ECLI:NL:RBROT:2021:8079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB-21_4055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet na aantreffen van verdovende middelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar maakten tegen de sluiting van hun woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Gorinchem had op 8 juli 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor zes maanden gesloten zou worden na een politieonderzoek naar de handel in verdovende middelen door de zoon van verzoekers. Tijdens het onderzoek werden aanzienlijke hoeveelheden drugs en contant geld aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de woning betrokken was bij drugshandel. Verzoekers stelden dat het besluit onrechtmatig was en dat de burgemeester had moeten kiezen voor een minder ingrijpende maatregel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de aangetroffen bewijsstukken. De rechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de volksgezondheid en de openbare orde, en dat de gevolgen voor verzoekers niet onevenredig waren in verhouding tot het te dienen algemeen belang. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4055
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoeker](verzoeker) en
[naam verzoekster](verzoekster), te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,
gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist,
en

de burgemeester van de gemeente Gorinchem, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Aziz.
Als derde-partij is aangemerkt:
[naam partij], te [plaatsnaam] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] (hierna: de woning), voor een periode van zes maanden vanaf 8 juli 2021.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2021.
Verzoekers zijn verschenen, vergezeld door een dochter en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eveneens was aanwezig [naam 1] , tolk.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Verzoeker (geboren in [geboortejaar verzoeker] ) en verzoekster (geboren in [geboortejaar verzoekster] ) wonen op het adres [adres] . [naam partij] is eigenaar en verhuurder van de woning.
Naar aanleiding van meldingen via Meld Misdaad Anoniem en op het politiebureau bezorgde anonieme briefjes, waarin melding werd gemaakt van handel in verdovende middelen door [naam 2] ( [naam 2] ), zoon van verzoekers, heeft de politie op
9 juni 2021 een onderzoek ingesteld naar [naam 2] . Bij observaties heeft de politie gezien dat [naam 2] naar de woning reed in een Fiat Punto, daar uit die auto stapte en naar een kleine parkeerplaats tegenover de woning liep. Op de parkeerplaats stond een Fiat Seicento. Rondom deze auto stond veel gras en onkruid, waardoor het vermoeden ontstond dat die auto al langere tijd op dezelfde plek stond. Gezien werd dat [naam 2] met een sleutel de deur van de Fiat Seicento opende en op de bestuurdersstoel ging zitten, dat hij enkele minuten in de Fiat Seicento bleef zitten en heen en weer bewoog. Vervolgens zag de politie dat [naam 2] weer in de Fiat Punto stapte en wegreed. De politie nam gedurende twee dagen, door middel van camerabeelden, waar dat [naam 2] meerdere keren komend vanuit de woning en uit de Fiat Punto een kort bezoekje bracht aan de Fiat Seicento.
Op woensdag 23 juni 2021 heeft de politie een vervolgonderzoek ingesteld naar [naam 2] . De politie heeft gezien dat [naam 2] vanaf de woning in de Fiat Punto naar de Grote Haarsekade reed en daar parkeerde. De politie zag dat [naam 2] naar het Lindelaantje liep en daar iets overgaf aan een onbekend persoon die kort daarvoor was komen aanfietsen. Hierop is [naam 2] aangehouden. Kort na de aanhouding, toen [naam 2] nog naast zijn auto op de grond zat, kwam een man aanlopen. Gehoord werd dat [naam 2] naar de man riep ‘ [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] ’, gevolgd door iets in een voor de politie onbekende taal. Op de grond van de auto, voor de bestuurdersstoel, heeft de politie een zwarte portemonnee/etui aangetroffen. Hierin zaten 10 groene pony packs met bruin poeder, 17 gele pony packs met wit poeder, 7 blauwe pony packs met wit poeder, 8 gripzakjes met witte brokjes en 10 gripzakjes met wit poeder.
