ECLI:NL:RBROT:2022:312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
ROT 19/2623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van strafontslag en plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als senior inspecteur bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, en zijn werkgever. De eiser was eerder voorwaardelijk ontslagen en had zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen die als plichtsverzuim werden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiser door in strijd met werkafspraken te handelen en een ongepast voicemailbericht achter te laten, de voorwaarden van zijn voorwaardelijk strafontslag had geschonden. De rechtbank bevestigde de beslissing van de werkgever om het strafontslag ten uitvoer te leggen, omdat de eiser zich niet had gehouden aan de eerder opgelegde voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk had begaan en dat deze gedragingen toerekenbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de tenuitvoerlegging van het strafontslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Degelink,
en

het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Brugman.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder primair besloten tot tenuitvoerlegging van eisers strafontslag, subsidiair eiser disciplinair ontslag verleend en meer subsidiair eiser ontslag verleend wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
Bij besluit van 11 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 december 2021 plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. Eiser was als senior inspecteur bij verweerder werkzaam.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Commissie ter behandeling van de rechtspositionele bezwaarschriften, regio Drechtstreden, het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder de gedraging die ziet op het privégebruik van de Kilttunnelpas uit de tenlastelegging verwijderd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser de overige gedragingen heeft verricht en dat deze gedragingen toerekenbaar ernstig plichtsverzuim opleveren. Dit maakt volgens verweerder primair dat de tenuitvoerlegging van het strafontslag is gerechtvaardigd, subsidiair dat de disciplinaire maatregel van ontslag in de rede ligt en meer subsidiair dat de onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding is gelegitimeerd.

De gedraging

3.1
Bij het vaststellen of eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft verricht, hanteert de rechtbank de maatstaf die door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is aangelegd, te weten dat op basis van de beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft begaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 24 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2276.
3.2
Eiser wordt verweten dat hij:
  • tijdens zijn dagdienst op 17 september 2018 zonder bericht aan of toestemming van zijn leidinggevende en zonder vervanging te regelen voortijdig naar huis is gegaan zonder de dagdienstkoffer met de voor de uitoefening van zijn functie benodigde apparatuur mee te nemen (gedraging 1);
  • tijdens de dagdienst op 17 september 2018 in strijd met de schriftelijke werkafspraken een melding over geluidsoverlast, veroorzaakt door [naam bedrijf 1] in [vestigingsplaats bedrijf] , niet in behandeling heeft genomen en heeft nagelaten voor inspectie naar dit bedrijf te gaan (gedraging 2);
  • tijdens zijn dagdienst op 17 september 2018 in strijd met de schriftelijke werkafspraken en ondanks de herhaaldelijke, dringende oproepen van de planner heeft nagelaten naar aanleiding van een klacht over geluidsoverlast voor inspectie naar een bedrijf aan de [adres] te gaan, terwijl daarbij was verteld dat het een gevoelige zaak betrof die niet mocht escaleren (gedraging 3);
  • tijdens het onderzoek op 19 september 2018 naar een klacht over geluidsoverlast bij het bedrijf [naam bedrijf 2] niet conform de werkafspraken en conform de afspraken met de geluidspecialist metingen heeft uitgevoerd (gedraging 4);
  • tijdens zijn dagdienst op 21 september 2018 in strijd met de schriftelijke werkafspraken een melding van geluidsoverlast over het bedrijf [naam bedrijf 2] of het [naam bedrijf 3] niet in behandeling heeft genomen en heeft nagelaten naar deze bedrijven te gaan om onderzoek te doen (gedraging 5);
  • op 3 november 2017 een niet-zakelijk en ongepast WhatsApp-bericht aan een leidinggevende heeft gestuurd (gedraging 6);
  • tot tweemaal toe, te weten op 7 november 2017 en 10 november 2017, contact met de ondernemer heeft gezocht die een klacht tegen hem had ingediend, terwijl zijn leidinggevende had gezegd dat hij geen contact met deze ondernemer mocht opnemen (gedraging 7);
  • op 13 oktober 2018 een als ongepast en bedreigend ervaren bericht op de voicemail van een collega heeft ingesproken (gedraging 8).
Gedraging 3 en 4
4.1
Eiser betoogt dat hij de gedragingen 3 en 4 niet heeft begaan, omdat hij niet in strijd met de werkafspraken heeft gehandeld maar alleen een andere inschatting heeft gemaakt.
