ECLI:NL:RBROT:2022:7777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
9669814 \ CV EXPL 22-3695
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegde vertegenwoordiging van de Vereniging van Eigenaars door bestuurder en de gevolgen van onbevoegd handelen

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022, gaat het om een geschil tussen een Vereniging van Eigenaars (VvE) en twee gedaagden, waarbij de VvE stelt dat de bestuurder onbevoegd betalingen heeft verricht aan een derde. De VvE, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die beiden betrokken waren bij de betalingen die door de bestuurder zijn gedaan. De VvE eist terugbetaling van een bedrag van € 5.810,63, dat onverschuldigd aan de gedaagde is betaald, plus buitengerechtelijke kosten en rente. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bestuurder, [gedaagde 1], niet bevoegd was om deze betalingen te verrichten zonder expliciete machtiging van de VvE, zoals vereist door de statuten van de vereniging. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen de VvE en [gedaagde 2], en dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. De vordering van de VvE wordt toegewezen, waarbij de kantonrechter de gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van het gevorderde bedrag, met rente en proceskosten. De kantonrechter wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze niet voldoende zijn gespecificeerd. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9669814 \ CV EXPL 22-3695
datum uitspraak: 24 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de vereniging van eigenaars
[naam VvE] te [plaats] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ,

2..[gedaagde 2] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
De partijen worden hierna ‘de VvE’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ` [gedaagde 2] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 januari 2022, met bijlagen 1-18;
  • het antwoord van [gedaagde 1] , met bijlagen 1-10;
  • het antwoord van [gedaagde 2] , met een bijlage;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de VvE, met vier aanvullende bijlagen;
  • de brief van [gedaagde 1] , met aanvullende bijlage 11;
  • de brief van [gedaagde 1] , met aanvullende bijlagen 12 en 13.
1.2.
Op 12 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de VvE, [gedaagde 1] en de gemachtigden besproken. [gedaagde 2] is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VvE haar eis verminderd.

2..De feiten

2.1.
De VvE is de vereniging van eigenaars van een appartementsgebouw gelegen aan [straatnaam] 7 tot en met 111 te Schiedam.
2.2.
[gedaagde 1] is eigenaar van een appartement in het genoemde appartementsgebouw. [gedaagde 2] is tot voor kort eigenaar geweest van een ander appartement in hetzelfde gebouw en was in die hoedanigheid lid van de VvE.
2.3.
[gedaagde 1] is tussen mei 2011 en 1 juni 2021 bestuurder geweest van de VvE. [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] in die periode opdracht gegeven tot het verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van de VvE. [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] als vergoeding voor zijn werkzaamheden vier betalingen gedaan, op 12 september 2019, 6 maart 2020 en 20 december 2020, in totaal € 5.810,63. De betalingen aan [gedaagde 2] zijn gedaan van de rekening van de VvE. Ook heeft [gedaagde 1] tussen 2017 en 2020 geld van de rekening van de VvE opgenomen via pinopnamen en door bankoverschrijvingen naar zijn eigen rekening.

3..Het geschil

3.1.
De VvE eist samengevat, na eisvermindering:
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.615,92 met rente;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 5.810,63 en buitengerechtelijke kosten van € 805,29.
3.2.
De VvE baseert de eis op het volgende. [gedaagde 1] was niet bevoegd om op naam van de VvE een opdracht te verstrekken aan [gedaagde 2] . De VvE heeft daarom onverschuldigd aan [gedaagde 2] betaald en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering van de VvE.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eis. [gedaagde 1] voert aan dat hij mondeling gemachtigd is door een bestuurslid en twee leden van de kascommissie van de VvE tot het verrichten van betalingen tot een bedrag van € 2.500,00. Het ging in dit geval om een overeenkomst met regelmatig terugkerende verplichtingen, die zich uitstrekten over een periode langer dan een jaar; [gedaagde 1] was bevoegd dat soort overeenkomsten te sluiten. [gedaagde 1] voert verder aan dat de VvE op de hoogte was van het feit dat betalingen werden verricht aan [gedaagde 2] , omdat dit vermeld was in de jaarrekeningen over de jaren 2019 en 2020. [gedaagde 2] voert aan dat hij ervan uit mocht gaan dat [gedaagde 1] als voorzitter van de VvE bevoegd was de overeenkomst namens de VvE met hem aan te gaan en dat de vergoedingen in overeenstemming met de overeenkomst zijn betaald.

