ECLI:NL:RBROT:2021:2500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/4728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes voor overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot wachttijden en VKI-formulier bij slacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een maatschap die zich bezighoudt met de veehouderij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete opgelegd van € 7.500,- wegens twee overtredingen van de Wet dieren. De eerste overtreding betrof het niet in acht nemen van de voorgeschreven wachttijd voor het in de handel brengen van landbouwhuisdieren na toediening van diergeneesmiddelen. De tweede overtreding was het onjuist invullen van het voedselketeninformatieformulier (VKI) bij de slacht van een rund. Na bezwaar van eiseres werd de boete door de minister verlaagd tot € 5.000,-, maar eiseres ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 24 februari 2021 heeft eiseres betwist dat de overtredingen zijn begaan en heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht de overtredingen heeft vastgesteld op basis van het rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport, ondanks de betwisting door eiseres.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de boete van € 5.000,- niet onevenredig is, maar heeft deze wel verlaagd tot € 4.500,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft, en het primaire besluit herroepen. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. Bouwman,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 7.500,- vanwege twee overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 10 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 5.000,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van in totaal € 7.500,- voor de volgende twee beboetbare feiten.
1.1.
Beboetbaar feit 1: De voorgeschreven wachttijd werd niet in acht genomen voor het in de handel brengen van landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren in het geval van toediening van toegestane stoffen of producten.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.4, aanhef en onder c, van het Besluit diergeneesmiddelen, en met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling Diergeneesmiddelen. Het boetebedrag voor deze overtreding is € 5.000,-.
1.2.
Beboetbaar feit 2: De houder van dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, verstrekte desgevraagd niet alle relevante informatie (middels het voedselketeninformatieformulier) over gevoerde diervoeders, toegepaste diergeneesmiddelen, aanwezige ziekten, analyseresultaten dan wel toepasselijke controles aan de bevoegde autoriteit.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten en met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, zevende lid van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004). Het boetebedrag voor deze overtreding is € 2.500,-.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder handhaaft de vastgestelde beboetbare feiten maar acht het totaalbedrag van de boete voor beide overtredingen niet evenredig en matigt de boete tot een bedrag van € 5.000,-.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 30 mei 2018 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In het rapport schrijven de toezichthouders onder meer het volgende:

Op donderdag 22 februari 2018 ontving ik, toezichthouder [naam] , een verzoek om een inspectie in te stellen naar aanleiding van een melding met betrekking tot rund NL [nummer] welke op woensdag 7 februari 2018 werd geslacht bij Abattoir [naam] . Ik las in deze melding opgesteld door Drs. [naam] o.a. :
"Rund met afwijking en spuitplek maar niets vermeld op VKI
AB onderzoek negatief, geen AB gevonden
Rund is afgekeurd voor humane consumptie".
"Graag onderzoek naar gezondheid van het dier, gebruik diergeneesmiddelen, logboek, wachttermijn en juistheid VKI
"
[…]
Ik zag op het VKI formulier dat het betrekking had op het rund met identificatiecode:NL [nummer] . Ik zag op dit VKI formulier dat alle vragen met "Nee" beantwoord waren.
Op woensdag 11 april 2018, omstreeks 13:00 uur bevond ik, [naam toezichthouder] , mij samen met toezichthoudend collega [naam toezichthouder] op het bedrijf [eiseres] gevestigd aan de [adres] , gemeente [plaats] .
Aldaar spraken wij een man die zich voorstelde als [A] . Wij hebben ons aan hem gelegitimeerd als toezichthouders, en deelden hem het doel van ons komen mede.
