrijding van de redelijke termijn. De veroordeelde werd verplicht om € 49.654.213,- aan de staat te betalen en kreeg een gijzeling opgelegd van maximaal 1080 dagen. De rechtbank benadrukte dat de verdediging niet in staat was geweest om de gestelde vermogensposten concreet en onderbouwd te weerspreken, ondanks de omvang van de vordering en de bijbehorende bewijsstukken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/600157-09 (
ontneming)
Datum uitspraak: 17 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde 1] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde]
in de Verenigde Arabische Emiraten,
gemachtigd raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda.
Inhoudsopgave
1 ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING3
2 VOORAFGAANDE VEROORDELING3
3 VORDERING3
4 WETTELIJK KADER3
5 UITGANGSPUNTEN VOOR DE BEREKENING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL4
5.1 Vermogensvergelijking4
5.2 Aannemelijkheid voordeel uit andere strafbare feiten / periode5
5.3 Bewijslastverdeling / zwijgrecht6
5.4 Horen getuigen7
5.5 Procesrecht8
5.6 Economische eenheid met (ex-)vriendin9
6 BEOORDELING EN BEREKENING OP BASIS VAN EEN VERMOGENSVERGELIJKING9
6.1 Beginvermogen9
6.2 Legale ontvangsten10
6.3 Eindvermogen11
6.3.1 Rekening in Dubai11
6.3.2 Investering in de bouw van een hotel in Nicaraqua11
6.3.3 Aankoop onroerend goed in Spanje13
6.3.4 Aankoop [adres 1] te Scheveningen14
6.3.5 Aankoop [adres 2] te Vinkeveen14
6.3.6 Bankrekening in Zwitserland15
6.3.7 Lening aan [naam persoon 1] en [naam persoon 2]16
6.3.8 Investering [naam vakantiepark] te Vinkeveen17
6.3.9 Investering [naam horecagelegenheid 1] te Lelystad18
6.3.10 Investering [adres 3] te Lelystad woning [adres 3]19
6.3.11 Investering [adres 4] te Lelystad woning [naam persoon 3]20
6.3.12 [naam bedrijf 1] te Dubai21
6.3.13 [naam bedrijf 2] te Dubai22
6.3.14 Overige bedragen op Dubai-lijsten23
6.3.15 Resumé totaal eindvermogen24
6.4 Feitelijke uitgaven aan verbruiksgoederen24
6.4.1 Investering in inbeslaggenomen partij van 135 kilogram cocaïne24
6.4.2 Afpersing van de veroordeelde25
6.4.3 Verduistering door [naam persoon 7]26
6.4.4 Sweet sixteen party’s ten behoeve van twee kinderen van de veroordeelde28
6.4.5 Uitgaven voor advocaten en familieleden van medeverdachten29
6.4.6 Autobezit in Nederland/Spanje/Dubai35
6.4.7 Uitgaven volgens telecommunicatie in de periode 25 juni 2010 tot en met 13 juli 201036
6.4.8 Verjaardagfeest van [naam persoon 4] op 16 april 201137
6.4.9 Keuken van [naam (ex) vriendin veroordeelde] aan de [adres 5] te Amstelveen37
6.4.10 Uitgaven opleiding ten behoeve van de drie kinderen van de veroordeelde in de periode 16 juni 2009 tot en met 5 juli 201137
6.4.11 Minimale kosten van levensonderhoud volgens het NIBUD vanaf 1 januari 2006 tot en met 15 november 201138
6.4.12 Loungestoelen appartement in gebruik bij de ouders van de veroordeelde38
6.4.13 Uitgaven reizen via reisbureau [naam reisbureau]38
6.4.14 Vakantiereis van [naam persoon 3] en partner naar de Malediven en Dubai39
6.4.15 Vakantiereis van de veroordeelde, zijn partner en kinderen naar de Malediven…39
6.4.16 Resumé totale feitelijke uitgaven aan verbruiksgoederen40
7 SCHATTING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL41
8 VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG41
8.1 Overschrijding van de redelijke termijn41
9 GIJZELING42
10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN42
11 BESLISSING42

1..ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2017 en - na het wijzen van een tussenvonnis op 31 mei 2017 - het onderzoek op de
terechtzitting van 6 april 2018 alsmede - na het wijzen van een tussenvonnis op 20 april 2018 - het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2020 en 3 september 2020.
De behandeling van de vordering op de terechtzittingen van 26 april 2017 en 6 april 2018 is voorafgegaan door schriftelijke conclusiewisselingen.

2..VOORAFGAANDE VEROORDELING

Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 22 november 2013 is [naam veroordeelde] veroordeeld wegens - kort gezegd - deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr), medeplegen van aanwezig hebben van 135 kilogram cocaïne (artikel 2 onder C van de Opiumwet), medeplegen van witwassen (artikel 420bis Sr) en medeplegen van
voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen (artikel 10a van de
Opiumwet).
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat de voormelde strafbare
feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De ontnemingsvordering dateert van 21 oktober 2015. De officier van justitie heeft de vordering dus aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaar.

3..VORDERING

De vordering van de officier van justitie mr. M.L.B. Wille - zoals deze na wijziging bij nadere
conclusie van 22 september 2017 en requisitoir van 9 juli 2020 is komen te luiden -, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr wordt geschat op € 50.831.156,- en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag van
€ 50.811.156,- (het bedrag van de vordering na aftrek van € 20.000,- wegens het overschrijden van de redelijke termijn) ter ontneming van dat geschatte voordeel.
De officier van justitie heeft dit bedrag berekend op basis van een vermogensvergelijking.

4..WETTELIJK KADER

In deze zaak zijn de feiten die ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering grotendeels gepleegd vóór 1 juli 2011. De (gewijzigde) vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr, zoals dat luidde
tot1 juli 2011. Het betreft wederrechtelijk verkregen voordeel dat op enigerlei wijze is verkregen uit (grotendeels onbekend gebleven) strafbare feiten.

