ECLI:NL:RBROT:2022:8095
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Wettelijke rente na bestuurlijke boete en de gevolgen van vernietiging van het boetebesluit
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) over de verschuldigdheid van wettelijke rente na het opleggen van een bestuurlijke boete. De eiser betwistte de verplichting om wettelijke rente te betalen over de periode tussen de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb). De rechtbank oordeelde dat het boetebesluit van 25 november 2016 in werking is getreden en dat de betalingsverplichting daarmee is komen vast te staan. De rechtbank stelde vast dat de verschuldigdheid van wettelijke rente is verbonden aan het moment van inwerkingtreding van het boetebesluit, en dat deze niet wordt geschorst door het indienen van bezwaar of beroep tegen de boete. De rechtbank concludeerde dat de eiser, door te wachten met het betalen van de boete tot na de uitspraak in hoger beroep, het risico heeft genomen om wettelijke rente te moeten betalen over de periode waarin de boete onherroepelijk vaststond. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat hij verplicht is de wettelijke rente aan de AFM te betalen en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.