[…]
Wij brachten [A] op de hoogte van onze bevindingen en deelden hem mede dat wij onderzoek wilden doen naar het rund met levensnummer NL [nummer] . Overtreder [A] deelde ons mede dat het rund met levensnummer NL [nummer] inderdaad behandeld was. Op ons verzoek toonde [A] ons het logboek (Bijlage 6 en 7) waarin de toepassingen van diergeneesmiddelen bij gehouden worden. Ik [naam toezichthouder] zag in dit logboek o.a. het volgende staan:
31-1 3949 Ubrolexin RA
02-02-2018 3949 smorgens + savonds ubrolexin RA
03-02-2018 3949 RA Ubrolexin UITHouden 3949 + 4633 (smorgens)
Ik [naam toezichthouder] deelde overtreder [A] mede dat ik een rapport van bevindingen op zou maken en dat dat inhoudt dat er een bestuurlijke boete op gelegd kan worden. Hierop deelde ik [naam toezichthouder] hem mede dat ik enkele vragen had maar dat hij daarop niet hoefde te antwoorden. Op woensdag 11 april, omstreeks 13.30 uur, verklaarde [A] desgevraagd als volgt:
"Mijn naam is [A] , ik ben geboren op [geboortedatum] , ik ben verantwoordelijk voor de maatschap [eiseres] . Ik ben ook degene die de verantwoording draagt voor het melkvee. Ik ben tevens de bestuurder van [naam] en [naam] dit zijn maten van de maatschap [eiseres] . Mijn zoon [naam] is de andere maat, maar die houdt zich niet echt bezig met het melkvee. Het rund met levensnummer NL [nummer] is op 31 januari 2018 en op 2 en 3 februari 2018 behandeld met Ubrolexin. Het rund is behandeld door onze melker [B] , hij is sinds 1 januari 2018 als ZZPer werkzaam voor ons. Hij heeft de behandelingen in het logboek geschreven. Ik zal u het logboek tonen, in het logboek vermelden we niet het 9 cijferige levensnummer, maar het 4 cijferige werknummer. Ik zie in het logboek dat de koe in het uier behandeld is, ik zie dat er een verschrijving heeft plaats gevonden, maar het betreft het rund met levensnummer NL [nummer] , het kwartier rechts achter is behandeld.
Het rund is behandeld omdat het dier een uierontsteking had. Er heeft een vergissing plaats gevonden, wij hebben rekening gehouden met de wachttermijn voor de melk, wij hebben niet aan de wachttermijn voor het vlees gedacht. Ik wil nog wel aangeven dat het rund afgekeurd is en dus niet in de consumptie terecht gekomen is en daarnaast is het rund onderzocht op antibiotica en dat is niet aangetroffen.
(Bijlage 5)Ik weet niet waarom de koe is afgekeurd. Ik heb dit rund samen met mijn zoon [naam] naar het slachthuis gebracht. Er is toen gelijk een ander rund naar het slachthuis gebracht. Dit rund is gedood op het slachthuis en ook vernietigd, dit rund had enkel een dikke hak en liep op een klos. Dit rund liep goed de kar op en af. Toen zij op het slachthuis was liep zij rad
(opmerking inspecteur: de koe liep goed).Ik heb er voor gezorgd dat er een VKi formulier bij komt, dat VKi wordt middels het management systeem gegenereerd, ik heb daar verder niet naar gekeken. Ik geef als reden "slachtrijp" op, het formulier zie ik niet daadwerkelijk. Ik was me er niet van bewust dat het niet goed ingevuld was."
Ik, [naam toezichthouder] , had een afspraak gemaakt met [A] om de melker [B] op dinsdag 17 april 2018 om 16.00 uur te horen. [B] gaf op 17 april 2018, omstreeks 15.50 uur, aan dat hij het rund met werknummer 3449 op 31 januari en op 2 en 3 februari 2018 had behandeld met Ubrolexin en dat hij die behandelingen in het logboek had geschreven, toen ik [naam toezichthouder] zijn personalia had opgenomen en zijn verklaring op wilde nemen, begon [A] zich met het gesprek te bemoeien. Hierop wilde [B] verder niets meer verklaren.