5..UITGANGSPUNTEN VOOR DE BEREKENING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr, zoals dit luidde vóór 1 juli 2011, kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) is ingesteld, een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Bij toepassing van artikel 36e, derde lid, (oud) Sr geldt voor wat betreft de daargenoemde ‘andere strafbare feiten’ daarom als maatstaf of gelet op het SFO aannemelijk is dat dergelijke feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarbij is de rechter niet gehouden te concretiseren welke ‘andere strafbare feiten’ op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [1] Het gaat erom dat duidelijk is dat de veroordeelde over onverklaarbaar vermogen heeft beschikt. Bij het beoordelen van deze ‘aannemelijkheid’ is een berekening volgens een beredeneerde vermogensvergelijking in het algemeen een zeer sterke aanwijzing, die wordt beïnvloed door de overige omstandigheden van het geval, waaronder het verweer van de betrokkene.
Tegen de veroordeelde is, na machtiging van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, op 28 september 2011 een SFO ingesteld. Voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door het openbaar ministerie een onderzoeksperiode gehanteerd van 1 januari 2000 (het jaar waarin de veroordeelde aangifteplichtig was voor de omzetbelasting) tot en met 15 november 2011. Op laatstgenoemde datum is de veroordeelde aangehouden ter zake van de misdrijven waarvoor hij is veroordeeld en waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
5.1
Vermogensvergelijking
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afwezen, dan wel dat het openbaar ministerie wordt opgedragen een nieuw ontnemingsrapport te overleggen waarbij de berekening volgens een volledige en duidelijke vermogensvergelijking duidelijk en inzichtelijk wordt gemaakt. Daartoe is gesteld dat het huidige (aanvullend) ontnemingsrapport onvoldoende betrouwbaar is, omdat aanvankelijk is uitgegaan van een kasopstelling die is vervangen door een vermogensvergelijking. Hierdoor wordt niet langer voldaan aan de eisen die aan de grondslag van een deugdelijke berekening mogen worden gesteld. Het moet geen zoekplaatje zijn, hetgeen nu wel het geval is, aldus de verdediging.
Beoordeling
Geen rechtsregel staat er in zijn algemeenheid aan in de weg het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van een beredeneerde vermogensvergelijking te berekenen. [2] Nu het wederrechtelijk verkregen voordeel niet is gebaseerd op feiten waarvan de veroordeelde is vrijgesproken [3] , maar op een vermogensvergelijking, is de onderhavige gevolgde ontnemingsprocedure in lijn met de post-Geerings-jurisprudentie. Daarbij komt dat de methode van een berekening volgens een vermogensvergelijking dezelfde is als bij een kasopstelling, omdat het bij beide (abstracte) berekeningsmethoden in de kern gaat om vermogensvermeerdering (aanwezige voorwerpen) of uitgaven over een bepaalde periode, die niet verklaard kunnen worden uit legale inkomsten.
Conclusie
Het verweer treft dus geen doel en wordt in al zijn onderdelen verworpen.
5.2
Aannemelijkheid voordeel uit andere strafbare feiten / periode
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat door het openbaar ministerie geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen op grond waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde zich in de periode vóór 2008, althans in ieder geval vóór 2006, bezighield met het plegen van strafbare feiten waaruit hij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de aannemelijkheid van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gegrond op de door het openbaar ministerie bewezen stelling dat de veroordeelde over aanzienlijke vermogensbestanddelen beschikt, die in redelijkheid niet geacht kunnen worden uit legale inkomsten van de veroordeelde verworven te zijn, terwijl hij niet aannemelijk kan maken dat hij zich legitiem heeft verrijkt. Hoe en wanneer dit wederrechtelijk voordeel is verkregen doet niet ter zake.
De veroordeelde heeft diverse keren in opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC-gesprekken) gezegd dat hij al 25 jaar zaken doet in Zuid-Amerika. Het is zeer aannemelijk te veronderstellen dat hij hiermee doelt op zijn handel in
verdovende middelen. Immers, uit gegevens van de Belastingdienst, die op 22 juli 2011 zijn verkregen, is niets zichtbaar omtrent bezittingen en/of legaal inkomen uit dienstverband in de periode van 2007 tot en met 2011 dan wel inkomsten uit hoofde van een onderneming van de veroordeelde. In het jaar 2000 - om precies te zijn van 25 april 2000 tot 18 december 2000 - was wel sprake van een verplichting tot betaling van omzetbelasting uit hoofde van een eenmanszaak genaamd ‘ [naam eenmanszaak] ’, maar ook daaruit zijn geen inkomsten bekend geworden. [4] In dit verband is tevens van belang dat de rechtbank in voormeld vonnis in de hoofdzaak van 22 november 2013 heeft overwogen:
“De verdachte heeft niet alleen gezwegen over de feiten maar ook over zijn persoonlijke
omstandigheden. Slechts omstandigheden met betrekking tot zijn gezin zijn ter tafel gekomen. Uit het dossier doemt het beeld op van een persoon die uitsluitend in zijn onderhoud voorziet door middel van illegale/criminele activiteiten; anders gezegd een beroepscrimineel.”
Aangezien uit fiscale gegevens niet is gebleken van enige legale inkomsten of van een legaal verkregen beginvermogen van de veroordeelde, is het aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit zowel de feiten waarvoor hij is veroordeeld als uit andere strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, (oud) Sr.
In het licht van het vorenstaande wordt een onderzoeksperiode voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehanteerd vanaf 18 december 2000 [5] (de datum waarop de veroordeelde uit Nederland is uitgeschreven vanwege emigratie) en eindigend op 15 november 2011, de datum waarop de veroordeelde is aangehouden.
Conclusie
Het verweer dat niet aannemelijk is dat de veroordeelde gelden heeft gegenereerd uit andere strafbare feiten en dat slechts over de bewezenverklaarde periode van deelname aan een criminele organisatie - te weten over de periode van 25 november 2008 tot en met 14 november 2011 - dan wel vanaf 1 januari 2006 kan worden ontnomen, wordt dus verworpen.
5.3
Bewijslastverdeling / zwijgrecht
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat het openbaar ministerie niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijsplicht. Immers, het openbaar ministerie heeft geen enkel onderzoek verricht naar inkomsten c.q. vermogen in de jaren 2000-2008, waardoor geheel ten onrechte en op onjuiste gronden het beginsaldo en de legale ontvangsten op nul zijn gezet. Dat geen informatie beschikbaar is bij de Belastingdienst, Kamer van Koophandel of andere instanties is niet vreemd aangezien de veroordeelde in die periode meerdere malen vanuit Nederland emigreerde naar het buitenland (Frankrijk, Spanje, Dubai).
Beoordeling
Op 9 december 2011 is de machtiging van de rechter-commissaris tot het instellen van een SFO aan de veroordeelde uitgereikt. De veroordeelde was vanaf die datum dus op de hoogte van het feit dat tegen hem een SFO was ingesteld. Gelet hierop had het op de weg van de veroordeelde gelegen om een deugdelijke administratie te voeren en/of documenten dan wel verklaringen van getuigen te verkrijgen teneinde zijn gestelde beginvermogen en/of legale inkomsten uit het verleden nader te onderbouwen dan wel van een begin van aannemelijkheid te voorzien. Dat heeft hij niet gedaan en dit dient voor zijn risico te blijven.
Blijkens het ontnemingsrapport van 8 oktober 2015 heeft de veroordeelde in de onderzochte periode geen
legaleinkomsten c.q. vermogen gehad. Bij die stand van zaken en gelet op de bewijslastverdeling in ontnemingszaken ligt het op de weg van de veroordeelde om zijn stellingen aannemelijk te maken en nader te onderbouwen. In dit verband is van belang dat de veroordeelde op 2 oktober 2015, in het bijzijn van zijn raadsman, is geconfronteerd met de onderzoeksresultaten uit het SFO en in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bevindingen neergelegd in voormeld rapport. Uit dit rapport volgt onder andere dat onderzoek in Dubai heeft uitgewezen dat in totaal 50 bankrekeningen en 14 creditcards met de veroordeelde in verband kunnen worden gebracht. Echter, de veroordeelde heeft op 2 oktober 2015 op geen enkele zaaksinhoudelijke vraag antwoord willen geven en geen enkel inzicht gegeven in zijn financiële situatie/de herkomst van zijn (gestelde legale) inkomsten en zijn (contante) uitgaven. De omstandigheid dat de veroordeelde weigert een verklaring af te leggen kan weliswaar op zichzelf niet bijdragen aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar indien de veroordeelde geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, staat het de rechter vrij dit in zijn overwegingen omtrent die schatting te betrekken. [6]
Eind 2018 zijn vijf van de door de verdediging verzochte getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. Na deze getuigenverhoren is door de verdediging, hoewel daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, geen nadere conclusie meer genomen. Daarnaast zijn - hoewel aangekondigd door de verdediging bij (aanvullende) conclusie van antwoord - geen stukken in het geding gebracht ter weerlegging van de bevindingen uit het rapport. Evenmin is de veroordeelde op enige (ontnemings)zitting verschenen om tekst en uitleg te geven over zijn inkomsten en uitgaven. Dit terwijl de veroordeelde juist bij uitstek degene is die volledig inzage zou kunnen geven in zijn vermogen, uitgaven en geldstromen vanuit Dubai, Zwitserland en Spanje in de onderzoeksperiode. Immers, tijdens de doorzoeking in de woning van zijn zus [adres 3] in Dubai zijn Excel-lijsten aangetroffen waarop zij de vorderingen en betalingen bijhield. Deze Excel-lijsten zijn als betrouwbaar te beschouwen aangezien de veroordeelde in een OVC-gesprek op 11 april 2011 heeft verklaard:
“(ntv) mijn zus zit er als een pitbull bovenop. Ja, die doet alles voor me. Die is honderd procent te vertrouwen.” [7]
Conclusie
Door de verdediging is nimmer één van de gestelde (vermogens)posten concreet en onderbouwd weersproken, terwijl bij een vordering van ruim 50 miljoen euro - waaraan het openbaar ministerie maar liefst 30 ordners met stukken ten grondslag heeft gelegd - wel enige gemotiveerde onderbouwing mag worden verwacht. Het verweer dat het
openbaar ministerie niet aan de op hem rustende bewijsplicht heeft voldaan, wordt dus verworpen.
5.4
Horen getuigen
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat zij niet in staat is gesteld het nodige aan te dragen ter onderbouwing van haar stelling waarom de uitgangspunten/aannames in het ontnemingsrapport onjuist zijn, aangezien de rechtbank bij tussenvonnis van 31 mei 2017 het verzoek tot het horen van getuigen merendeels heeft afgewezen. De verdediging herhaalt en persisteert bij haar verzoek tot het alsnog horen van de (overige) getuigen.
Beoordeling
Tegen de achtergrond van het karakter van een ontnemingsprocedure mag van de verdediging die getuigen wil doen horen (ook) worden gevergd dat zij concreet en gemotiveerd aanvoert dat en waarom het door het openbaar ministerie onderbouwde, en voorshands niet onaannemelijke standpunt, anders moet zijn, onder opgave van de wijze waarop zij telkens door getuigen bewijs van haar stellingen denkt te kunnen leveren. [8]
Naar het oordeel van de rechtbank is het (herhaalde) verzoek tot het horen van de (overige) getuigen in het licht van het vorenstaande en met name de door het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens (30 ordners), onvoldoende onderbouwd. Bovendien acht de rechtbank het standpunt van het openbaar ministerie, gelet op de door deze gepresenteerde gegevens en berekeningen, vooralsnog aannemelijk.
Conclusie
Het (herhaalde) verzoek tot het alsnog horen van de (overige) getuigen wordt afgewezen vanwege de onvoldoende onderbouwing daarvan.
5.5
Procesrecht
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat telefoongesprekken en OVC-gesprekken slechts overige geschriften zijn, als bedoeld in artikel 344, lid 1, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, die uitsluitend in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen als bewijs kunnen dienen voor de aannames van het openbaar ministerie.
Beoordeling
In de ontnemingsprocedure gelden andere regels van procesrecht dan in de strafprocedure. Zo is in de ontnemingsprocedure één bewijsmiddel voldoende, nu op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het in de hoofdprocedure geldende bewijsrecht niet van toepassing is. Die schatting dient weliswaar te worden ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, maar voor de vaststelling van het uiteindelijke bedrag geldt het aannemelijkheidsvereiste. [9]
Conclusie
Het vorenstaande brengt met zich dat de stelling van de verdediging geen steun vindt in het recht en dus wordt verworpen.
5.6
Economische eenheid met (ex-)vriendin
Uit het rapport blijkt dat de veroordeelde gedurende vrijwel de gehele onderzoeksperiode een duurzame relatie had met [naam (ex) vriendin veroordeelde] (hierna: [naam (ex) vriendin veroordeelde] ), dat hij met haar en hun twee kinderen een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, dat gelden waarover [naam (ex) vriendin veroordeelde] kon beschikken (grotendeels) direct of indirect afkomstig waren van de veroordeelde en dat zij dus een economische eenheid vormden. Zij hebben derhalve gezamenlijk de beschikking (gehad) over de (financiële) opbrengst van de door de veroordeelde gepleegde (andere) strafbare feiten. Dit betekent dat de bankrekeningen van de (ex-)vriendin van de veroordeelde in de vermogensvergelijking worden meegenomen.