4.2
Eisers betoog slaagt niet voor zover dat tegen gedraging 3 is gericht.
In de werkafspraken zijn namelijk voorwaarden opgenomen wanneer een inspecteur ter plaatse moet gaan. Hieruit blijkt niet dat, als aan deze voorwaarden is voldaan, de inspecteur nog een eigen afweging maakt of hij wel of niet ter plaatse zal gaan. Anders dan eiser aanvoert is het dus niet van belang dat hij de situatie over het bedrijf en de melder in kwestie vanuit het verleden kent en er regelmatig langsrijdt en dan geen activiteiten waarneemt.
Eiser is op 17 september 2018 meermaals verzocht om vanwege een klacht naar de [adres] te gaan en had hieraan gevolg moeten geven. Dit heeft hij niet gedaan.
4.3
Eisers betoog slaagt wel voor zover dat tegen gedraging 4 is gericht.
In de werkafspraken is namelijk opgenomen dat een inspecteur op eigen gehoor (stoorgeluid, weersomstandigheden) dient na te gaan of een goede meting kan worden verricht. De werkafspraken staan een eigen inschatting van de inspecteur dus toe.
Ook verweerder heeft tijdens de zitting erkend dat de inspecteur ter plaatse een eigen inschatting mag maken. Volgens verweerder moet de meting naar eigen inschatting dan wel binnen het meteoraam plaatsvinden en dit was bij eiser niet het geval waardoor de meting onbruikbaar was. Verweerder verwacht van eiser als senior inspecteur dat hij dan, als hij een andere inschatting maakt, nog wel zijn werk goed verricht. Verweerder heeft toegelicht dat in dit geval de geluidsspecialist heeft teruggekoppeld dat eiser op een andere dan de afgesproken plaats metingen heeft verricht, dat daarover geen verdere afstemming is geweest en dat deze metingen onbruikbaar waren.
Op basis van deze toelichting en de werkafspraken komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet in strijd met de werkafspraken heeft gehandeld, maar dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt met een onbruikbare meting tot gevolg. De rechtbank is niet gebleken dat eiser opzettelijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Een dergelijke verkeerde inschatting valt buiten gedraging 4 zoals verweerder die in de bestreden besluitvorming heeft omschreven. Daarnaast merkt de rechtbank op dat als het maken van een verkeerde inschatting binnen de omschrijving van gedraging 4 zou hebben gevallen, dit door ontbreken van opzet ook niet tot plichtsverzuim zou hebben geleid. Dit zou dan meer een kwestie van (dis)functioneren kunnen zijn geweest.
Gedraging 6 en 7
5. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen 6 en 7 eiser niet ten laste kunnen worden gelegd. Verweerder heeft eiser daarvoor al op 1 december 2018 schriftelijk gewaarschuwd. Hierover heeft verweerder op zitting verklaard dat hij wel heeft overwogen om toen tot de tenuitvoerlegging van het strafontslag over te gaan, maar dat er toch voor een waarschuwing is gekozen. Er was dus sprake van een bewuste en weloverwogen keuze om de gedragingen 6 en 7 met een waarschuwing af te doen. Eiser mocht er dan ook op vertrouwen dat deze gedragingen met de schriftelijke waarschuwing waren afgedaan. Dat in de schriftelijke waarschuwing staat vermeld dat verweerder bij herhaling tot de tenuitvoerlegging van het strafontslag zal overgaan en dat daarbij de gedragingen 6 en 7 kunnen worden meegenomen, maakt dat niet anders. Dit maakt de schriftelijke waarschuwing niet ongedaan.
Conclusie
6. Het begaan van de overige gedragingen heeft eiser in de beroepsprocedure niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op basis van de beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging keeft verkregen dat eiser de gedragingen 1, 2, 3, 5 en 8 daadwerkelijk heeft begaan. Gedragingen 4, 6 en 7 laat de rechtbank verder buiten beschouwing.
Plichtsverzuim
7. Op grond van artikel 16:1:1, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden-regeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) kan een ambtenaar een disciplinaire straf worden opgelegd als hij de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt. Gelet op het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Gedraging 1
8.1
Eiser betoogt dat gedraging 1 niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Volgens eiser had hij de vrijheid om vroegtijdig naar huis te gaan, als hij maar bereikbaar was. Het is bovendien maar eenmaal voorgekomen.
