ECLI:NL:RBROT:2023:2069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/10/643649 / HA ZA 22-682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de gemeente Rotterdam tegen de curator van Rijnmond Energie C.V. inzake onroerende zaakbelasting na faillissement

In deze zaak vordert de gemeente Rotterdam een verklaring voor recht dat de onroerende zaakbelasting (OZB) die is opgelegd aan Rijnmond Energie C.V. na het faillissement, een boedelschuld oplevert. De gemeente stelt dat de curator van Rijnmond Energie, die in staat van faillissement verkeert, verantwoordelijk is voor de betaling van deze belasting. De curator betwist dit en stelt dat de OZB-aanslag geen boedelschuld is, omdat deze is opgelegd aan Rijnmond Energie, die geen verbintenis is aangegaan na de faillietverklaring. De rechtbank oordeelt dat de OZB-aanslag niet kwalificeert als een boedelschuld, omdat deze niet voortvloeit uit een verbintenis van de failliet en ook niet is ontstaan door een handeling van de curator die in strijd is met zijn verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen van de gemeente af en veroordeelt de gemeente in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 8 maart 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643649 / HA ZA 22-682
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H. van der Weide te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde01] ,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de in staat van faillissement verkerende commanditaire vennootschap
Rijnmond Energie C.V.,
kantoorhoudende te [plaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de gemeente en de curator genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2022, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • de brief van de rechtbank van 2 november 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling van 26 januari 2023 en de daarbij door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Rijnmond Energie C.V. (hierna: Rijnmond Energie) exploiteerde sinds 3 december 2001 een gasgestookte energiecentrale aan de Vondelingenplaat te Rotterdam (hierna: de energiecentrale). De beherend vennoot van Rijnmond Energie was de besloten vennootschap Madroel Energie B.V. (hierna: Madroel Energie).
2.2.
Op 20 oktober 2015 zijn Rijnmond Energie en Madroel Energie in staat van faillissement verklaard met aanstelling van [gedaagde01] voornoemd als curator.
2.3.
Ten tijde van het faillissement was de energiecentrale niet in bedrijf. Zij was stilgelegd en werd geconserveerd, met het oog op behoud van de waarde ervan (ook wel aangeduid als “mottenballenstatus”). De energiecentrale diende als onderpand voor verschillende zekerheidsgerechtigden.
2.4.
De curator en de zekerheidsgerechtigden hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop aan het behoud van de waarde van de energiecentrale invulling werd gegeven. Een van de afspraken was dat de zekerheidsgerechtigden de kosten droegen van de conservatie van de energiecentrale. Deze afspraak en afspraken over de veilingverkoop van de energiecentrale zijn vastgelegd in een
Heads of Terms Sale Process Rijnmondvan 12 november 2015.
2.5.
Het veilingproces heeft ertoe geleid dat op 22 december 2015 tussen de curator en GSO Capital Holding B.V. (hierna: GSO) een
Sale and Purchase Agreement(hierna: de SPA) is gesloten. Op basis daarvan is de energiecentrale en het recht van erfpacht met betrekking tot het perceel waarop de energiecentrale is gelegen (hierna: het recht van erfpacht) aan GSO verkocht en zijn afspraken gemaakt over de (economische) overdracht.
2.6.
De curator heeft de gemeente met een beroep op de vertrouwelijkheid geen inzage verstrekt in de
Heads of Terms Sale Process Rijnmondnoch in de SPA.
2.7.
Op grond van de SPA zijn per 22 december 2015 de economische eigendom van de energiecentrale en het recht van erfpacht op GSO overgegaan. Op grond van de SPA komen vanaf dat moment de kosten en inkomsten met betrekking tot de energiecentrale voor rekening van GSO.
2.8.
De gemeente heeft op 8 januari 2016 aan Rijnmond Energie over het tijdvak 2016 aanslagen onroerende zaakbelasting en precariobelasting van aanvankelijk tezamen € 391.583,34 opgelegd (hierna: de OZB-aanslag). Dat bedrag is nadien verminderd tot € 206.365,45. De OZB-aanslag heeft inmiddels formele rechtskracht.
2.9.
Bij akte van levering van 22 april 2016 heeft de juridische levering van de energiecentrale en het recht van erfpacht aan GSO plaatsgevonden. Deze uitgestelde levering hield verband met mededingingsrechtelijke toestemming die verkregen moest worden voor de overdracht.
2.10.
In de afrekening van de notaris ter zake van de onder 2.9 bedoelde overdracht zijn door GSO te betalen bedragen voor
property taxopgenomen.