6..BEOORDELING EN BEREKENING OP BASIS VAN EEN VERMOGENSVERGELIJKING

Vervolgens is de vraag op welk bedrag het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel beredeneerd kan worden geschat.
De rechtbank gaat bij haar berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, evenals de officier van justitie, uit van de methode van een vermogensvergelijking op basis van het ontnemingsrapport van 8 oktober 2015 en het aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 21 september 2017. Deze rapporten vermelden de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [10] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van deze rapporten.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat ook bij een uitgebreid financieel onderzoek het vrijwel onmogelijk is volledig zicht te krijgen op alle (contante) uitgaven. Zo zijn notariskosten, kosten voor nutsvoorzieningen, belastingen, verzekeringen, betalingen aan stromannen, etc. niet meegenomen, omdat die gegevens niet beschikbaar kwamen. [11] Hetzelfde geldt voor de (grote) uitgaven die zijn gedaan voor het verfraaien van het uiterlijk dan wel esthetische chirurgie (facelift cadeau gegeven, borstoperatie, liposuctie, ooglidcorrectie van [naam (ex) vriendin veroordeelde] , ooglaserbehandelingen etc.). [12] Dit brengt met zich dat bij een berekening op grond van een vermogensvergelijking altijd sprake is van een schatting van het
minimalewederrechtelijk verkregen voordeel.
6.1
Beginvermogen
Het beginvermogen is het totale aangetoonde vermogen dat de veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode ter beschikking had. Het betreft hier het saldo van alle bezittingen verminderd met de schulden op dat moment.
Blijkens het ingestelde SFO heeft de veroordeelde nooit enige vermogenscomponent op zijn naam gehad, maar bezat hij en gebruikte hij die wel. Voor de tenaamstelling van deze vermogenscomponenten gebruikte hij rechtspersonen en katvangers met het doel deze vermogenscomponenten uit het zicht van de autoriteiten te houden. Dergelijk structureel verhullingsgedrag impliceert een financiering van die vermogenscomponenten met illegaal vermogen.
Uit het onderzoek blijkt dat op 18 december 2000 geen aan de veroordeelde en/of aan [naam (ex) vriendin veroordeelde] toe te rekenen vermogensbestanddelen zijn vastgesteld. Om die reden wordt het beginvermogen dan ook op
€ 0,00gesteld. [13]
6.2
Legale ontvangsten
Uit het ingestelde SFO is geen zicht gekregen op legale bronnen van inkomsten van de veroordeelde. Bij de Belastingdienst in Nederland zijn over de jaren 2001 tot en met 2010 geen (fiscale) gegevens bekend met betrekking tot de veroordeelde. Ondanks diverse rechtshulpverzoeken aan Dubai is onbekend gebleven of hij in zijn GBA-woonstaat Dubai
gekend is door de competente autoriteiten en als dat zo is, of hij daar een opgave heeft
gedaan van zijn inkomen. In Spanje is de veroordeelde in het geheel niet bekend bij de
autoriteiten, ondanks dat hij daar beschikt over meerdere stukken vastgoed, zij het dat
deze zijn ondergebracht in Spaanse B.V.’s waarvan stromannen aandeelhouders zijn. [14]
Evenmin heeft de verdediging hierover iets concreets naar voren gebracht. Op diverse wijzen werden wel salarissen en inkomens gefingeerd op een enkele bankrekening die de veroordeelde in Nederland had, maar zijn eigen inkomen werd bijvoorbeeld overgemaakt door zijn bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna ook: [naam bedrijf 1] ) in Dubai waarvoor eerst crimineel chartaal geld naar Dubai werd gebracht, vervolgens op de bankrekening van [naam bedrijf 1] werd gestort waarna een “salaris” op de Nederlandse bankrekening van de veroordeelde werd betaald.
Voor de ontvangsten van [naam (ex) vriendin veroordeelde] geldt dat zij, volgens de bij de Belastingdienst bekende gegevens, vanaf 20 juli 2006 tot en met 1 augustus 2012 voor [naam horecagelegenheid 2] en [naam horecagelegenheid 3] werkzaam is geweest en dat zij in die periode in totaal een bedrag van
€ 105.150,00 aan salarisbetalingen op haar bankrekening heeft ontvangen. [15] Het openbaar ministerie gaat ervan uit dat de loonstroken en jaaropgaven van [naam (ex) vriendin veroordeelde] valselijk door haar “werkgevers”, te weten [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , zijn opgemaakt, omdat zij een lening bij de veroordeelde hebben afgesloten die zij door middel van fictieve salarisbetalingen aan [naam (ex) vriendin veroordeelde] aflosten. Ondanks dat [naam persoon 1] en [naam persoon 2] ten overstaan van de rechter-commissaris hebben ontkend dat zij een lening bij de veroordeelde hebben afgesloten, zijn in het dossier aanwijzingen te vinden voor het tegendeel, waarover onder 6.3.7 meer. Dat die lening echter op de door het openbaar ministerie geschetste wijze werd afgelost, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hierbij spelen mee de verklaringen van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] dat de loonstroken authentiek zijn. De rechtbank neemt deze loonstroken dus ook mee bij haar schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op de onderzoeksperiode vanaf 18 december 2000 tot 15 november 2011, worden de salarisbetalingen na laatstgenoemde datum niet meegerekend, zodat een bedrag van
€ 101.900,00 [16] geldt als legale ontvangsten van [naam (ex) vriendin veroordeelde] . Aangezien [naam (ex) vriendin veroordeelde] en de veroordeelde een economische eenheid vorm(d)en, worden de legale ontvangsten van de veroordeelde op een bedrag van
€ 101.900,00gesteld.
6.3
Eindvermogen
Gedurende het SFO is een groot aantal telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd. Ook was in het zogenoemde safehouse van de veroordeelde aan de [adres 6] in Amsterdam OVC-apparatuur geplaatst. Hetgeen in het safehouse werd besproken komt overeen met hetgeen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden daar waar de financiële recherche de gesprekken van de veroordeelde heeft kunnen duiden. Bij geen enkele van die activiteiten is vastgesteld dat inhoudelijk sprake was van enige grootspraak van de zijde van de veroordeelde of anderen. [17]
6.3.1
Rekening in Dubai
De veroordeelde heeft op 11 april 2011 vanuit voormeld safehouse een OVC-gesprek gevoerd waarin hij zegt:
“Ik bedoel, ik krijg in Dubai bijna 6 procent rente over mijn geld. Ja? Nou reken maar uit.Ik heb op die rekening zeven miljoen (7.000.000) euro staan. Ik krijg 6 procent. Weet je hoe lekker dat is? Hoef ik helemaal niks voor te doen.” [18]
Gelet op dit OVC-gesprek, waarover de veroordeelde geen nadere uitleg heeft willen geven, wordt een bedrag van
€ 7.000.000,00als onvoldoende gemotiveerd betwiste vermogenscomponent opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
6.3.2
Investering in de bouw van een hotel in Nicaraqua
Naar aanleiding van met name rechtshulpverzoeken aan de Belgische en Zwitserse autoriteiten, bleek dat de veroordeelde zijn met drugshandel verdiende contante gelden giraal liet maken via zijn toenmalig zakenpartner en vriend [naam persoon 7] (bijnaam “de playboy”). [19] [naam persoon 7] zorgde er via vele risicovolle omwegen voor dat deze gelden onder andere geïnvesteerd werden in de bouw van een hotel in Nicaragua. De naam van de veroordeelde kwam niet voor in relatie tot deze investeringen.
In diverse OVC-gesprekken wordt gesproken over een investering van 8 miljoen euro door de veroordeelde in een nog te bouwen 5-sterren hotel in Nicaragua. Er zou in totaal voor een bedrag van ongeveer 10 miljoen euro zijn geïnvesteerd en de waarde van het hotel is getaxeerd op 18 miljoen euro. Echter, het hotel werd nooit afgebouwd. Dit vanwege gebrek aan gelden die niet op de plaats van hun uiteindelijke bestemming kwamen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is tijdens een doorzoeking in het appartement van de zus van de veroordeelde, [adres 3] , in Dubai een Excel-lijst aangetroffen. Dit bestand zat in een ordner met opschrift “ [naam opschrift] ”. Dit Excel-bestand dateert volgens opschrift uit 2008. [adres 3] regelde voornamelijk vanuit Dubai de financiële administratie van haar broer.
Op het genoemde Excel-bestand staan diverse bedragen genoemd in relatie tot een hotel. Het enige hotel in aanbouw in Nicaragua dat binnen het onderzoek bekend is geworden is hotel ‘ [naam hotel 1] ’ in de plaats Chinandega.
De gelden van de veroordeelde werden overgeboekt op bankrekeningen van een bedrijf genaamd [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) waarvan de Nederlandse advocaat [naam persoon 8] samen met zijn Nicaraguaanse echtgenote aandeelhouder was. [naam persoon 8] was een goede vriend en zakenpartner/facilitator van de veroordeelde, die vooral actief was bij de aankoop en verkoop van vastgoed in Spanje en het (doen) verhullen van het werkelijke eigendom ervan door het (laten) oprichten van Spaanse vennootschappen en het (laten) onderbrengen van het vastgoed daarin.
Vanuit Nicaragua zijn, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek, onder andere
afschriften ontvangen van de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] . Op de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] zijn buitenlandse overboekingen zichtbaar die hun oorsprong hadden in de contanten van de veroordeelde.
Op grond van de informatie die is verkregen uit de computer van [naam persoon 7] alsmede de tabellen en de handgeschreven aantekeningen uit de map met opschrift “ [naam opschrift] ”, afkomstig uit het appartement van [adres 3] in Dubai, én de betalingsoverzichten uit Nicaragua, is het aannemelijk dat de veroordeelde samen met [naam persoon 9] en [naam persoon 10] (bijnaam “rooie”) een bedrag van US$ 3.729.960,00 heeft geïnvesteerd in Hotel [naam hotel 1] in Nicaragua.
In de conclusie van repliek van 28 november 2016 heeft het openbaar ministerie de
berekening gebaseerd op de tabellen en de handgeschreven aantekeningen waarin een bedrag van US$ 3.500.000 staat vermeld.
Voor het aandeel van de veroordeelde (1/3 deel) betreft dit een bedrag van US$ 1.166.666. Gezien het feit dat in de Dubai lijsten met een koers van 1 € = US$ 1,25 wordt gerekend, gaat het hier om een bedrag van afgerond
€ 933.333,00.
Uit aantekeningen blijkt verder dat de veroordeelde US$ 400.000,00 ofwel
€ 320.000,00heeft betaald aan [naam persoon 8] in privé.
Derhalve wordt een bedrag van
€ 1.253.333,00(€ 933.333,00 + € 320.000,00) als onvoldoende gemotiveerd betwiste vermogenscomponent opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [20]
6.3.3
Aankoop onroerend goed in Spanje
Uit observaties verricht in Spanje, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan de Spaanse autoriteiten, bleek dat de veroordeelde, zijn familie en vrienden in de omgeving van de plaats Marbella in Zuid-Spanje de beschikking hadden over diverse appartementen en een villa. Na onderzoek door de Spaanse politie bleken deze onroerende goederen niet op naam van de veroordeelde en/of diens familie, vrienden of relaties te staan, maar op naam van Spaanse B.V.’s waarvan de aandelen op naam stonden van bekenden van de veroordeelde (stromannen) en waarvan advocaten/financieel adviseurs de bestuurders waren. Voorts heeft de veroordeelde in meerdere OVC-gesprekken gezegd dat hij veel onroerend goed bezit in Spanje met een waarde van ongeveer € 7.000.000,00. Illustratief in dit verband is een OVC-gesprek van 11 april 2011 om 08.51 uur waarin door de veroordeelde wordt gezegd:
“En ik ben nu (ntv) best wel heel veel onroerend goed (ntv) ik heb ook een paar appartementen in Marbella. Ja. In San Pedro heb ik twee appartementen. Nou en dan ondertussen (ntv) Hannes (ntv) geregeld (ntv) verhuurder (ntv) complex. Dan heb ik er drie waar mijn moeder woont.
[...] eigen, m'n moeder en waar (ntv) woont [...]Dus ik heb iets van 14 appartementen. (ntv) nu weer het huis van oorbel (fon) erbij. Dus ik wil dat effe in een andere een goeie en een goeie gezonde constructie eh. [...] Kijk want nu heb ik de tijd ervoor. Ik heb nu de dingen lopen, de investeringen lopen. Dus het is nu gewoon een kwestie van wachten een week of drie vier. (ntv).”
Om dubbeltellingen te voorkomen zijn alleen de uitgaven voor de aankoop van de appartementen, de daarvoor af te dragen 7% overdrachtsbelasting, de beheerskosten en de oprichtingskosten van de vennootschappen waar de appartementen in zijn ondergebracht meegenomen.
Voor de aankoopbedragen van de appartementen zijn de bedragen uit de notariële akten
opgenomen, tenzij de in Dubai inbeslaggenomen lijsten met betrekking tot bepaald vastgoed andere bedragen vermelden daar deze van de hand van de veroordeelde zelf zijn dan wel van zijn zus.
Het bedrag dat door de veroordeelde is geïnvesteerd in het vastgoed in Spanje is vastgesteld op € 6.610.783,13 (inclusief vervolgprofijt door verhuur van vier appartementen ad
€ 16.550,-). Dit bedrag betreft een minimumpositie. De overige kosten waaronder
notariskosten, kosten voor nutsvoorzieningen, belastingen, verzekeringen, betalingen aan
stromannen, verbouwing, inrichting, etc. zijn niet meegenomen, omdat die gegevens niet beschikbaar kwamen.
Derhalve wordt het bedrag van
€ 6.610.783,13als onvoldoende gemotiveerd betwiste vermogenscomponent opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [21]
