5.2Uit punt II onder 3 van de concessie volgt dat de concessieverlener toestemming moet geven om de concessie over te dragen. Dit betekent dat als een nieuw rechtspersoon wordt opgericht, zoals in dit geval is gebeurd in 1972 en vervolgens nogmaals in 1988 en op 31 augustus 1989, de concessieverlener toestemming moet geven om de concessie aan die nieuwe rechtspersoon over te dragen of in te brengen.
Bij de wijziging van [naam bedrijf 1] N.V . naar [naam bedrijf 2] B.V, is dit bij akte van 25 januari 1985 (achteraf) ook gebeurd.
In deze akte staat onder meer:
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Het Koninklijk besluit van 24 juni 1966, nr. 69, houdende verlening van een concessie aan [naam bedrijf 1] N.V . wordt gewijzigd als volgt:
A
Het gestelde onder I komt te luiden:
I. Aan [naam bedrijf 1] B.V., gevestigd te Terneuzen, concessie te verlenen voor de aanleg en instandhouding van een pijpleiding van Rotterdam naar Terneuzen (..).
Deze toestemming ontbreekt echter voor [naam eiseres] B.V. (opgericht op 14 oktober 1988) en [naam bedrijf 3] N.V., welke op 31 augustus 1989 is opgericht. Althans eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit dit volgt. Zonder toestemming van de concessieverlener kan de concessie niet bij eiseres of een van haar voorlopers of oprichters rusten.
De slotsom is dan dat eiseres zich niet op de concessie kan beroepen.
6. Maar zelfs als de concessie wel bij eiseres berust, baat haar dat niet om de volgende reden.
7. Volgens eiseres moet de concessie worden gezien als een “buisleidingconcessie” als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Daartoe heeft eiseres een Koninklijk besluit van 2 augustus 1967 overgelegd waarin is opgenomen:
Gelet op de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN;
(..)
II.
het openbaar belang te erkennen van de werken, welke door [naam bedrijf 2] N.V., gevestigd te Rotterdam, overeenkomstig de aan haar bij Ons besluit van 24 juni 1966, nr. 69, zoals gewijzigd bij Ons besluit van 14 juni 1967, nr. 45, verleende concessie worden of zijn ondernomen ten behoeve van een pijpleiding van Rotterdam naar Terneuzen,
met een aansluitende aftakking van Woensdrecht naar de Belgisch-Nederlandse grens, bestemd voor het vervoer van ethyleen, zowel voor zich als ten behoeve van derden.
Artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht luidt als volgt:
Wanneer ten behoeve van openbare werken:
die door het Rijk, door eene provincie of ingevolge het reglement voor de instelling door een waterschap, veenschap of veenpolder worden of zijn ondernomen,
die door Ons, Onze Minister die het aangaat of door provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten krachtens de wet zijn bevolen, die door een waterschap, veenschap of veenpolder anders dan ingevolge het reglement voor de instelling of door eene gemeente worden of zijn ondernomen of zijn bevolen terwijl het openbaar belang door Ons of van Onzentwege is erkend,
die ingevolge eene door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand
gebracht, terwijl het openbaar belang door Ons of van Onzentwege is erkend, of
van welke het algemeen nut uitdrukkelijk bij de wet is erkend,
een werk noodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, kan ieder, die eenig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedoogen, dat zoodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden, indien naar het oordeel van Onzen Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor den aanleg en de instandhouding van het werk noodig is.