3..De vordering

De gemeente vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat de vordering van de gemeente zoals die voortvloeit uit de aanslag onroerende zaakbelasting en precariobelasting, beide van 8 januari 2016, een boedelschuld oplevert in het faillissement van Rijnmond Energie;
de curator q.q. te veroordelen tot betaling van € 206.365,45 aan de gemeente uit hoofde van de aanslag onroerendzaakbelasting en precariobelasting van 8 januari 2016 te vermeerderen met de invorderingsrente;
de curator q.q. te veroordelen (i) in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis, en (ii) in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 163,- dan wel, in het geval van betekening, € 248,-.
3.1.
De curator concludeert tot het afwijzen van de vorderingen van de gemeente, althans tot het begroten van die vorderingen op maximaal € 62.788,68, te vermeerderen met rente, en de gemeente te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten indien de gemeente verzuimt deze binnen veertien dagen na vonniswijzing te voldoen.

4..De beoordeling

Kern van het geschil

4.1.
De vraag die partijen in de kern verdeeld houdt is of de door de gemeente na faillissement aan Rijnmond Energie opgelegde OZB-aanslag voor een tijdvak dat na het faillissement ligt, een boedelschuld oplevert aan de gemeente. Volgens de gemeente is dat het geval. De curator meent dat dat niet zo is.
Beoordelingskader
4.2.
De Faillissementswet berust op het uitgangspunt dat door de faillietverklaring de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk wordt (fixatiebeginsel). Vanaf dat moment kunnen er in beginsel geen vorderingen op de schuldenaar ontstaan waarvoor verhaal kan worden genomen op de boedel.
4.3.
Een uitzondering hierop vormen de boedelschulden. Dit zijn schulden die na de faillietverklaring ontstaan, in het kader van het beheer en de vereffening van de faillissementsboedel door de curator. Het zijn geen schulden van de gefailleerde.
4.4.
Boedelschulden komen ten laste van de curator in zijn hoedanigheid en worden voldaan uit de boedel vóór de faillissementsschuldeisers. In het arrest Koot Beheer/Tideman (HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108, hierna: Koot Beheer/Tideman-arrest) heeft de Hoge Raad overwogen dat op grond van de Faillissementswet boedelschulden slechts die schulden zijn die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel, (i) hetzij ingevolge de wet, (ii) hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, (iii) hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
4.5.
Bij de beoordeling van de vordering van de gemeente om te verklaren voor recht dat sprake is van een boedelschuld, stelt de rechtbank op grond van het hiervoor weergegeven beoordelingskader voorop, dat boedelschulden een uitzondering vormen op het fixatiebeginsel, zodat de vraag naar het bestaan ervan naar zijn aard beperkt moet worden uitgelegd, aan de hand van de criteria uit het Koot Beheer/Tideman-arrest.
Gemeente
4.6.
De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van een boedelschuld als bedoeld in de hiervoor onder (i) en/of (ii) bedoelde categorieën uit het Koot Beheer/Tideman-arrest. Zij voert daartoe aan dat de curator en GSO in de SPA zijn overeengekomen dat een mogelijke, aan Rijnmond Energie op te leggen aanslag voor de OZB van 2016, door GSO aan de boedel betaald zou worden. Vanwege de door de curator gestelde (maar door de gemeente betwiste) vertrouwelijkheid van de SPA, heeft de gemeente hier echter geen inzicht in gehad. Dat een daartoe strekkende afspraak tussen de curator en GSO is gemaakt, volgt volgens de gemeente evenwel uit de eindafrekening van de notaris waarin is opgenomen dat GSO een bedrag heeft voldaan aan “property tax”. In januari 2016 is de OZB-aanslag opgelegd aan Rijnmond Energie, waarmee volgens de gemeente te harer gunste een boedelschuld is ontstaan. De SPA in combinatie met de OZB-aanslag hebben een bate opgeleverd voor de boedel, aldus de gemeente, te weten het bedrag dat GSO bij de juridische overdracht moest voldoen c.q. heeft voldaan ter zake van de hier bedoelde belastingen.