6.3.4
Aankoop [adres 1] te Scheveningen
Het bedrag van
€ 140.000,00voor de aankoop van voornoemd appartement is door de verdediging in het geheel niet betwist, zodat dit bedrag als vermogenscomponent wordt opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [22]
6.3.5
Aankoop [adres 2] te Vinkeveen
Uit opsporingsonderzoek is gebleken dat [naam (ex) vriendin veroordeelde] voor de bouw van een vakantiewoning in april 2006 een hypothecaire geldlening ter grootte van € 335.000,00 van ING Bank heeft verkregen teneinde onder andere de grond van het perceel [adres 2] te Vinkeveen voor een bedrag van € 275.000,00 te kunnen kopen.
Bij de bouw van de woning waren diverse aannemers betrokken, waaronder de eenmanszaak [naam bedrijf 4] en Bouwbedrijf [naam bedrijf 5] . De facturen hiervoor zijn uiteindelijk op naam van [naam (ex) vriendin veroordeelde] gezet daar waar deze eerder nog op naam van zowel de veroordeelde als [naam (ex) vriendin veroordeelde] stonden. Aan het eind van het bouwtraject werden de facturen zelfs op naam van niet bestaande personen gezet.
De facturen van [naam bedrijf 4] zijn door [naam (ex) vriendin veroordeelde] zonder uitzondering contant afgerekend. Facturen die door Bouwbedrijf [naam bedrijf 5] voor bouwwerkzaamheden zijn opgemaakt zijn per
bank voldaan namens [naam (ex) vriendin veroordeelde] (via een goede vriend van de veroordeelde genaamd [naam persoon 11]
). Dit vanwege het feit dat [naam bedrijf 5] geen contante betalingen accepteerde. Ook is sprake van een factuur van [naam vastgoedbedrijf] voor de inspectie van de kelder. Ook deze factuur is per bank betaald, namelijk vanaf een bankrekening van de veroordeelde in Dubai.
Voor de inrichting en aankleding van de woning zijn onder andere de volgende uitgaven gedaan:
  • Meubels en dergelijke (voornamelijk tuinmeubelen) bij [naam ontwerper] c.q. [naam interieurbedrijf] ;
  • Kastenwanden en losse kastjes bij [naam bedrijf 6] ;
  • Shutters bij [naam bedrijf 7] .
Berekend is dat in totaal een bedrag van minimaal € 616.862,51 is geïnvesteerd. De
bedragen zijn hieronder nader gespecificeerd:
Facturen verstrekt door [naam bedrijf 4]
€ 167.430,91
Facturen bouw [naam bedrijf 5]
€ 219.157,09
Facturen [naam interieurbedrijf]
€ 94.380,35
Factuur [naam vastgoedbedrijf]
€ 14.152,67
Facturen [naam bedrijf 6]
€ 10.117,49
Facturen [naam bedrijf 7]
€ 29.500,00
Betalingen hypotheekrente
€ 82.124,00
Totaal
€ 616.862,51
Aannemelijk is dat niet [naam (ex) vriendin veroordeelde] , maar de veroordeelde de inrichting van deze woning heeft gefinancierd. Echter, de rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet onaannemelijk is dat [naam (ex) vriendin veroordeelde] in de jaren 2006 tot en met 2011 wél de hypotheekrente voor deze woning heeft betaald met het salaris dat zij ontving van [naam horecagelegenheid 2] en [naam horecagelegenheid 3] . De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor onder 6.2 heeft overwogen. Dit betekent dat het bedrag van € 82.124,00
nietin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt opgenomen.
Tevens is de rechtbank met de verdediging en het openbaar ministerie van oordeel dat op het totaalbedrag een bedrag van € 34.366,00 aan belastingaanslagen ten laste van [naam (ex) vriendin veroordeelde] in mindering dient te worden gebracht.
Een totaalbedrag van
€ 500.372,51(€ 616.862,51- € 82.124,00 - € 34.366,00) wordt derhalve als onvoldoende gemotiveerd betwiste vermogenscomponent opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [23]
6.3.6
Bankrekening in Zwitserland
Uit gegevens ontvangen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Zwitserland is geconstateerd dat zowel een diamantair uit Antwerpen, [naam persoon 12] (bijnaam “de jood”) [24] als eerdergenoemde [naam persoon 7] diverse bankrekeningen heeft geopend bij met name een bank genaamd [naam bank 1] (voorheen [naam bank 2] ) in Genève (Zwitserland). Vanaf deze rekeningen worden direct of indirect (ook via rekeningen van [naam persoon 7] in Engeland) diverse keren grote bedragen overgeboekt naar Spanje en Nicaragua welke ten behoeve van investeringen in vastgoed ten bate van de veroordeelde worden aangewend. Bij [naam bank 1] is een doorzoeking gedaan en zijn diverse medewerkers onder wie twee directeuren aangehouden ter zake van witwassen.
Op de eerder genoemde Excel-lijst, die in het appartement van [adres 3] in Dubai werd aangetroffen, staat een bedrag genoemd in relatie tot de Zwitserse bankrekening van
€ 1.900.000,00.
[Afbeelding Excel-lijst]
6.4
Feitelijke uitgaven aan verbruiksgoederen
6.4.1
Investering in inbeslaggenomen partij van 135 kilogram cocaïne
Op 22 november 2013 is [naam veroordeelde] door deze rechtbank onder andere veroordeeld wegens het medeplegen van het voorhanden hebben van deze partij cocaïne. Twee anderen ( [naam persoon 10] en [naam persoon 9] ) zijn vanwege deze zaak op 18 februari 2011 in Peru aangehouden en ieder tot 12 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat niet aannemelijk is geworden dat deze partij van 135 kilo cocaïne al was betaald, omdat uit het SFO niet naar voren komt wie de betreffende partij heeft gefinancierd.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen. Nog daargelaten dat het, met name gelet op de waarde die de cocaïne vertegenwoordigt en het risico op ontdekking daarvan, niet aannemelijk is dat de veroordeelde deze partij cocaïne daadwerkelijk op de pof zou hebben ontvangen, is het in de internationale drugswereld zeker niet gebruikelijk dat een dergelijke hoeveelheid cocaïne op de pof wordt verstrekt. Daarbij komt dat uit het zaaksdossier een beeld naar voren komt van gelijke verantwoordelijkheid en belangen met betrekking tot deze partij cocaïne tussen de veroordeelde en [naam persoon 10] daar waar het gaat om de investering in deze partij cocaïne. Uit het dossier komt naar voren dat de betreffende partij vermoedelijk eind 2010 door de criminele organisatie van de veroordeelde is ingekocht. Volgens het UNDOC World Drug Report 2012 [34] was de gemiddelde groothandelsprijs in Peru in 2010 US$ 947,00 per kilogram ofwel € 725,00 (afgerond tegen de toenmalige gemiddelde koers van ca. 0,7657 euro voor 1 US$). Dit betekent dat een totale investering heeft plaatsgevonden voor deze partij cocaïne van 135 x € 725,00 = € 97.875,00. Hiervan wordt 50% toegerekend aan de veroordeelde, dus een bedrag van
€ 48.937,00. [35]
6.4.2
Afpersing van de veroordeelde
Standpunt verdediging
De verdediging stelt, met verwijzing naar het arrest van het EHRM inzake Geerings, dat dit deel van de vordering dient te worden afgewezen, omdat het openbaar ministerie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afpersing, waarop deze contante geldstroom wordt gebaseerd, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en het geld afkomstig is van dan wel toebehoorde aan de veroordeelde.
Beoordeling
Vaststaat dat de personen die van deze afpersing werden verdacht door deze rechtbank zijn vrijgesproken. Echter, dit betekent niet dat de Geerings-jurisprudentie er aan in de weg staat dat
aannemelijkis dat de veroordeelde wel degelijk door die personen is afgeperst. Dat de veroordeelde, in verband met een mislukte verdovende middelen transactie, een bedrag van € 7.500.000,00 heeft betaald acht de rechtbank aannemelijk op grond van onderstaande OVC-gesprekken waarin de veroordeelde aan het woord is:
OVC-gesprek d.d. 15 december 2010:
“Vorig jaar NTV (niet te verstaan) twee jaar geleden alzeveneneenhalf miljoenmet die gasten. Nou weer zeven miljoen”.
OVC-gesprek d.d. 31 januari 2011:
“Is weg.En we voor 7½ miljoen afgeperst”.
OVC-gesprek d.d. 24 februari 2011:
“Ik NTV mijn nek voor je uitsteek, NTV…Je bent zelf een compagnonschap aangegaan met die imbecielen, terwijl ik vol afgeperst werd door die mensen”.
Het verweer dat deze OVC-gesprekken geen zelfstandige betekenis hebben, vindt - zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen - geen steun in het recht en wordt dus verworpen.
Daarnaast is er een CIE proces-verbaal van 18 maart 2010 waarin wordt vermeld dat de veroordeelde nog steeds door [naam persoon 20] en [naam persoon 21] wordt afgeperst en dat hij tot op heden al drie miljoen euro aan hen heeft betaald. Ook is er een CIE proces-verbaal van 3 januari 2011 waarin wordt vermeld dat de veroordeelde een hele goede drugslijn van Zuid Amerika naar Nederland heeft en dat hij als de kip met de gouden eieren wordt gezien, maar dat hij moet toestaan dat de [naam motorclub] meeliften. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [naam persoon 21] een voormalig kopstuk van de Amsterdamse [naam motorclub] is.
Gelet op het vorenstaande, waarover de veroordeelde geen uitleg heeft willen geven, is het aannemelijk dat de veroordeelde een uitgave van in totaal
€ 7.500.000,00heeft gedaan ter zake van zijn afpersing. [36]
6.4.3
Verduistering door [naam persoon 7]
Zoals hiervoor reeds is overwogen, moesten de contante gelden van de veroordeelde giraal worden gemaakt om het voor hem mogelijk te maken investeringen te doen in vastgoedprojecten in Nederland, Spanje en Nicaragua. Dit giraal maken van de contante gelden ging over meerdere schijven. [naam persoon 12] (“de jood”) heeft hierover verklaard dat [naam persoon 7] (“playboy”) hem contante euro’s, afkomstig van de veroordeelde, aanbood en dat hij deze contanten over collega-diamantairs verdeelde, die de contanten op hun bankrekening stortten. Vervolgens schrijven de diamantairs giraal gemaakte contante bedragen over naar voornamelijk de Zwitserse bankrekening van het bedrijf [naam bedrijf 8] waarvan [naam persoon 12] de ‘ultimate beneficial owner’ (belanghebbende) is. In opdracht van [naam persoon 7] maakt [naam persoon 12] geld over van [naam bedrijf 8] naar Zwitserse bankrekeningen van bedrijven van [naam persoon 7] of direct aan begunstigden van projecten van de veroordeelde. Vanaf de bankrekeningen van bedrijven van [naam persoon 7] wordt het geld overgeboekt naar bankrekeningen van [naam persoon 7] in Engeland of in sommige gevallen direct aan begunstigden van projecten van de veroordeelde. Vanaf bankrekeningen van [naam persoon 7] in Engeland worden (ook) begunstigden van projecten van de veroordeelde betaald. [37]
Uit PING-berichten [38] en OVC-gesprekken komt naar voren dat [naam persoon 7] gelden van de veroordeelde heeft verduisterd ter grootte van een bedrag van € 7.000.000,00. Dit bedrag is door de veroordeelde aan [naam persoon 7] ter beschikking gesteld om onder andere investeringen in vastgoed te doen.
Illustratief in dit verband zijn onderstaande PING-berichten, waarin de veroordeelde de gebruiker is van het PING-nummer 261FAF33, genaamd ‘Rocky’, en OVC-gesprekken:
Onderstaand OVC-gesprek van 3 januari 2011, vanaf 15.22 uur, tussen de veroordeelde, [naam persoon 10] en NN [naam 1] :
“F: Ik zeg moet je luisteren zelfde persoon zijn mijn zaken niet
M: Nee
F: Mijn zaak is gewoon op enig moment ntvdie 7 miljoen die die ntv en dat andere geld hebben jullie persoonlijk met mijn vriend geregeld. Daar ga ik me ook niet te veel in mengen weet je
M: Nee, moet je ook niet doen.”
Vervolgens voert de veroordeelde kennelijk een telefoongesprek met [naam persoon 7] :
“F: O that's nice, perfect Thank you for calling [naam persoon 7] [40] . I’m verry happy. You to
Direct na dit telefoongesprek zegt de veroordeelde:
“F:7 miljoen gejat van mij
E: Hij
F: Moet ik nog aardig tegen hem doen ook”
En onderstaand OVC-gesprek van 31 januari 2011, vanaf 15.07 uur, tussen de veroordeelde, [naam persoon 22] en [naam persoon 10] :
“(…)
F: Die Grijze wil alleen maar informatie.
B: Hij heeft het over iets van 26 miljoen of zo?
F: Ja, dat is dat geld wat hij op die rekening gezet heeft.We zijn al 7 miljoen kwijt, [naam persoon 13] en ik.
M: Ja, ja.
F: Is weg. En we voor 7 ½ miljoen afgeperst
B: Dat zijn wel aardige tikken die je dan krijgt natuurlijk.”
Gelet op vorenstaande gegevens, waarover de veroordeelde geen uitleg heeft willen geven, is het aannemelijk dat door de veroordeelde in totaal een bedrag van
€ 7.000.000,00aan [naam persoon 7] in contanten is overgedragen, zodat dit bedrag in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgave wordt meegenomen. [41]
6.4.4
Sweet sixteen party’s ten behoeve van twee kinderen van de veroordeelde
Het bedrag van
€ 51.364,05 [42] voor de Sweet sixteen party’s ten behoeve van twee kinderen van de veroordeelde is door de verdediging in het geheel niet betwist en wordt dus als contante uitgave opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [43]
6.4.5
Uitgaven voor advocaten en familieleden van medeverdachten
De veroordeelde heeft direct na de aanhouding van [naam persoon 23] en [naam persoon 24] in Australië en [naam persoon 10] en [naam persoon 9] in Peru actie ondernomen om de advocaten van deze personen te betalen. Het bedrag aan advocaatkosten is als volgt opgebouwd:
Omschrijving
Bedrag
Voor de veroordeelde zelf
€ 12.500,00
Voor [naam persoon 23]
€ 70.000,00
Voor [naam persoon 24]
€ 12.900,00
Voor [naam persoon 9] (en/of [naam persoon 10] )
€ 30.000,00
Voor [naam persoon 10]
€ 48.750,00
Totaal
€ 174.150,00