Op donderdag 12 april 2018 raadpleegde ik de online database van het Bureau Diergeneesmiddelen, ik zag toen in de vergunning van Ubrolexin REG NL 102306 dat er een wachttermijn voor Ubrolexin is vastgesteld. De wachttermijn voor vlees is vastgesteld op 10 dagen.[…]
Ik, [naam toezichthouder] , zag dat op het begeleidende VKI formulier alle vragen met "Nee" beantwoord waren. Vraag 1,2 en 4 hadden echter met "Ja" beantwoord moeten worden.
1 Het betreffende rund bevond zich namelijk binnen de wettelijke wachttermijn voor vlees.
2 Het rund is in de 35 dagen voor de slacht ziek en /of behandeld geweest met diergeneesmiddelen.
4 Het rund is in de 60 dagen voor de slacht behandeld geweest met een Uierinjector.
3. Eiseres betwist de beboetbare feiten en stelt dat sprake is van onvoldoende bewijs. Volgens eiseres moet worden getwijfeld aan de juistheid van de conclusie in het rapport van bevindingen dat de koe in de 10 dagen voor de slacht is behandeld met medicijnen. Het onderzoeksrapport van 9 februari 2018 van de NVWA toont namelijk aan dat er geen residu aanwezig was van de onderzochte diergeneesmiddelen. Daarnaast geeft het logboek van eiseres reden tot ernstige twijfel. Het is met de hand ingevuld door een melker die de koeien van eiseres nog niet goed kende en niet alle oormerken zijn schoon. Niet kan worden uitgesloten dat bij het noteren van het werknummer van de koe fouten worden gemaakt. Daarnaast betwisten de heren [A] en [B] dat zij tegenover de toezichthouders hebben verklaard dat de koe was behandeld met het diergeneesmiddel Ubrolexin. Ze zijn ruim twee maanden na de slacht geconfronteerd met de bevindingen en niet aannemelijk is dat zij zich dan nog herinneren of deze koe behandeld is geweest. Daar komt bij dat [A] de koe zelf niet heeft gemolken en [B] net nieuw was. Daarnaast vermeldt het rapport van bevindingen geen verdere informatie over de spuitplek; het kan ook gaan om een oude spuitplek of een spuitplek van een geneesmiddel waarvoor geen wachttermijn geldt. Bovendien heeft [A] naar zijn beste weten alle informatie verschaft; het VKI-formulier is via het managementsysteem van eiseres gegenereerd en daarin was niet verwerkt dat de koe nog in de wachttijd zou zitten, aldus eiseres.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), mag in beginsel worden afgegaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar zal, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport. Bij het rapport zit ook een Keuringsoverdrachtformulier waarop door een toezichthouder op 7 februari 2018 geconstateerde afwijkingen zijn vermeld van rund [nummer] en waarbij het oormerk is gevoegd waarop de cijfers “3449” groot zijn weergegeven. Daarnaast blijkt uit het logboek van eiseres, waarvan kopieën bij het rapport zijn gevoegd, dat een rund op 31 januari 2018 en 2 en 3 februari 2018 is behandeld met Ubrolexin waarbij het werknummer van het rund met de hand lijkt te zijn gewijzigd van 3449 naar 3949. Verder heeft [A] volgens het rapport verklaard dat een verschrijving heeft plaatsgevonden maar dat het rund NL [nummer] betreft en heeft hij bevestigd dat dit rund op die data is behandeld met Ubrolexin. Ook melker [B] heeft volgens het rapport bevestigd dat hij het rund met werknummer 3449 op 31 januari en op 2 en 3 februari 2018 heeft behandeld met Ubrolexin. Eiseres stelt dat de heren [A] en [B] dit niet hebben verklaard maar deze enkele betwisting van de uitgebreide weergave in het rapport van bevindingen van de verklaringen acht de rechtbank onvoldoende. Ook de omstandigheid dat in het logboek werknummer 3949 in plaats van 3449 lijkt te zijn geschreven biedt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders. Verweerder heeft hiernaar onderzoek gedaan en onweersproken gesteld dat eiseres ten tijde van de controle geen rund met werknummer 3949 had. Ook heeft eiseres niet met objectieve bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat de in het logboek vermelde behandeling met Ubrolexin op een ander rund betrekking had. Dat in dit geval geen residu van bepaalde onderzochte diergeneesmiddelen is aangetroffen biedt evenmin reden tot twijfel nu dit nog niet uitsluit dat het rund op 3 februari 2018 nog is behandeld met Ubrolexin. Zoals verweerder heeft toegelicht kan door verschillende factoren, zoals de slechte conditie van een rund, de afbraak van antibiotica anders verlopen dan gebruikelijk.
