ECLI:NL:RBROT:2022:10951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
ROT 21/4054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake sluiting woning en officiële waarschuwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Gorinchem, en de burgemeester van de gemeente Gorinchem. De zaak betreft de sluiting van een woning op het perceel [adres] te Gorinchem, die door de burgemeester was gelast op 28 januari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 15 juni 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een tussenuitspraak van de rechtbank op 25 maart 2022, waarin de rechtbank de burgemeester de gelegenheid gaf om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen.

Na de tussenuitspraak heeft de burgemeester op 25 mei 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het eerdere besluit werd ingetrokken en eiser een officiële waarschuwing werd gegeven. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat de burgemeester in het bestreden besluit niet voldoende onderbouwde informatie heeft gepresenteerd om de waarschuwing aan eiser op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming niet door de beugel kan, omdat de informatie waarop de burgemeester zich baseerde niet inzichtelijk was voor eiser en de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de waarschuwing betreft. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door de burgemeester moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Namjesky),
en

de burgemeester van de gemeente Gorinchem, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast de woning op het perceel [adres] te Gorinchem (de woning) voor een periode van drie maanden gesloten te houden, ingaande op 4 februari 2021. De kosten voor de toepassing van de bestuursdwang worden volgens het primaire besluit bij eiser in rekening gebracht.
In het besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft deelgenomen aan de zitting via een Teams-verbinding.
In de tussenuitspraak van 25 maart 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Eiser heeft op 7 april 2022 schriftelijk gereageerd op de tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 25 mei 2022 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en ingetrokken en beslist eiser in plaats daarvan een officiële waarschuwing te geven. Ook heeft verweerder besloten de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar te vergoeden, zoals te bepalen door de rechtbank in de beroepsprocedure.
Eiser heeft op 26 juli 2022 schriftelijk zijn zienswijze gegeven.
Verweerder heeft op 3 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit 1 niet heeft onderkend dat eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt en dat de kosten van de bestuursdwang niet op eiser kunnen worden verhaald. Verder heeft verweerder de volgende omstandigheden niet, althans niet kenbaar in zijn belangenafweging in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting betrokken: het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser en de huurders, het recht op ongestoord genot van eigendom en het recht op privé- en familieleven, de verminderde noodzaak tot sluiting, de gestelde en niet betwiste aantasting in de goede naam en de daardoor ontstane problemen met de bank, de financiële gevolgen van de sluiting voor eiser.
2. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 ingetrokken en het primaire besluit herroepen. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank zal dit beroep niet-ontvankelijk verklaren. Ook zal zij verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar zoals hierna onder 6.5 vermeld, nu verweerder nog geen vergoeding daarvoor heeft toegekend en betaald.
3. Het bestreden besluit 2 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook onderwerp van deze procedure. Het beroep van eiser is van rechtswege gericht tegen dit besluit, tenzij hij daarbij onvoldoende belang heeft.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in bestreden besluit 2 gegeven waarschuwing geen besluit is in de zin van de Awb en dat daarom tegen de waarschuwing geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, ook niet in het kader van deze procedure ter uitvoering van de tussenuitspraak waarvan de waarschuwing het directe resultaat is. Eiser kan tegen de waarschuwing opkomen indien binnen de daaraan verbonden termijn van drie jaar een opvolgend sanctiebesluit wordt genomen dat mede is gebaseerd op de waarschuwing. Hij kan dan de inhoud van de waarschuwing en de daaraan ten grondslag liggende feiten in de procedure tegen het sanctiebesluit aan de orde stellen.
3.2.
Eiser voert daartegen aan dat verweerder miskent dat het bestreden besluit 2 een besluit op bezwaar is in de zin van artikel 7:11 van de Awb en alleen al daarom een besluit is in de zin van de Awb, dan wel daarmee gelijk gesteld kan/moet worden. Ter zitting heeft eiser ook nog gewezen op het beginsel van een efficiënte procesvoering.
3.3.
De rechtbank overweegt dat aan de bepalingen in de Awb over finale geschilbeslechting (zoals artikel 8:72) en bezwaar/beroep van rechtswege (zoals artikel 6:19) de beginselen ten grondslag liggen van een doelmatige en doeltreffende, en daarmee ook tijdige, beslechting van het geschil door de bestuursrechter en een effectieve rechtsbescherming. Alleen al gelet op deze beginselen kan eiser in het kader van deze procedure opkomen tegen de door verweerder in het herstelbesluit neergelegde waarschuwing. Anders zou het aan de bestuursrechter ter beschikking staande instrument van de bestuurlijke lus worden uitgehold en een effectieve rechtsbescherming ontbreken. Op de vraag of de waarschuwing een Awb-besluit is dan wel daarmee gelijk te stellen is, hoeft daarom niet meer te worden ingegaan.