Betalingen aan de advocaat van de veroordeelde
In bij [adres 3] in Dubai aangetroffen en inbeslaggenomen bescheiden zijn twee betalingen aangetroffen aan [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] Advocaten te Amsterdam.
De eerste van
€ 7.500,00is gedaan vanaf de bankrekening van [naam (ex) vriendin veroordeelde] bij de Dubai Bank in Dubai, rekening [rekeningnummer 1] . De betalingsopdracht ( [naam opdracht] ) is kennelijk getekend door [adres 3] . De vermelde datum is 14 mei 2009. Het eerste opdrachtformulier vermeldt alleen de naam van de begunstigde bank te Amsterdam met vermelding van het rekeningnummer.
Aangezien het salaris van [naam (ex) vriendin veroordeelde] op haar bankrekening bij de ABN AMRO Bank werd gestort, is het aannemelijk dat al het geld dat op de bankrekening van [naam (ex) vriendin veroordeelde] in Dubai is terecht gekomen afkomstig is van de veroordeelde.
Op 17 september 2011 wordt er een bedrag van
€ 5.000,00overgemaakt van de bankrekening van de veroordeelde in Dubai naar de bankrekening van [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] . Ook deze overboekingsopdracht is kennelijk getekend door [adres 3] .
Het bedrag van in
totaal € 12.500,00wordt gezien als een uitgave die indirect door de veroordeelde is gedaan en zal als zodanig worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [44]