3.3.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder op grond van het rapport van bevindingen terecht heeft geconcludeerd dat het op 7 februari 2018 ter slacht aangeboden rund met levensnummer NL [nummer] op 31 januari, 2 en 3 februari 2018 is behandeld met Ubrolexin. De rechtbank vindt bevestiging voor deze conclusie in de uitspraak van het CBb van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:703) waarin hetzelfde rapport van bevindingen ter beoordeling voorlag.
3.4.
Nu een rund van eiseres dat op 7 februari 2018 ter slacht is aangeboden, op 31 januari, 2 en 3 februari 2018 nog is behandeld met het diergeneesmiddel Ubrolexin, zijn op het door eiseres ingediende VKI-formulier ten onrechte drie vragen over de behandeling met diergeneesmiddelen met “Nee” beantwoord. Daarnaast bevond het rund zich ten tijde van de slacht nog in de wettelijke wachttermijn van tien dagen die geldt bij het middel Ubrolexin. Verweerder heeft dan ook terecht de twee overtredingen vastgesteld. Deze overtredingen kunnen eiseres ook volledig worden verweten, nu zij (de maatschap) verantwoordelijk is voor het verstrekken van de juiste gegevens bij het aanbieden van haar runderen voor de slacht. Dat de foutieve gegevens voort zouden komen uit een onvolledig ingevuld managementsysteem doet hieraan niet af, nu eiseres zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop het gebruik van diergeneesmiddelen wordt bijgehouden. Ook is niet relevant of de fout is gemaakt door iemand die door eiseres is ingeschakeld; eiseres draagt als houder van de dieren en als aanbieder ter slacht de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste gegevens van een rund, zodat op de slachterij gedegen kan worden beoordeeld of het rund geschikt is voor menselijke consumptie.
4. Voorts voert eiseres aan dat zij dubbel wordt bestraft. Er is een sterke samenhang tussen de beboetbare feiten; het niet in acht nemen van de wachttijd kan niet worden begaan zonder daarbij niet ook het VKI-formulier onjuist in te vullen. De boete van € 5.000,- voor beide overtredingen is onevenredig en komt ook niet overeen met boetes in soortgelijke gevallen (eiseres verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2016:75, ECLI:NL:RBROT:2016:6237 en ECLI:NL:CBB:20016:65). Bovendien dient de boete te worden gematigd nu de overtredingen niet opzettelijk of bewust zijn begaan en de risico’s of de gevolgen voor de volksgezondheid gering zijn of ontbreken, aldus eiseres.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dubbele bestraffing geen sprake. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres beide beboetbare feiten heeft begaan en deze feiten hangen niet dusdanig met elkaar samen dat slechts één boete voor beide overtredingen mocht worden opgelegd. Beide overtredingen (het onjuist invullen van het VKI-formulier en het aanbieden van een dier dat nog in de wachttermijn zit) kunnen immers ook afzonderlijk van elkaar worden gepleegd. Dat neemt niet weg dat in dit geval enige samenhang tussen beide overtredingen niet kan worden ontkend. Om die reden heeft verweerder in het bestreden besluit de boete in het kader van de evenredigheid gematigd. Voor overtreding van het beboetbaar feit 1 geldt een boetebedrag van € 5.000,- en voor beboetbaar feit 2 geldt een boetebedrag van € 2.500,-. Verweerder heeft in het bestreden besluit de boete gematigd tot € 5.000,-. De rechtbank ziet in de samenhang tussen de feiten geen reden voor verdere matiging. Zoals verweerder nog naar voren heeft gebracht is hangende dit beroep de regelgeving gewijzigd waardoor de grondslag voor het beboetbaar feit 2 is gewijzigd naar het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen en de boete voor dit feit (het onjuist invullen van het VKI-formulier) is gewijzigd naar € 525,-. Maar ook daarin ziet de rechtbank geen reden voor verdere matiging, nu de boete reeds is verlaagd tot een bedrag dat al afzonderlijk geldt bij overtreding van het beboetbaar feit 1. Eiseres heeft nog verwezen naar enkele uitspraken waarin lagere boetebedragen aan de orde zijn, maar naar het oordeel van de rechtbank is bij dit uitspraken geen sprake van gelijke gevallen met de hier aan de orde zijnde overtredingen zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
4.2.