4..De beoordeling

De hoofdsom
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen de VvE en [gedaagde 2] geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Dat oordeel is gebaseerd op de volgende gronden.
4.2.
Anders dan bij een gewone vereniging, kan het bestuur van een vereniging van eigenaars de vereniging in beginsel niet onbeperkt en onvoorwaardelijk vertegenwoordigen. In artikel 5:131 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het bestuur de middelen van de vereniging van eigenaars beheert en dat het zorgdraagt voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars, voor zover de statuten niet anders bepalen. De statuten van de VvE zijn vastgelegd in het modelreglement van de Koninklijke Notariële Broederschap van 22 november 1983 (hierna: het modelreglement).
4.3.
Op grond van artikel 41 lid 4 van het modelreglement heeft het bestuur van de VvE de machtiging van de vergadering van eigenaars van de VvE (hierna: de vergadering) nodig voor het verrichten van rechtshandelingen, als het belang van die rechtshandelingen een door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaat. [gedaagde 1] heeft gesteld dat hij als bestuurder een machtiging had tot het verrichten van rechtshandelingen tot een bedrag van € 2.500,00. De VvE heeft in eerste instantie betwist dat [gedaagde 1] gemachtigd was om namens de VvE rechtshandelingen te verrichten, maar gelet op hetgeen de VvE tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht is het niet ondenkbaar dat een dergelijk machtiging toch bestond. Het totale bedrag waarvoor [gedaagde 2] werkzaamheden heeft verricht is echter hoger dan € 2.500,00. Anders dan [gedaagde 1] kennelijk meent, valt uit de bepalingen van het modelreglement niet af te leiden dat [gedaagde 1] een onbeperkte machtiging had om verplichtingen aan te gaan, die zich over een periode langer dan een jaar uitstrekten. Ook anderszins is niet gebleken dat [gedaagde 1] bevoegd was om namens de VvE overeenkomsten aan te gaan voor bedragen hoger dan € 2.500,00. [gedaagde 1] was daarom niet bevoegd om zonder specifieke machtiging van de VvE deze opdracht namens de VvE aan [gedaagde 2] te verstrekken.
4.4.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat hij ervan uit mocht gaan dat [gedaagde 1] bevoegd was de overeenkomst namens de VvE met hem aan te gaan. De kantonrechter is echter van oordeel dat als [gedaagde 2] al meende dat [gedaagde 1] bevoegd was, dat niet betekent dat daardoor een overeenkomst met de VvE tot stand is gekomen.
4.5.
Zoals hiervoor onder 4.3 opgemerkt is de bevoegdheid van het bestuur beperkt door artikel 41 lid 4 van het modelreglement. Op grond van artikel 5:131 lid 4 BW kan daarvan bij besluit van de vergadering worden afgeweken; een dergelijk besluit kan niet tegen de wederpartij worden ingeroepen, tenzij dat besluit haar bekend was of behoorde te zijn. Dit laatste impliceert dat er op een derde een onderzoeksplicht rust om zich te vergewissen van de bevoegdheden van het bestuur en dat die derde zal moeten informeren op welke gronden de desbetreffende bevoegdheid van het bestuur rust (zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 05-07-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5272). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 2] daarnaar heeft gevraagd in zijn contact met [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft aangegeven dat hij ervan uit is gegaan dat [gedaagde 1] , als bestuurder, bevoegd was namens de VvE te handelen. Hiermee had [gedaagde 2] , gelet op het voorgaande, niet mogen volstaan. Als hij, als betrokken lid van de VvE, niet al op de hoogte was van het modelreglement en de daaruit voortvloeiende beperking van de bevoegdheid van [gedaagde 1] , dan had van hem onder andere mogen worden verwacht dat hij zich daarvan op de hoogte had gesteld door raadpleging van de via de openbare kadastrale registers kenbare akte van splitsing. De beperking van de bevoegdheid van [gedaagde 1] had [gedaagde 2] dus bekend behoren te zijn en hij kan zich er daarom niet op beroepen dat hij die beperking niet kende.
4.6.