Na de aanhouding van [naam 2] heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning. Nadat verzoeker toestemming had gegeven de slaapkamer van [naam 2] te doorzoeken en hij de slaapkamer op de eerste etage had aangewezen, werd gezien dat verzoeker naar een andere slaapkamer liep. Gezien werd dat verzoeker de deur sloot en kort hierna de deur weer opende. Vervolgens werd achter een andere dichte deur geluid gehoord. Dit bleek de slaapkamer te zijn van [naam 3] ( [naam 3] ), de andere zoon van verzoekers. Na het openen van de deur was te zien dat [naam 3] een pollepel/soeplepel vast had en deze aan het schoonmaken was met een korte broek. Uit onderzoek bleek dat aan de pollepel resten cocaïne zaten. Bij fouillering van [naam 3] werd in zijn onderbroek € 1.050,- aangetroffen. In zijn tas werd een gripzakje met een handelshoeveelheid van 0,56 gram cocaïne aangetroffen. Hierna werd met een speurhond een onderzoek ingesteld in de woning. Te zien was dat de hond een signaal gaf rond de toiletpot op de badkamer op de eerste etage van de woning, waardoor het vermoeden is ontstaan dat verdovende middelen in het toilet zijn doorgespoeld. In de slaapkamer van [naam 2] werd, in de kast in verschillende dvd hoesjes, een totaal geldbedrag van € 930,- aangetroffen. Ook werden twee boksbeugels aangetroffen. Daarnaast werd in een tas die de zoon [naam 3] daarvoor bij zich droeg een zakje met witte brokken aangetroffen. Dit bleek 0,6 gram cocaïne te zijn. Tijdens dat onderzoek kwam eveneens naar voren dat verzoeker, in de korte tijd dat hij op zijn slaapkamer was, een envelop had gepakt waarin het geldbedrag van € 17.800,- bleek te zitten. Verzoeker kon niet aangeven hoe hij aan de coupures (18 biljetten van € 500,-, 20 biljetten van € 200,-, 16 biljetten van € 100,- en 64 biljetten van € 50,-) kwam.
Tijdens het onderzoek in de Fiat Seicento werd gezien dat er onder de bijrijdersstoel twee plastic tassen lagen. In de tassen werden drugs, te weten 218 gripzakjes met witte brokjes, 18 gripzakjes met wit poeder, 33 groene pony packs met bruin poeder, 1 roze pony pack met bruin poeder, 1 beige pil en 9 gripzakjes met beige brokjes aangetroffen.
In de auto van [naam 3] , een Renault Megane, werden 12 pony packs met wit poeder, 1 zak Inositol, 1 zakje met witte brokjes en 1 gripzakje met roze driehoek pillen aangetroffen.
Het bovenstaande is opgenomen in een bestuurlijke rapportage van de politie van 28 juni 2021 (de bestuurlijke rapportage).
Alle in beslag genomen stoffen en goederen zijn op 24 juni 2021 door een specialist van de Forensische Opsporing op aanwezigheid van verdovende middelen getest en vastgesteld is dat alle voornoemde verpakkingen met poeder, brokjes en pillen goederen zijn die genoemd worden op Lijst 1 van de Opiumwet.
1.2
Naar aanleiding van een verzoek van de politie en de rapportage heeft verweerder de woning met toepassing van spoedeisende bestuursdwang (spoedsluiting) op 24 juni 2021 voor de duur van twee weken gesloten. Verzoekers hebben de woning toen verlaten.
1.3
Bij besluit van 30 juni 2021 heeft verweerder aan verzoekers een voornemen gestuurd om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Dit met aftrek van de termijn van de spoedsluiting. Op 5 juli 2021 hebben verzoekers hun zienswijze daaromtrent kenbaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Standpunt verweerder
2. Aan het bestreden besluit liggen de onder 1.1 vermelde feiten en omstandigheden ten grondslag. De aangetroffen handelshoeveelheid verdovende middelen, de grote hoeveelheid contant geld, de pollepel met de resten cocaïne, de twee boksbeugels in de slaapkamer van [naam 2] en het aanslaan van de speurhond op het toilet, geven een sterke indicatie dat de woning werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Verweerder acht deze feiten en omstandigheden dermate ernstig dat hier ter bescherming van de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat en de openbare orde dient te worden opgetreden. Dat de speurhond aansloeg bij het toilet in de badkamer maakt het voor verweerder nog aannemelijker dat er meer verdovende middelen in de woning aanwezig waren en dat deze in het toilet zijn doorgespoeld op het moment dat de politie binnenviel. Dit volgt eveneens uit het feit dat [naam 3] werd aangetroffen met een pollepel waar nog resten cocaïne aan zaten. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne overschrijdt de toegestane hoeveelheid van maximaal 0,5 gram voor eigen gebruik. Verweerder heeft ook de in de auto’s aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen bij de ernst en omvang van de overtreding betrokken. Verweerder heeft de aangetroffen boksbeugels en de grote hoeveelheid contant geld als verzwarende omstandigheden aangemerkt. Verweerder benadrukt dat verzoeker ten tijde van de inval door de politie niet kon verklaren hoe hij aan de aangetroffen coupures kwam. Verweerder ziet in de gezondheidstoestand van verzoekers/verklaringen van hun huisarts geen bijzondere omstandigheid om van de sluiting af te zien.
