In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werkgever ([verzoekster]) en een werknemer ([verweerder]). De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd, wat leidde tot een verzoek van de werkgever om een gefixeerde schadevergoeding te vorderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd zonder instemming van de werkgever, en dat de werknemer niet met de opzegging had ingestemd. De kantonrechter heeft de gefixeerde schadevergoeding vastgesteld op het wettelijk minimum van drie maanden loon, zijnde € 8.424,00 bruto, en de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.