Betalingen aan de advocaat van [naam persoon 23]
De vader van [naam persoon 23] heeft verklaard:
“ [naam persoon 23] heeft mij aan de telefoon gezegd dat ik naar een hotel in Turkije moest gaan, zijnde het hotel [naam hotel 2] aan het [plaats hotel] in Istanbul. Daar zou iemand mij geld geven volgens [naam persoon 23] .
Aldaar in het hotel werd ik aangesproken door een persoon die ik achteraf herken als de persoon op foto nummer 3 (dit betreft [naam medeveroordeelde] ).
(…)
Zoals op briefje aangegeven, was dit op 07 november 2011. Ik was daar alleen. Die persoon heeft mij€ 70.000 EURO cashgegeven. Hij zei mij dat dit voor de advocaat van [naam persoon 23] was.
(…)
Ik stortte dezelfde dag nog de70.000 EUROnaar Australië voor de advocaat van [naam persoon 23] .
De advocaat in Australië naar wie ik het geld stuurde is [naam advocaat 3] . (…)”.
Dat de € 70.000,00 in contanten van de veroordeelde afkomstig is, is aannemelijk aangezien [naam medeveroordeelde] niet in een dusdanige financiële positie verkeerde dat hij € 70.000,00 uit eigen middelen kon betalen aan de ouders van [naam persoon 23] . Daarbij komt dat de veroordeelde in een OVC-gesprek op 3 mei 2011 het volgende heeft gezegd:
“F: Inmiddels is het allemaal wel een stukje makkelijker.Dat zie je nou met die advocaten, de ene advocaat na de andere, je loopt helemaal leeg daarop. Het is niet normaal jongen.
NN: NTV
F:Die ouders van [naam persoon 23] (FON), die NTV, die zullen natuurlijk ook wel beginnen over geld.”
Gezien het vorenstaande is het aannemelijk dat de veroordeelde, door tussenkomst van [naam medeveroordeelde] en de ouders van [naam persoon 23] ,
€ 70.000,00heeft betaald voor de advocaten van [naam persoon 23] . [45]

Betalingen aan de advocaat van [naam persoon 24] [46]
Op 27 april 2011 is er een OVC-gesprek waaraan [naam medeveroordeelde] en de veroordeelde deelnemen waarin het volgende wordt gezegd:
“(...)
M. Via een contact in Amerika van hem is hij terecht gekomenbij een Australische advocaat.
F. Ja.
M. Van binnenlandse zaken had ie een lijst gekregen. Die advocaat zit bij hetzelfde kantoor als die van binnenlandse zaken staat.
F. Ja.
M. Heeft ie goed contact mee, die man reageert ook snel met alles,..350 dollar per uur.
F. Ja.
M. Heb jij nog wat onv....zittingsdagen kosten 4.500 dollar per dag
F. Wat is dat?
M. Zittingsdag weet je, als je voor de rechtbank moet en die man moet daar daar de hele dag zijn. Maar hij dacht even amerikaanse dollars maarhet zijn australische dollars.
F. Ja
M. Komt bij, wel gratis bezoeken zonder dat een deposit (fon) is gestort, dat gaat ie wel in gang zetten die man gelijk.
F. Ja
M.Maar we moeten wel 10.000 dollar gaan storten.
F. Oke.
(…)
M. Hij gaat ook zorgen, dat als we storten, dat we een paar honderd dollar extra kunnen storten die de advocaat dan afgeeft aan [naam persoon 24] (NG) of stort op zijn rekening, want anders moeten ze heel ingewikkelde papieren met een of ander bankding en alles, het is beter dat die advocaat zelf stort.
F. Gewoon zo snel mogelijk tien rooien over maken.”
Op 3 mei 2011 is er een OVC-gesprek waaraan [naam persoon 25] en de veroordeelde deelnemen waarin wordt gezegd:
“F: Ja. NTV dat is toch geen geld?Nou.... tien (10) ruggen voor die advocaat van [naam persoon 24](NG). Ja... wat voor advocaat ntv...even dit dat.. nou vijf en twintig (25) ruggen weg.
S: NTV
F:Ja Scoop (NG) dat is veiligheid, voor veiligheid... Ik moet die jongens wel betalen, want als ik ze laat vallen, gaan ze misschien dat doen.
(…)
F: Morgen zie ik die ouders van staart.
S: OK. Wel?
F: Die advocaat heb z'n contact gekregen. Dan hoor ik misschien van hun wel... hoor ik wat meer.En die advocaat, die andere advocaat is bij uhhh... die daaro, die moest tien (10) ruggen, tienduizend (10.000) dollar hebben. Geregeld.
S: Vandaag?
F: Vandaag.
F: En uhh... die uhh.. die is bij hem geweest al. Ze hebben best wel een zware zaak tegen NTV en ze hebben uhh..
S: Wat hebben ze bij hem, alleen bezit of uh...
F: Ze hebben hem helemaal gevolgd vanaf uhh...
S: Vanaf Sydney.”
Op 8 maart 2012 is [naam persoon 26] (zus van [naam persoon 24] ) als getuige gehoord. Zij verklaarde:
“U hebt mij tijdens het vorige verhoor een foto laten zien van een man. Ik heb u toen gezegd dat ik hem wellicht wel eens gezien heb maar hem verder nog nooit echt ontmoet had. U vertelt mij dat hij [naam medeveroordeelde] heet, dat wist ik niet.
Ik heb deze man wel eens ontmoet. Hij stond op of rond 9 mei 2011, in ieder geval voor 10 mei 2011, voor mijn deur. (…)
Hij vroeg aan mij of wij als familie geld hadden voor een advocaat voor [naam persoon 24] . Ik gaf hem aan dat we dit niet hadden. Hierop pakte hij een pak geld uit zijn zak en legde dit op tafel. (…)
Hij gaf aan dat dit geld was bedoeld om de advocaat van [naam persoon 24] te betalen. Hij zei tegen mij dat het 5.500 euro was. Hij zei tegen mij dat de familie de advocaat moest betalen met het geld dat ik van hem kreeg. Vrijwel meteen nadat ik het geld had gekregen is hij vertrokken. Toen hij weg was heb ik gelijk het geld geteld. Ik ben bijna honderd procent zeker dat het110 briefjes van 50 eurowaren.”
Gezien het vorenstaande is het aannemelijk dat een bedrag van 10.000,00 Australische dollars is overgemaakt door of in opdracht van de veroordeelde. Tegen de toenmalige koers van € 1,00 = AUD 1,34 was dat omgerekend en afgerond
€ 7.400,00.
Kennelijk is ook door [naam medeveroordeelde]
€ 5.500,00in contanten overhandigd aan [naam persoon 26] , als betaling voor de advocaten van [naam persoon 24] . Aannemelijk is ook dat dit geld afkomstig is van de veroordeelde. Aannemelijk is dus dat in totaal een bedrag van
€ 12.900,00door de veroordeelde is betaald ten behoeve van [naam persoon 24] . [47]