Standpunt verzoekers
3. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onrechtmatig is en dat verweerder had moeten kiezen voor een minder ingrijpende maatregel. Verder stellen verzoekers dat verweerder bijna in zijn geheel is uitgegaan van de feitenvaststelling door een politiefunctionaris, terwijl niet vast staat dat de betreffende politiefunctionaris bij de vaststelling van de feiten aanwezig is geweest.
Spoedeisend belang
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. In verweerders Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen en lokalen (de Beleidsregel), vastgesteld op 9 juli 2019, is uitgewerkt hoe verweerder deze bevoegdheid toepast.
De eerste maal na het aantreffen van drugs in een woning wordt in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. In het geval van verzwarende omstandigheden, oftewel indicatoren (bijvoorbeeld combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) kan de termijn worden opgehoogd tot zes maanden.
De indicatorenlijst is niet limitatief en heeft een alternatief en geen cumulatief karakter.
Bestuurlijke rapportage
6. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383.) De voorzieningenrechter stelt vast dat de rapportage is opgemaakt op basis van op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen te Gorinchem. Die bevindingen vinden steun in een op 5 augustus 2021 door verweerder nog in het geding gebracht proces-verbaal van bevindingen in de woning, op ambtsbelofte opgemaakt en afgesloten op 23 juni 2021. Daaruit blijkt dat de doorzoeking van de woning, in bijzijn van de rechter-commissaris en de griffier, door vier politiemedewerkers heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat verzoekers hebben aangevoerd geen twijfel wekt aan de juistheid en betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage en dat verweerder de bestuurlijke rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Bevoegdheid
7.1
Verweerder is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen.
7.2
Niet is in geschil dat in de woning een hoeveelheid harddrugs is aangetroffen die de toegestane grens van maximaal 0,5 gram overschrijdt.
7.3
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Maar, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879) blijkt dat als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs (het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan vervolgens aan de rechthebbende op de woning om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
7.4
Verzoekers hebben aangevoerd dat de in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs de toegestane hoeveelheid slechts in geringe mate overschrijdt en dat de drugs voor eigen gebruik waren van [naam 3] . Verweerder was daarom niet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
7.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik was. Verweerder heeft aan de omstandigheid dat [naam 3] op zijn slaapkamer bezig was een pollepel, waar nog resten cocaïne aan zaten, schoon te maken in relatie tot het aanslaan van de speurhond bij het toilet in de badkamer, gerechtvaardigd de conclusie kunnen verbinden dat er, naast de aangetroffen drugs, meer drugs in de woning aanwezig waren. Daarnaast zijn in de woning twee verboden wapens aangetroffen wat in samenhang met de drugs en het aangetroffen geld (in grote coupures) wijst op drugshandel, en dus de verkoop, aflevering of verstrekking van een handelshoeveelheid drugs. Verweerder was dus in beginsel bevoegd om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
Noodzaak
8.1
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
8.2
Verzoekers stellen dat zij nooit met de politie in aanraking zijn geweest en geen drugsdealers zijn. Zij hebben niets te maken met het criminele gedrag van hun zoons. De sluiting van de woning treft geen redelijk doel meer, nu de zoons de woning inmiddels hebben verlaten. De woning is niet gelegen in een slechte buurt en voor zover de rust in de omgeving van de woning zou zijn aangetast, is deze inmiddels wel teruggekeerd.
