ECLI:NL:RBROT:2022:3651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/4579
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekenden op basis van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder uit Rotterdam, en het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond. Eiseres had een urgentieverklaring aangevraagd voor haar woning, omdat zij met haar twee kinderen in een situatie verkeerde waarin zij samen op een kamer sliepen. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, die stelde dat eiseres niet voldeed aan de gestelde urgentiegronden in de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de afwijzing in strijd was met nationale en internationale rechtsnormen, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Europees Sociaal Handvest.

Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat de situatie van haar kinderen ongezond was en dat zij behoefte hadden aan een eigen ruimte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende bijzonder waren om de hardheidsclausule toe te passen, zoals neergelegd in de Verordening. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren, omdat de situatie van eiseres niet voldeed aan de criteria die in de Verordening zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft ook de nationale en internationale rechtsnormen die eiseres aanhaalde, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot een ander oordeel konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Met het besluit van 26 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring op grond van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (de Verordening) afgewezen.
Met het besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam persoon] , waarnemend voor de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres woont in Rotterdam met haar twee kinderen. De kinderen delen een slaapkamer en slapen in hetzelfde bed. Op 4 maart 2020 heeft eiseres een urgentieverklaring als bedoeld in Bijlage 1 van de Verordening aangevraagd.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen, omdat eiseres niet aan de urgentiegronden voldeed en geen aanleiding bestond de hardheidsclausule toe te passen. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres betoogt dat verweerder aan haar een urgentieverklaring had moeten verstrekken. De Verordening is onverbindend wegens strijd met hogere regelgeving. Verweerder heeft bovendien niet in redelijkheid kunnen vaststellen dat geen aanleiding bestond de hardheidsclausule toe te passen. De dochter van eiseres is 16 jaar oud en heeft behoefte aan een eigen ruimte. Het is geen gezonde situatie dat zij in hetzelfde bed slaapt als haar broertje van 11 jaar oud. Beide kinderen hebben behoefte aan een rustige plek waar zij kunnen werken aan hun huiswerk. Er is op dit moment sprake van een situatie met veel stress die kan leiden tot ontwikkelingsproblemen en leerachterstanden. Het bestreden besluit is bovendien in strijd met internationale rechtsnormen, zoals artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), artikelen 17 en 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en in strijd met artikel 22, tweede lid, van de Grondwet. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) volgt dat verweerder een rechtsplicht tot adequate opvang heeft. Er moet bovendien rekening worden gehouden met de beslissing van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 27 oktober 2009.
Voor de beoordeling van het beroep is het volgende van belang.
4.1
Op grond van artikel 2.3, derde lid, van Bijlage 1 van de Verordening, weigert het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring het aangevraagde indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van deze Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
4.2
Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van Bijlage 1 van de Verordening, is het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
5. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond dat de Verordening onverbindend zou zijn, ingetrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat geen van de urgentiegronden uit artikel 5.1 tot en met 5.8 van Bijlage 1 van de Verordening zich voordoen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat geen aanleiding bestond de hardheidsclausule toe te passen. Daarnaast moet de rechtbank het beroep van eiseres op de door haar genoemde nationale en internationale rechtsnormen beoordelen.
Hardheidsclausule
6.1
Bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 2.5 van Bijlage I bij de Verordening, heeft verweerder beoordelingsruimte (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:616). Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen, die maken dat de weigering van de urgentieverklaring in zijn geval leidt tot een schrijnende situatie.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond de hardheidsclausule toe te passen. Het enkele feit dat twee kinderen bij elkaar op een kamer slapen, is geen bijzondere omstandigheid in de zin van de hardheidsclausule, omdat bij het opstellen van de Verordening met die situatie rekening is gehouden. Dat blijkt uit artikel 3.4 van de Verordening, waaruit volgt dat bij een huishouden van één ouder en twee kinderen een slaapkameraantal van ten minste twee kamers passend is. Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat zij voor de datum van het bestreden besluit is verhuisd en zij sindsdien met haar kinderen op een enkele kamer verblijft, geldt dat verweerder bij het bestreden besluit met die omstandigheid geen rekening hoefde te houden, omdat eiseres verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van die gewijzigde situatie. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat haar kinderen last hebben van stress, ontwikkelingsproblemen en leerachterstanden als gevolg van het feit dat zij bij elkaar op een kamer slapen. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat weigering van de urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie.
Nationale en internationale rechtsnormen
7.
7.1
De nationale en internationale rechtsnormen waarop eiseres zich beroept, leiden niet tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Volgens vaste rechtspraak komt geen rechtstreekse werking toe aan artikel 27 van het IVRK en artikel 17 en 31 van het ESH, omdat die normen niet voldoende concreet zijn en nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving behoeven (zie respectievelijk de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1112 en 26 november 2016, ECLI:NL:RVS:2015:3415). Artikel 22 van de Grondwet leent zich volgens vaste rechtspraak behoudens bijzondere omstandigheden niet voor rechtstreekse toetsing door de rechter (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2356). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Voor zover eiseres zich beroept op artikel 3 van het IVRK, geldt dat uit het bestreden besluit volgt dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3831). Verweerder heeft opgemerkt dat de kinderen een woning tot hun beschikking hebben en dat geen bewijsstukken zijn toegestuurd waaruit blijkt dat het welbevinden van de kinderen in gevaar komt omdat zij niet beschikken over een eigen kamer. Voor zover eiseres zich beroept op beslissingen van het ECSR, geldt dat die beslissingen niet bindend zijn, zodat daaraan in een procedure als deze geen rechtstreekse aanspraken kunnen worden ontleend.
7.2
Het weigeren van een urgentieverklaring leidt in het geval van eiseres niet tot een inbreuk op artikel 8 van het EVRM. Er doen zich geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting tot toewijzing van een urgentieverklaring voortvloeit. Het enkele feit dat de kinderen van eiseres bij elkaar op een kamer slapen, is daarvoor onvoldoende. Verweerder mocht het belang van een rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het belang van eiseres om op de door haar gewenste wijze aan haar gezinsleven vorm te geven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2112). Het beroep van eiseres op de beslissing van het ECSR van 27 oktober 2009 en de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat het daar ging om de verplichting onderdak te bieden aan minderjarige kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers. Die situatie is niet vergelijkbaar met die van eiseres. Haar kinderen hebben immers onderdak.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van S.M.E. van Oosterbosch, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.