4. Eiser voert in zijn schriftelijke reactie op de tussenuitspraak en zijn zienswijze aan dat de rechtbank dient terug te komen van de tussenuitspraak dan wel deze dient te herzien. Hij komt daarbij in het bijzonder op tegen het oordeel van de rechtbank
- (in rechtsoverweging 5.2 van de tussenuitspraak) dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de in en rondom de woning aangetroffen goederen geschikt en bedoeld zijn voor de grootschalige hennepteelt en dat de toenmalige eigenaar wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de goederen daarvoor bestemd waren en gebruikt werden;
- (in rechtsoverweging 6.1 van de tussenuitspraak) dat de vorige eigenaar van de woning als overtreder moet worden aangemerkt;
- (in rechtsoverweging 7.3 van de tussenuitspraak) dat sprake is van een overtreding van artikel 11a van de Opiumwet; en
- (in rechtsoverweging 7.4 van de tussenuitspraak) dat verweerder heeft kunnen oordelen dat de woning werd gebruikt om strafbare voorbereidingshandelingen te treffen en dat de woning een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
Eiser voert daarbij onder meer aan dat hem recent is gebleken dat de toenmalige eigenaar van de woning op 22 februari 2022 door het Gerechtshof Den Haag met betrekking tot de op 9 oktober 2020 aangetroffen goederen is vrijgesproken van artikel 11a van de Opiumwet (ECLI:NL:GHDHA:2022:265).
4.1.
Verweerder voert hiertegen aan dat volgens vaste rechtspraak een strafrechtelijke vrijspraak niet betekent dat de burgemeester zou moeten afzien van het treffen van een maatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet omdat de bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder losstaat van een eventuele strafrechtelijke procedure. Ook heeft verweerder gewezen op rechtsoverweging 5.2 van de tussenuitspraak, waarin de
rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de
betreffende goederen in de woning zijn aangetroffen, zodat de burgemeester zich reeds
daarom redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat de betreffende goederen geschikt
en bedoeld waren voor grootschalige hennepteelt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). In deze zaak is geen sprake van zo’n uitzonderlijk geval. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak de uitkomst van de strafzaak voor zover het de overtreding van de Opiumwet betreft losstaat van het oordeel of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de door haar aangewende bevoegdheden. De omstandigheid dat de toenmalige eigenaar van de woning door de strafrechter is vrijgesproken staat er niet aan in de weg in een bestuursrechtelijke procedure aan te nemen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:313) en 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Op wat eiser overigens nog heeft aangevoerd tegen de tussenuitspraak gaat de rechtbank niet in. Eiser kan zijn grieven tegen de tussenuitspraak aan de orde stellen in een hoger beroepsprocedure tegen deze einduitspraak en de tussenuitspraak.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 overwegingen gewijd aan het causaal verband tussen de sluiting van de woning en de door eiser gestelde weigering van de bank om financiering te verschaffen voor de aankoop van bedrijfspanden. Nu eiser in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd en de sluitingsmaatregel met bestreden besluit 2 van de baan is, gaat de rechtbank aan deze overwegingen voorbij. Hetzelfde geldt voor de overwegingen van verweerder in bestreden besluit 2 ten aanzien van het recht van de huurders van de woning op privé- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
6. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 overwogen dat haar uit nadere informatie is gebleken dat eiser en de voormalige woningeigenaar elkaar al langere tijd kennen. Ook heeft zij overwogen dat haar uit nadere informatie en openbare bronnen is gebleken dat tijdens een politie-inval bij een bedrijf van eiser in [plaats] in juli 2017 onder andere stoffen en goederen zijn aangetroffen die in verband worden gebracht met de productie van synthetische drugs, en in een verborgen ruimte materialen voor een hennepkwekerij. Tevens werden in de bedrijfsruimte personen aangetroffen met drugs op zak en is eiser als verdachte aangehouden in verband met deze feiten en omstandigheden. Verweerder overweegt dat deze informatie strookt met enkele krantenberichten en voegt links naar deze krantenberichten bij. Verweerder baseert op deze informatie de conclusie dat eiser op het moment dat hij eigenaar van de woning werd op de hoogte was, althans redelijkerwijs behoorde te zijn, van de boven de woning hangende last tot sluiting. Verder overweegt verweerder dat het er sterk op lijkt dat eiser en de voormalige eigenaar van de woning beiden actief zijn in het drugscircuit en het klappen van de zweep kennen. Verweerder acht aannemelijk dat eiser samen met de voormalige eigenaar van de woning bewust onder één hoedje heeft gespeeld om de sluiting te frustreren, nog voordat de daarmee beoogde hersteldoelen van de sluitingsmaatregel konden worden geëffectueerd. Daarmee heeft eiser zichzelf en de huurders in een situatie gebracht dat hij geconfronteerd is met de sluitingsmaatregel en is sprake van (enige) verwijtbaarheid aan de ontstane situatie, aldus verweerder. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de kans op een herhaling van overtredingen van de Opiumwet bovengemiddeld groot is omdat er aanwijzingen zijn dat eiser zelf in relatie staat tot drugshandel of daarmee verband houdende activiteiten. Verweerder heeft mede op grond van het vorenstaande besloten een officiële waarschuwing op te leggen.