8.2
Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft in voldoende mate toegelicht dat eiser door zijn handelswijze een kerntaak van de dienst, het behandelen van klachten en meldingen, in gevaar heeft gebracht door tijdens zijn dienst zonder de dagdienstkoffer naar huis te gaan. Zoals uit eisers verklaring ter zitting blijkt was er daardoor geen garantie dat eiser vanuit huis tijdig op een melding of klacht kon reageren. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij vanuit huis in de meeste gevallen (en dus niet altijd) op tijd ter plaatse kon zijn. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij het dermate druk had dat dit het vergeten van de dagdienstkoffer verontschuldigt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser een seniorfunctie vervulde en dat eiser op zitting heeft toegegeven dat achteraf bezien zijn handelswijze niet verstandig is geweest.
8.3
Verder ontkent verweerder en blijkt niet uit de stukken dat er tegen eiser een hetze bestond. Het enkele feit dat verweerder eiser gedraging 1 verwijt is daarvan ook geen teken. De rechtbank vindt het namelijk niet onredelijk dat van een ambtenaar wordt verwacht dat als hij tijdens zijn dienst vroegtijdig naar huis gaat, hij de essentiële apparatuur meeneemt zodat hij zijn werkzaamheden ook daadwerkelijk vanuit huis kan verrichten.
8.4
Gedraging 1 levert dan ook plichtsverzuim op. De vraag of eiser ook bij zijn leidinggevende had moeten melden dat hij tijdens zijn dienst naar huis ging, laat de rechtbank in het midden. Wat daar ook van zij, eiser had de dagdienstkoffer niet meegenomen en kon daardoor zijn functie en een kerntaak van verweerder niet uitvoeren.
Gedraging 2 en 5
9.1
Eiser stelt dat de gedragingen 2 en 5 hem niet kunnen worden verweten, omdat hij een aantal meldingen niet heeft doorgekregen.
9.2
Eisers betoog slaagt niet voor zover dat op gedraging 2 is gericht. Uit de stukken is namelijk gebleken dat de meldkamer op 17 september 2018 om 13:51 uur de klacht over [naam bedrijf 1] per e-mailbericht heeft doorgezonden. Uit eisers e-mailbericht van 19 september 2018 en zijn verklaring tijdens het gesprek van 27 september 2018 blijkt dat hij op 17 september 2018 even na 14.00 uur het bedoelde e-mailaccount heeft bekeken. De klacht is dus doorgezonden en eiser heeft of had in redelijkheid deze klacht kunnen zien. Door de klacht toch niet in behandeling te nemen heeft eiser plichtsverzuim gepleegd.
9.3
Eisers betoog slaagt ook niet voor zover dat op gedraging 5 is gericht. Uit de stukken is namelijk gebleken dat de meldkamer op 21 september 2018 om 7.11 uur de klacht over [naam bedrijf 2] of het [naam bedrijf 3] per e-mailbericht heeft doorgezonden. Eiser heeft, zo heeft hij tijdens het gesprek van 27 september 2018 verklaard, vanuit datzelfde e-mailaccount om 7.22 uur op een andere klacht gereageerd. Net als bij gedraging 2 geldt dus ook voor gedraging 5 dat de klacht wel is doorgezonden en dat eiser deze klacht heeft of in redelijkheid had kunnen zien. Door de klacht toch niet in behandeling te nemen heeft eiser plichtsverzuim gepleegd.
Gedraging 3
10. Eiser ontkent niet dat als gedraging 3 aannemelijk is geworden dat op zich plichtsverzuim oplevert. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze gedraging plichtsverzuim heeft gepleegd. Eiser heeft hiermee namelijk in strijd met de werkafspraken gehandeld.
Gedraging 8
11.1
Eiser betoogt dat gedraging 8 geen plichtsverzuim oplevert, gelet op de context waarin hij het voicemailbericht heeft ingesproken. Eiser voert aan dat medewerkers geen contact meer met hem mochten hebben, omdat het beleid van verweerder is dat dit contact niet is toegestaan. Hij was op dat moment geschorst en bedoelde hij met de tekst ‘als je durft’ dat hij graag zou zien dat de betreffende medewerker nog met hem contact zou durven op te nemen ondanks het beleid van verweerder.