Betalingen aan de advocaat van [naam persoon 9] (en/of [naam persoon 10] [48] ) via [naam persoon 27]
In een OVC-gesprek van 29 juni 2011, tussen de veroordeelde en [naam persoon 28] , wordt gezegd:
“(…)
E: te bellen ?
F: te contacten ja, het is eindelijk geregeld met die (slecht te verstaan), die advocaten, jongen wat een gevecht jongen
E: wat
F: ja die gozer daar,die zou die 40 ruggen afgeven, maar dat is nog steeds niet gebeurd weet je, (ntv) lastig weet je nou heb ik contact gehad met die gozer en die heeft voor 100 procent beloofd, dat hij het zaterdag eh regelt. (ntv)
E: heeft hij het er heen gebracht? Of niet?
F: nee, het ligt er allemaal al
E: Waarom brengt ie het niet dan
F: Ja die man moest nog (ntv) ...een buurman /buurland (fon),
E: Maar heb hij het geld al
F: Ja het geld is daar al
E: Maar heb hij dat geld al?
F: ja die man, maar de advocaat nog niet, maar die advocaat begint lastig te worden, ik had [naam persoon 27] zijn vrouw had ik al aan de deur met een briefje, dat de advocaat niet geregeld was en eh...
(…)
F: Dus (ntv) weet ik niet, dat komt van die telefoon van de Rooie, ze wisten dat een afspraak met advocaat, advocaat ..ntv..had afgelegd tijd en plek en alles had hij over de telefoon gezegd. Dus eh...ja net weer bij de vrouw van [naam persoon 27] geweest want die was ook weer aan de deur geweest...die advocaat...
E: Zijn eigen vrouw?
F: Zijn eigen vrouw. Alles is geregeld woensdag ...ntv wordt het allemaal betaald, ..in principe moet alles geregeld zijn.”
Gelet op dit OVC-gesprek is het aannemelijk dat de veroordeelde een bedrag van 40.000,00 heeft uitgegeven en verstuurd naar Zuid-Amerika (Peru), bedoeld als betaling voor de advocaten van [naam persoon 10] en/of [naam persoon 9] . Onbekend is om welke valuta het gaat. Aangezien de veroordeelde over een betaling die hij op 23 februari 2012 deed sprak over 10 ruggen (hier over 40 ruggen en een rug = 1000) waarvan bleek dat dit US$ waren en er in Peru ook met US$ kan worden betaald, is het aannemelijk dat het hier ook om US$ gaat. Tegen de toen geldende koers is dit een bedrag van
€ 30.000,00. [49]

Betalingen aan de advocaat van [naam persoon 10]
Kort na de aanhouding van [naam persoon 10] en [naam persoon 9] op 18 februari 2011 in Peru, wordt hierover tussen 22 februari 2011 en 25 februari 2011 uitgebreid gecommuniceerd.
Over en weer wordt tussen diverse partijen gesproken over diverse bedragen (400, 5000, 1000) waarvan wordt getracht deze over te boeken naar Peru voor [naam persoon 10] .
Het lukt kennelijk niet om in één keer het beoogde bedrag van 10.000,00 te betalen. In onderstaand OVC-gesprek van 24 februari 2011 tussen [naam persoon 28] en de veroordeelde, wordt het volgende gezegd:
“E:.. goh wat erg zeg voor die Rooie
F: NTV drie dagen ...geen oog dicht gedaan, helemaal aangeslagen
E: Als je hem er nou niet uit krijgt
F:Als ik hem daar niet uit krijg weet ik niet of we hem ooit weer terugzien
E: dat we hem nooit meer terug zien
F: Dat overleeft ie toch niet, hoe moet je nou overleven daar, het eerste wat ze daar kopen is van hun laatste geld een mes, heb je dat wel eens gezien die lik daar in Lima, ik ben nou in een heel ver stadium, op het mensen rechterlijke kunnen we hem er uit trekken
E: ja
F: kost wel wat maar dat komt wel goed Daar ben ik nu druk mee bezig ...Ben ook blij dat ik nu mook hier benBen volop met de advocaat bezig,... tis het slechtste wat je in je leven kan overkomen, daar dan, erger bestaat niet
E: en die broer ook
F: ja
E: die krijg je er ook uit?
F:ja, maar hoofdzaak is [naam persoon 13] natuurlijk, schijt aan die broer, als ik hem mee kan pakken, dan pak ik hem mee, maar weg komt ie dan nooit
E: Jij kan er niet meer heen?
F: nee
(…)
F:ik heb gisteren nog 10 ruggen moeten overboeken naar een advocaat.”
Dat het om dollars gaat blijkt uit het gesprek van 22 februari 2011 tussen de veroordeelde en [naam persoon 29] (broer van [naam persoon 13] ) waarin de veroordeelde zegt:
“geef alles maar even aan [naam medeveroordeelde] door. [naam persoon 29] gaat [naam medeveroordeelde] een sms sturen. sms met naam van de advocaat western union lima en dan 10.000 us dollar dat ie dat regelt.”Omgerekend met de toen geldende koers was dit een bedrag van afgerond
7.500 euro.
Blijkens onderstaand telefoongesprek van 13 maart 2011 maakt [naam persoon 29] op of rond 13 maart 2011 een bedrag van
€ 11.250,00(US$ 15.000,00) over naar de advocaat van [naam persoon 10] . Gezien het feit dat de veroordeelde wil dat [naam persoon 29] laat weten of het gelukt is, is aannemelijk dat dit geld feitelijk afkomstig is van de veroordeelde. Van de rekening ( [rekeningnummer 2] ) van [naam persoon 29] komt het bedrag in ieder geval niet.
Telefoongesprek 13 maart 2011:
[naam medeveroordeelde] vraagt of [naam persoon 29] die overboeking heeft gedaan.
[naam persoon 29] vraagt welke [naam medeveroordeelde] bedoelt, naar die advocaat?
[naam medeveroordeelde] vraagt het bij iemand bij hem op de achtergrond, hij vraagt hoeveel dat was.
De persoon op de achtergrond bij [naam medeveroordeelde] is niet te verstaan.
[naam medeveroordeelde] zegt vervolgens: van die 20.
[naam persoon 29] zegt dat hij 15.000,= dollar over heeft gemaakt naar die advocaat.
[naam medeveroordeelde] zegt dat [naam persoon 29] even moet wachten. Vervolgens wordt de telefoon over gegeven aan 023 [naam veroordeelde] en heeft [naam veroordeelde] een gesprek met [naam persoon 29] .
[naam veroordeelde] vraagt of [naam persoon 29] “hem” nog gesproken heeft.
[naam persoon 29] zegt dat “hij” drie keer heeft gebeld.
[naam persoon 29] zegt dat de nieuwe advocaat het over gaat nemen, die Engels talige.
(…)
[naam veroordeelde] zegt dat hij van de week bij de advocaat was en er moest nog een overboeking gebeuren...van 20.
[naam persoon 29] zegt dat hij er niks van weet, maar hij zal contact opnemen met [naam 2] / [naam 3] (fon).
[naam persoon 29] zegt dat het geen probleem is, ze kunnen gewoon overmaken. [naam persoon 29] zegt dat zijn vader ook een eigen dollarrekening heeft dus...
[naam veroordeelde] zegt een paar keer asl je dat wil doen... [naam veroordeelde] zegt dat hij dan morgen met [naam 4] (fon)
Als [naam persoon 29] hem dan dan even wil laten weten als dat gelukt is. Dat is goed. [naam veroordeelde] zegt dat zij gewoon zorgen voor eten/drinken en van alles. En dan hij daar comfortabel zit. [naam veroordeelde] zegt dat het verder allemaal prima verloopt.
[naam persoon 29] zegt dat ze het bespreken als hij terug is.
Blijkens onderstaand OVC-gesprek van 12 september 2011 is in de eerste week van september 2011 nogmaals een bedrag van 40.000,00 door de veroordeelde verstuurd naar Zuid-Amerika (Peru) ten behoeve van de advocaten van [naam persoon 10] c.q. de omkoping van een rechter. Ook hierbij wordt ervan uitgegaan dat het een betaling van US$ is geweest en dat dit omgerekend
€ 30.000,00betreft.
In een OVC-gesprek van 12 september 2011, waaraan onder andere de veroordeelde en [naam persoon 30] deelnemen, praat de veroordeelde over betalingen die hij heeft gedaan ten behoeve van [naam persoon 10] als volgt:
“D: Rechter is omgekocht?
F: ja die rechter is omgekocht en belangrijke papieren wegvorige week zijn er weer 40 ruggen die kant op gegaan, het is niet zo dat je ze een paar miljoen moet betalen, het is te overzien maar anders doe je ook dan,
D: ja
(…)”
Conclusie
Na de aanhouding van [naam persoon 10] zorgt de veroordeelde er voor dat zijn advocaten in Peru worden betaald. In februari 2011 heeft hij
€ 7.500,00(US$ 10.000,00) over laten maken. In maart 2011 wordt er
€ 11.250,00(US$ 15.000,00) overgemaakt. In september 2011 is er nogmaals
€ 30.000,00(US$ 40.000,00) overgemaakt voor [naam persoon 10] (en/of [naam persoon 9] ).
Het is dus aannemelijk dat in
totaaleen bedrag van
€ 48.750,00,00door de veroordeelde is uitgegeven ten behoeve van het betalen van kosten van rechtsbijstand voor [naam persoon 10] (en/of [naam persoon 9] ). [50]
6.4.6
Autobezit in Nederland/Spanje/Dubai
Hierna worden 19 auto’s beschreven waarvan bekend is geworden dat deze door de veroordeelde zijn aangeschaft voor eigen gebruik, door hem zijn betaald maar bij anderen dan bij hem in gebruik zijn of op naam van anderen staan in Nederland, Spanje en/of Dubai. Het is aannemelijk dat de uitgaven voor deze auto's contant zijn gedaan dan wel per bank, maar dat daar een contante uitgave door de veroordeelde aan ten grondslag lag.
Eerder genoemde [naam persoon 16] heeft twee auto’s van het merk Mercedes gekocht bij ‘ [naam autobedrijf 3] ’ in Nederland en deze vermoedelijk uitgevoerd naar Spanje. Deze twee auto’s zijn vervolgens bij de veroordeelde in Spanje aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze twee auto’s zijn in deze paragraaf in de berekening meegenomen en niet in paragraaf 6.3.12 ‘ [naam bedrijf 1] te Dubai’. Er is dus geen sprake van een dubbeltelling.
[ afbeeelding document met auto's en kentekennummers]