Met betrekking tot de stelling van [gedaagde 1] dat de VvE op de hoogte was van het feit dat betalingen werden verricht aan [gedaagde 2] , omdat dit vermeld was in de jaarrekeningen over de jaren 2019 en 2020, overweegt de kantonrechter het volgende. Op grond van de artikelen 6:69 lid 1 en 78 BW kan de VvE handelingen, die onbevoegd namens haar zijn verricht door een bestuurder, bekrachtigen. Een dergelijke bekrachtiging hoeft niet expliciet plaats te vinden, maar kan ook in de gedragingen van de VvE besloten liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Indien de VvE bij een derde het gerechtvaardigd vertrouwen wekt dat zij er geen beroep op zal doen dat een bestuurder niet bevoegd was een overeenkomst namens haar aan te gaan, dan kan sprake zijn van rechtsverwerking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VvE onweersproken gesteld dat die jaarrekeningen pas in 2021 zijn opgemaakt, nadat de laatste betaling aan [gedaagde 2] was gedaan. De VvE heeft niet lang daarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd het aan [gedaagde 2] betaalde bedrag terug te betalen. Uit het feit dat bepaalde bedragen aan administratiekosten in die jaarrekeningen zijn vermeld kan dus niet worden afgeleid dat de VvE de overeenkomst zou hebben bekrachtigd. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat zij daarmee bij [gedaagde 2] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij geen beroep zou doen op de onbevoegdheid van [gedaagde 1] en dat zij daarmee haar rechten zou hebben verwerkt. Ook anderszins is niet gebleken dat van bekrachtiging of rechtsverwerking sprake is.
4.7.
Nu tussen de VvE en [gedaagde 2] geen overeenkomst tot stand is gekomen en ook niet is gesteld of gebleken dat er een andere rechtsgrond voor betaling was, zijn de betalingen zonder rechtsgrond verricht en is de VvE gerechtigd het bedrag van de hoofdsom als onverschuldigd betaald terug te vorderen van [gedaagde 2] . De hoofdvordering tegen [gedaagde 2] wordt daarom toegewezen, met inachtneming van hetgeen hierna onder 4.12 is vermeld.
4.8.
De VvE vordert daarnaast hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van hetzelfde bedrag. Deze vordering wordt gedeeltelijk toegewezen, op de volgende gronden en met inachtneming van hetgeen hierna onder 4.12 is vermeld.
4.9.
De bestuurder van een vereniging van eigenaars is tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak; hij is aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden (artikelen 2:9 en 5:124 lid 2 BW). Daarnaast kan de bestuurder aansprakelijk zijn wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van zijn overeenkomst met de vereniging van eigenaren (artikel 6:74 BW). In beide gevallen is de toetssteen voor mogelijke aansprakelijkheid dezelfde, namelijk of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 10-01-1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243; Bestuurdersaansprakelijkheid (R&P nr. ONR2) 2021/I.B.1.a). De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met de statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen moet als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt (HR 29-11-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE7011).
4.10.
De VvE heeft niet aangegeven op welke rechtsgrond zij haar vordering baseert. Zoals hiervoor onder 4.3 overwogen is [gedaagde 1] , door een opdracht te verstrekken aan [gedaagde 2] en door eraan mee te werken dat van de rekening van de VvE betalingen zijn verricht aan [gedaagde 2] , buiten de bevoegdheid getreden die door de statuten en besluiten van de VvE aan hem waren toegekend. Het moet worden aangenomen dat de betreffende statutaire bepalingen tot doel hebben de VvE te beschermen tegen onzorgvuldige besteding van de middelen van de VvE. [gedaagde 1] kan dan ook een ernstig verwijt van zijn handelen worden gemaakt, nu hij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven. Nu deugdelijke nakoming blijvend onmogelijk is en zijn handelwijze hem kan worden toegerekend, is [gedaagde 1] aansprakelijk voor de schade die de VvE heeft geleden en zal lijden als gevolg van zijn handelen, zowel uit hoofde van onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder, als uit hoofde van tekortkoming in de nakoming. Deze schade bestaat in beginsel uit het bedrag dat onverschuldigd aan [gedaagde 2] is betaald, verminderd met het bedrag dat [gedaagde 2] daadwerkelijk heeft terugbetaald of zal terugbetalen.