11.2
De rechtbank stelt vast dat het bij deze gedraging gaat om het bericht dat eiser op de voicemail van een collega heeft ingesproken, namelijk “
Hé [naam 3] , als je durft, [naam eiser] . Ik bel je nog wel”en dan met name om de passage “als je durft”. Los van de vraag of deze passage een dreigend of intimiderend karakter heeft, kwalificeert de rechtbank deze passage wel als ongepast. Dit is door eiser ook als zodanig erkend.
De door eiser geschetste context (emoties en snel handelen) verontschuldigen zijn gedrag niet. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser eerder is aangesproken op het versturen van ongepaste WhatsApp-berichten, dat hij daarvoor ook disciplinair is bestraft. Toch heeft eiser zich weer op ongepaste wijze geuit, ditmaal in een voicemailbericht.
Verder ontkent verweerder dat het zijn beleid is dat medewerkers geen contact met geschorste collega’s mogen hebben. Eisers betoog dat dit wel verweerders beleid is, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Hierdoor heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de opmerking ‘als je durft’ in de context van dat beleid kan en moet worden bezien. Eisers betoog faalt derhalve.
De rechtbank concludeert dat gedraging 8 plichtsverzuim oplevert. Dat een ongepast voicemailbericht plichtsverzuim kan opleveren blijkt ook uit rechtspraak van de CRvB. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1454. Eisers betoog slaagt niet.
Toerekenbaarheid
12. Eiser heeft niet gesteld en uit de stukken is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat het overgebleven plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend.
Belangenafweging
13.1
De rechtbank overweegt dat bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk straf moet worden beoordeeld of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld. Is dit het geval, dient te worden beoordeeld of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat hij afziet van de tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de CRvB van 23 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1013 en van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:381.
7
13.2
Verweerder heeft eiser bij besluit van 2 november 2017 voorwaardelijk strafontslag opgelegd. In dat kader is eiser, na bezwaar en beroep, verweten dat hij meerdere keren ongepaste, niet-zakelijke of vreemde WhatsApp- en e-mailberichten heeft verzonden, een burger tijdens een wachtdienst op ongepaste wijze te woord heeft gestaan en dat hij meerdere keren een ondernemer, met wie hij een zakelijke relatie heeft, over privézaken heeft benaderd, terwijl de ondernemer had aangegeven daarvan niet te zijn gediend.
Aan de tenuitvoerlegging van deze straf is onder andere de voorwaarde verbonden dat eiser zich in een periode van drie jaar niet opnieuw aan soortgelijk of ander ernstig plichtsverzuim schuldig maakt.
Met de gedraging 1, 2, 3, 5 en 8 heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank deze voorwaarde geschonden.
13.3
Eiser betoogt dat bij hem sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder, ondanks dat er aan de voorwaarde daarvoor is voldaan, van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag had behoren af te zien.
13.4
Dit betoog slaagt niet. Anders dan eiser aanvoert is hij vaker op zijn gedrag aangesproken dan alleen door de waarschuwingen over het verzenden van WhatsApp-berichten. Eiser is namelijk ook bij besluiten van 19 oktober 2015, 20 december 2016 en
2 november 2017 disciplinair gestraft. Eiser was dan ook een gewaarschuwd mens.
Daarbij gelden deze disciplinaire straffen en de door eiser genoemde waarschuwingen telkens als een kans voor eiser om zijn gedrag bij te stellen. Dat deze kansen alleen een papieren werkelijkheid waren is de rechtbank niet gebleken. Na de waarschuwingen en het opleggen van disciplinaire maatregelen is het ook aan eiser zelf om zijn gedrag aan te passen en niet aan verweerder om die aanpassing nog verder af te dwingen.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat verweerder doelbewust en nadrukkelijk met dossieropbouw tegen eiser bezig is geweest en daarvoor het gedrag van eiser onder een vergrootglas had liggen. Eiser heeft dit niet met stukken onderbouwd. Voor zover sprake is van menselijke fouten en de financiële gevolgen van de tenuitvoerlegging van het strafontslag vallen beide niet onder de term ‘bijzondere omstandigheden’. Daarbij is het verlies van inkomen niet het gevolg van het bestreden besluit maar samen met het bestreden besluit het gevolg van eisers handelen.
13.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, ook zonder de gedragingen 4, 6 en 7, tot de tenuitvoerlegging van het strafontslag mocht overgaan.
Conclusie
8
14.1
Het beroep tegen de primaire grondslag van het bestreden besluit is ongegrond. Hierdoor behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van het bestreden besluit geen bespreking meer.
14.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 januari 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.