8.3
Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan en dat dan moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, maar dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter zijn dan bij softdrugs.
8.4
Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de rechter die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt verweerder over beslissingsruimte.
8.5
Voor de duur van de sluiting heeft verweerder verwezen naar de lijst met niet limitatieve indicatoren (verzwarende omstandigheden) zoals neergelegd in zijn Beleidsregel (paragraaf 3.5 onder b) waarin opgenomen is de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of waar drugs aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals grote hoeveelheden contant geld.
8.6
Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. De woning is doorzocht naar aanleiding van meldingen van handel in verdovende middelen door [naam 2] . Wat hiervoor is overwogen onder 1.1 in samenhang met wat in de woning werd aangetroffen, biedt steun voor het oordeel dat sprake is geweest van een situatie waarin de woning een rol vervulde in de verkoopketen van verdovende middelen. Daarbij heeft verweerder als verzwarende omstandigheden mogen aanmerken dat in de woning twee boksbeugels, zijnde verboden wapens op grond van de Wet wapens en munitie, alsmede een grote hoeveelheid contant geld zijn aangetroffen. Verweerder heeft zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich een ernstig geval voordoet en dus een zwaarwegend belang is gediend bij sluiting van de woning. Hiermee is de noodzaak van de sluiting gegeven.
Evenredigheid
9.1
Als sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht, dient nog getoetst te worden of de sluiting ook evenredig is.
9.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat persoonlijke verwijtbaarheid aan de zijde van verzoekers niet is vereist om van de bevoegdheid om tot sluiting van het pand over te gaan gebruik te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851). Dit neemt niet weg dat aan de voor verzoekers zeer ingrijpende gevolgen een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Hierbij dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
9.3
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij voor hun opvang afhankelijk zijn van familie en vrienden dan wel de instanties. Dit doet geen recht aan de situatie zoals die is ontstaan, te meer niet nu zij ziek en hulpbehoevend zijn. In hun beleving hebben zij weinig of niets te maken met de oorzaak van de sluiting. Verzoeker realiseert zich dat hij een enveloppe heeft gepakt uit zijn slaapkamer en dat daarin geld zat. Dat geld is naar zijn zeggen zijn spaargeld en is niet afkomstig van drugshandel. Verzoeker stelt dat hij dat vanaf het begin al heeft aangegeven.
9.4
Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De betrokkene kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). In dit geval is bij verzoeker een envelop met daarin € 17.800,- aangetroffen en verzoeker heeft ten tijde van de doorzoeking van de woning niet verklaard hoe hij aan de coupures kwam. Aan de latere verklaring van verzoeker daarover hoefde verweerder naar voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Voor zover verzoeksters stellen dat zij niet persoonlijk betrokken zijn bij drugsgerelateerde zaken, is dit onvoldoende om te oordelen dat verweerder daarom van sluiting diende af te zien. Daarbij geldt dat verzoekers als huurders een verantwoordelijkheid hadden om op te letten op wat er in de woning gebeurde. Zij hebben dat onvoldoende gedaan. Met verweerder is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat sprake is van verwijtbaarheid.
9.5
Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoekers de woning moeten verlaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is dit op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekers een specifieke binding met de woning hebben, bijvoorbeeld dat het gaat om een op de medische situatie van verzoekers aangepaste woning die maakt dat zij nergens anders kunnen wonen. Naar gesteld hebben zij op dit moment onderdak in het huis van een zoon. Voor zover de opvang door de familie niet lang meer kan worden voortgezet, hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij geen vervangende woonruimte kunnen regelen.
10. De voorzieningenrechter ziet, gelet op al het bovenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat geen redelijk evenwicht bestaat tussen het met de sluiting gediende algemeen belang en de nadelige gevolgen daarvan voor verzoekers.
11. Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat er geen strafrechtelijke vervolging van [naam 2] heeft plaatsgevonden, geldt dat dit niet aan het opleggen van een bestuurlijke maatregel in de weg staat. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:395 en 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:313).
Dat [naam 2] naar gesteld een eigen woning bezit en de zoons niet (meer) in de woning wonen, is bij dit alles van ondergeschikt belang.
Conclusie
12. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 augustus 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.