7..SCHATTING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

Gezien het voorgaande kan het door de veroordeelde in de periode van 18 december 2000 tot 15 november 2011 geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel naar het oordeel van de rechtbank als volgt worden berekend:
Beginvermogen (6.1) € 0,00
Legale ontvangsten [naam (ex) vriendin veroordeelde] (6.2) € 101.900,00
Eindvermogen (6.3.15) € 33.821.426,36 -
Beschikbaar voor het doen van uitgaven aan verbruiksgoederen (negatief) € 33.719.526,36
Uitgaven aan verbruiksgoederen (6.4.16)
€ 16.436.244,77 +
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 50.155.771,13

8..VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG

8.1
Overschrijding van de redelijke termijn
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden en dat dit dient te leiden tot een compensatie van 10% op het vast te stellen ontnemingsbedrag.
Beoordeling
De Hoge Raad heeft in zijn standaardarrest van 17 juni 2008 [63] overwogen dat de redelijke termijn in ontnemingszaken begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Dat moment zal in de regel niet samenvallen met dat waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in de met de ontnemingsvordering samenhangende strafzaak begint. Het is aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 27 oktober 2015, omdat op die datum de ontnemingsvordering aan de veroordeelde is betekend.
In deze zaak is sprake van bijzondere omstandigheden, nu het rapport op 8 oktober 2015 is afgerond waarna op 31 mei 2017 een tussenvonnis is gewezen. Vervolgens is op 21 september 2017 een aanvullend rapport uitgebracht waarna op 20 april 2018 wederom een tussenvonnis is gewezen. Daarop zijn in oktober en november 2018 op verzoek van de verdediging getuigen bij de rechter-commissaris gehoord. Vervolgens werd de inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering op 13 december 2019 aangehouden in verband met ziekte van de raadsman.
Gelet op de aanvangsdatum en genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden en dat deze overschrijding matiging van het vast te stellen ontnemingsbedrag tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal daarom de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het hiervoor vermelde bedrag waarop het als wederrechtelijk verkregen voordeel (tenminste) is geschat, maar dat bedrag verminderen met 1%, welk bedrag vervolgens wordt afgerond op
€ 501.558,00
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van afgerond
€ 49.654.213,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

9..GIJZELING

Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. De rechtbank zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.

10..TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

11..BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op afgerond € 50.155.771,00 (zegge: vijftig miljoen honderdvijfenvijftig duizend zevenhonderdéénenzeventig euro);
- legt aan de veroordeelde de
verplichting op tot betaling aan de staat van € 49.654.213,00 (zegge: negenveertig miljoen zeshonderdvierenvijftig duizend tweehonderddertien euro);
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 (zegge: duizendtachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2020.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414 r.o. 2.4.2.
2.Vgl. Hoge Raad 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1182 (Charles Zwolsman).
3.De veroordeelde is bij vonnis van 22 november 2013 vrijgesproken van de investering in een partij van 451 kilo cocaïne en van een investering in een partij van 230 kilo methamfetamine alsmede van het medeplegen van voorbereidingshandelingen (dossier Venezuela).
4.Aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 3.
5.Aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 4 bovenaan.
6.Vgl. Hoge Raad 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3193 r.o. 2.3.3 en 2.3.4.
7.Deeldossier 5.2.7, bijlage 2, pagina 15.
8.Vgl. Hoge Raad 25 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8950.
9.Vgl. Hoge Raad 24 april 2007, NJ 2007, 265.
10.Zie Hoge Raad 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087.
11.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 8 oktober 2015, pagina 13.
12.Proces-verbaal 5de (financieel) verhoor [naam veroordeelde] d.d. 2 oktober 2015, pagina 156.
13.Aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 5.
14.Deeldossier 5.2.5, pagina 3 onderaan.
15.Deeldossier 5.2.13, pagina’s 18 en 19 en bijlage op pagina 420.
16.€ 105.150,00 verminderd met € 750,00 van [naam horecagelegenheid 2] op 26-7-2012 en met € 1.000,00 op 12-6-2012, € 750,00 op 2-7-2012 en € 750,00 op 1-8-2012 van [naam horecagelegenheid 3] .
17.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 8 oktober 2015, pagina 8.
18.Deeldossier 5.2.7, pagina 15, en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 6.
19.[naam persoon 7] is op 3 juli 2011 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden wegens fraude en witwassen.
20.Deeldossier 5.2.8 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 6.
21.Deeldossier 5.2.9 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 7.
22.Deeldossier 5.2.10 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 7.
23.Deeldossier 5.2.11 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina’s 7 en 8.
24.[naam persoon 12] werd in juni 2010 voor witwassen veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf.
25.OVC-gesprek van 2 september 2011 tussen 11.09 en 13.19.
26.Deeldossier 5.2.12 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 8.
27.Deeldossier 5.2.13.
28.Deeldossier 5.2.15.
29.Deeldossier 5.2.16 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 9.
30.Deeldossier 5.2.17 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina’s 9 en 10.
31.Deeldossier 5.2.19 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 10.
32.Deeldossier 5.2.20 en aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 11.
33.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 15 t/m 31.
34.UNDOC staat voor United Nations Office on Drugs and Crime. Voor dit rapport zie:
35.Deeldossier 5.2.2 en aanvullend rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina’s 12 en 13.
36.Deeldossier 5.2.5 en aanvullend rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 13.
37.Deeldossier 5.2.6, bijlage 9.
38.PINGen is een vorm van mobiele communicatie via mobiele telefoons, oorspronkelijk alleen van het merk BlackBerry, via BlackBerry Messenger. Anders dan bij sms gaat adressering niet met het gewone telefoonnummer, maar met een speciaal nummer, de BlackBerry PIN.
39.Met ultras worden waarschijnlijk kilo's cocaïne bedoeld zoals blijkt uit een bericht van 25 februari 2011:
40.Dit betreft [naam persoon 7] .
41.Deeldossier 5.2.6 en aanvullend rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina’s 13 en 14.
42.Op pagina’s 9 en 10 van deeldossier 5.2.14 is in het rapport uitgegaan van € 2.350,00 als minimaal bedrag voor optredens, maar de optelsom bedraagt € 2.150,00 (Beense € 200,00 + Replay € 200,00 en Lange Frans € 1.750,00).
43.Deeldossier 5.2.14 en aanvullend rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 september 2017, pagina 14.
44.Deeldossier 5.2.21, pagina’s 2 t/m 5 en bijlagen.
45.Deeldossier 5.2.21, pagina’s 6 en 7 en bijlagen.
46.[naam persoon 24] is in Australië onder observatie geweest terwijl hij met een camper, met daarin
47.Deeldossier 5.2.21, pagina 9 t/m 13 en bijlagen.
48.[naam persoon 10] en [naam persoon 9] zijn vanwege de 135 kilogram cocaïne die in Peru in beslag is genomen, op 18 februari 2011 in Peru aangehouden en ieder tot 12 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
49.Deeldossier 5.2.21, pagina 14 en bijlage.
50.Deeldossier 5.2.21 pagina’s 21 t/m 33 en bijlagen.
51.Deeldossier 5.2.22.
52.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 6 en 7.
53.Deeldossier 5.2.24, pagina 7.
54.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 7 t/m 10.
55.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 10 t/m 12.
56.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 12 en 13.
57.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 13 en 14.
58.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 31 en 32.
59.De wisselkoers van de US$ ten opzichte van de euro bedroeg op 23 dec. 2009 1 USD = € 0.7001.
60.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 32 t/m 34.
61.De wisselkoers van de US$ ten opzichte van de euro bedroeg op 15 dec. 2010 1 USD = € 0.7458.
62.Deeldossier 5.2.24, pagina’s 34 en 35.
63.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.12.2.