6.1.
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder niet duidelijk maakt waaruit die nadere informatie bestaat en dat de stellingen van verweerder niet uit openbare bronnen kunnen worden afgeleid. Eiser voert verder aan dat uit de krantenartikelen niet blijkt dat de daarin beschreven inval heeft plaatsgevonden in zijn bedrijf, dat er meerdere schoonmaakbedrijven in de betreffende straat gevestigd zijn en dat hij nog nooit voor een Opiumwetdelict is veroordeeld. Ook blijkt niet dat eiser door de vorige eigenaar van de woning op de hoogte is gesteld van de ophanden zijnde sluiting. Eiser stelt de vorige eigenaar slechts vaag te kennen. Voor zover verweerder ter zitting stelt te zijn getipt door de politie, voert eiser aan dat de aldus verstrekte informatie niet door hem te controleren is. Eiser stelt zich – samengevat - op het standpunt dat de stellingen van verweerder aannames bevatten en onvoldoende onderbouwd zijn.
6.2.
De rechtbank constateert dat de nadere informatie waar verweerder zich in het bestreden besluit 2 op beroept niet blijkt uit het dossier en ook niet (althans slechts in zeer beperkte mate) uit de openbare bronnen waar verweerder naar verwijst. Dat de politie-inval die wordt beschreven in de krantenartikelen plaatsvond in een bedrijf van eiser, kan de rechtbank niet opmaken uit deze artikelen. Evenmin kan de rechtbank uit deze artikelen opmaken dat eiser en de vorige eigenaar van de woning elkaar al langere tijd kennen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2 geen stukken (bijvoorbeeld een aanvullende bestuurlijke rapportage) overgelegd om het besluit te onderbouwen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de nadere informatie afkomstig is van de politie, maar niet is neergelegd in een bestuurlijke rapportage. Volgens verweerder was de politie niet bereid die informatie op papier te zetten. Aldus baseert verweerder het bestreden besluit 2 op informatie die niet inzichtelijk is voor eiser en de rechtbank. Daardoor kan niet worden getoetst waaruit die informatie bestaat, of die informatie betrouwbaar kan worden geacht en welke conclusies daaruit kunnen worden getrokken. Dit terwijl verweerder wel op basis van die informatie vergaande aannames doet en conclusies trekt over de rol van eiser en hem op basis daarvan een officiële waarschuwing oplegt. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat eiser en de vorige eigenaar van de woning elkaar kennen, niet volgt dat zij onder één hoedje spelen om de sluiting te frustreren. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke besluitvorming niet door de beugel kan. Het bestreden besluit 2 is in zoverre dan ook in strijd met de artikelen 3.2 en 7.12 van de Awb. Dat eiser niet alle gestelde informatie uitdrukkelijk heeft betwist, doet hier niet aan af. Het is aan verweerder om haar beslissing een bestuurlijke maatregel in de vorm van een waarschuwing op te leggen zowel van een deugdelijke feitelijke grondslag als een deugdelijke motivering te voorzien (en niet aan eiser om niet onderbouwde stellingen te ontkrachten).
6.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep voor zover gericht tegen de waarschuwing neergelegd in bestreden besluit 2 gegrond is en dat het besluit vernietigd moet worden voor zover daarin aan eiser een waarschuwing is gegeven. Op wat eiser verder nog heeft aangevoerd hoeft niet meer te worden ingegaan. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden in deze zaak en de wijze waarop de besluitvorming heeft plaatsgevonden geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of opnieuw een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit 2. Dat betekent dat de waarschuwing komt te vervallen.
6.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.5.
Gelet op de tussenuitspraak en de daarop gevolgde intrekking van bestreden besluit 1 en omdat het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep. Ook krijgt hij – zoals hiervoor onder 2 is overwogen - een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar. Verweerder moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 5,5 punt op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.738,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 2 voor zover daarin is beslist aan eiser een officiële waarschuwing op te leggen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.738,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.