4.11.
Als een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, dan zijn zij op grond van artikel 6:6 lid 1 BW ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. Als de vordering tegen [gedaagde 2] ook zou strekken tot schadevergoeding en de schade dezelfde zou zijn, dan zouden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk verbonden zijn (artikel 6:102 lid 1 BW). De vordering tegen [gedaagde 2] strekt echter niet tot schadevergoeding, maar tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag. Een duidelijke wettelijke basis voor hoofdelijke verbondenheid ontbreekt in dit geval. Hoewel de vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dus gebaseerd zijn op verschillende rechtsgronden, zien zij op hetzelfde vermogensbelang van de VvE; het betreft daarom samenlopende verbintenissen. In de literatuur is wel bepleit dat in een geval als dit de hoofdelijkheidsregels analoog of zelfs rechtstreeks zouden moeten worden toegepast, maar de rechtspraak van de Hoge Raad biedt daartoe geen aanknopingspunten (HR 28-06-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2120, Van Maarsseveen/Ontvanger; zie ook de conclusie van A-G Wissink bij HR 01-09-2017, ECLI:NL:PHR:2017:905). De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hoofdelijk kunnen worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag.
4.12.
Nu hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet mogelijk is zal de kantonrechter [gedaagde 2] veroordelen tot betaling van de gehele gevorderde hoofdsom en [gedaagde 1] tot betaling van de gevorderde hoofdsom, verminderd met het bedrag dat [gedaagde 2] zal hebben betaald op het moment van betaling door [gedaagde 1] . Indien de VvE in totaal van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan hoofdsom meer ontvangt dan € 5.810,63, dan zal [gedaagde 1] het door hem betaalde bedrag, tot het beloop van het meerdere, als onverschuldigd betaald van de VvE kunnen terugvorderen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.13.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, om de volgende redenen. Er is geen specificatie van de gemaakte kosten overgelegd. Bovendien zijn de werkzaamheden verricht door een jurist in dienst van de rechtsbijstandsverzekeraar van de VvE, die niet als advocaat is ingeschreven; de kosten kunnen daarom niet geacht worden schade te zijn die de VvE heeft geleden.
4.14.
De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van de VvE volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze stellingen niet gemotiveerd hebben betwist. Hetgeen hiervoor onder 4.12 is overwogen geldt ook voor de wettelijke rente, in die zin dat als de VvE in totaal van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan rente meer ontvangt de wettelijke rente over € 5.810,63 vanaf 17 juli 2021 tot de dag van volledige betaling, [gedaagde 1] het door hem aan rente betaalde bedrag, tot het beloop van het meerdere, als onverschuldigd betaald van de VvE zal kunnen terugvorderen.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten van de VvE betalen. De kantonrechter stelt de totale kosten aan de zijde van de VvE tot vandaag vast op € 134,45 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00 tarief). Dit is totaal € 1.270,45. De gevorderde nakosten worden in hun geheel toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan de VvE te betalen € 5.810,63 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 13 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan de VvE te betalen € 5.810,63, verminderd met het bedrag dat [gedaagde 2] op het moment van betaling door [gedaagde 1] reeds aan de VvE betaald zal hebben, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 17 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt, de ander zal zijn gekweten, in de de proceskosten van de VvE, tot vandaag vastgesteld op € 1.270,45 en in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde en, als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
[33179/52890]