Ook verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat in haar geval de boete moet worden gematigd. Voor het opleggen van de boete als hier aan de orde is niet van belang of sprake is van opzet maar is relevant of eiseres de overtredingen kunnen worden verweten. Zoals hiervoor is overwogen is dat het geval. Daarnaast is niet gebleken dat de risico’s van de overtredingen voor de volksgezondheid gering waren of ontbraken. Door het niet in acht nemen van de wachttijd en het onjuist invullen van het VKI-formulier bestond er een groot risico dat een koe ten onrechte geschikt zou worden verklaard voor menselijke consumptie. Dat dit rund uiteindelijk is afgekeurd doet aan dat risico niet af en is bovendien niet het gevolg van handelen door eiseres maar van de oplettendheid van de toezichthouder op het slachthuis.
4.3.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht aan eiseres een boete van in totaal € 5.000,- heeft opgelegd voor overtreding van de beboetbare feiten 1 en 2.
5. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Volgens eiseres is deze termijn aangevangen op het moment dat de toezichthouders de mededeling hebben gedaan dat ze een rapport gingen opmaken en is de redelijke termijn dus met twee maal een half jaar overschreden. Eiseres verzoekt om verlaging van de boete met het bedrag dat in niet-boetezaken wordt vastgesteld als schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn, namelijk € 500,- per half jaar.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. Daarnaast volgt uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2019:243 en ECLI:NL:CBB:2020:60) dat de redelijke termijn aanvangt op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. De rechtbank ziet geen reden daarvan in dit geval af te wijken. Eerst met het voornemen van 3 december 2018 kon eiseres redelijkerwijs verwachten dat een boete zou worden opgelegd. Daarvoor bestond nog geen aanleiding bij de op een eerder moment gedane mededeling door de toezichthouder dat een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt. De opmaak van een rapport van bevindingen betekent immers nog niet dat daaruit ook een boeteoplegging volgt. Bovendien is het niet aan de toezichthouder om te beslissen of op basis van de bevindingen in een rapport een boete wordt opgelegd. Nu de redelijke termijn is aangevangen op 3 december 2018 is ten tijde van deze uitspraak sprake van een overschrijding van vier maanden.
5.2.
De overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt een compensatie voor immateriële schade. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2017:32 en ECLI:NL:CBB:2019:209) geschiedt die compensatie in boetezaken middels een verlaging van de opgelegde boete met 5 % per half jaar overschrijding en niet in de vorm van een aan eiseres te betalen schadevergoedingsbedrag. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken in deze zaak. Dit betekent dat de boete van eiseres wordt verlaagd met 5 % tot een bedrag van € 4.500,-.
6. Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit herroepen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank stelt zelf het boetebedrag vast op € 4.500,-.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed. Voor de toerekening van de te betalen vergoedingen geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. Omdat in dit geval de overschrijding volledig aan de rechtbank is toe te rekenen zal de vergoeding worden gedragen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
8. Daarnaast vindt een veroordeling plaats in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het verzoek ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32). Ook deze kosten dienen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • stelt het boetebedrag vast op € 4.500,-;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
  • veroordeelt Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 maart 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.