In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022, gaat het om een geschil tussen een Vereniging van Eigenaars (VvE) en twee gedaagden, waarbij de VvE stelt dat de bestuurder onbevoegd betalingen heeft verricht aan een derde. De VvE, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die beiden betrokken waren bij de betalingen die door de bestuurder zijn gedaan. De VvE eist terugbetaling van een bedrag van € 5.810,63, dat onverschuldigd aan de gedaagde is betaald, plus buitengerechtelijke kosten en rente. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bestuurder, [gedaagde 1], niet bevoegd was om deze betalingen te verrichten zonder expliciete machtiging van de VvE, zoals vereist door de statuten van de vereniging. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen de VvE en [gedaagde 2], en dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. De vordering van de VvE wordt toegewezen, waarbij de kantonrechter de gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van het gevorderde bedrag, met rente en proceskosten. De kantonrechter wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze niet voldoende zijn gespecificeerd. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.