Boedelschuld op grond van de wet (categorie i)
4.7.
Categorie (i) uit het Koot Beheer/Tideman-arrest betreft de boedelschulden op grond van de wet. Deze categorie ziet op door de wetgever als zodanig aangemerkte boedelschulden, zoals bijvoorbeeld de huur- en loonvorderingen die volgen uit artikel 39 en 40 Fw. Onder boedelschulden ingevolge de wet vallen ook de vorderingen op grond van artikel 24 Fw. Het gaat daarbij om schulden voortvloeiend uit verbintenissen van de schuldenaar die na de faillietverklaring zijn ontstaan. De uit dergelijke verbintenissen voortvloeiende schulden vallen in beginsel buiten het faillissement. Echter, voor zover de boedel ten gevolge van een dergelijke verbintenis van de schuldenaar is gebaat, is sprake van een boedelschuld.
4.8.
Boedelschulden voortvloeiend uit artikel 24 Fw ontstaan door verbintenissen van de schuldenaar (de failliet). Indien de failliet na de faillietverklaring een handeling met een derde verricht waaruit een verbintenis voortvloeit, heeft deze derde een boedelvordering voor zover de boedel door de verbintenis is gebaat. In het onderhavige geval is de failliet, Rijnmond Energie, geen verbintenis aangegaan. De SPA is gesloten tussen de curator in zijn hoedanigheid en GSO. Bovendien is de gemeente niet de derde waarmee de failliet heeft gehandeld als gevolg waarvan de boedel zou zijn gebaat.
4.9.
De OZB-aanslag is evenmin een verbintenis die is aangegaan door de failliet. De OZB is een tijdstipbelasting, een belasting die een (rechts)persoon verschuldigd is die op een bepaald tijdstip (in dit geval 1 januari 2016) als eigenaar/gebruiker van een onroerend goed heeft te gelden. Van het aangaan van een verbintenis door de failliet is daarom geen sprake. De vordering van de gemeente uit de OZB is geen verbintenis van de schuldeiser ten gevolge waarvan de boedel is gebaat.
4.10.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de OZB-aanslag niet kwalificeert als een boedelschuld in de zin van categorie (i) uit het Koot Beheer/Tideman-arrest omdat aan de vereisten van artikel 24 Fw niet is voldaan en ook anderszins geen sprake is van een door de wetgever als zodanig aangeduide boedelschuld.
Boedelschulden door de curator in zijn hoedanigheid aangegaan (categorie ii)
4.11.
Onder het aangaan van een schuld door de curator in deze zin is te verstaan dat de curator deze boedelschuld op zich neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn wil daarop is gericht (artikel 3:33 en 3:35 BW), aldus de Hoge Raad in het Koot Beheer/Tideman-arrest. Nodig is een rechtshandeling aangegaan door de curator waarmee de schuld wordt aangegaan. De SPA is weliswaar een rechtshandeling die door de curator in zijn hoedanigheid is aangegaan, maar de SPA is met GSO en niet met de gemeente aangegaan. De SPA leidt ook niet tot een boedelschuld aan de gemeente. Met de SPA is de curator immers geen schuld aangegaan jegens de gemeente, noch vloeit een dergelijke schuld aan de gemeente uit de SPA voort. De gemeente stelt dat de curator op grond van een afspraak in de SPA niet alleen de koopprijs voor de energiecentrale, maar ook een bedrag voor de OZB van GSO heeft ontvangen. De curator betwist dat. Hoe dan ook betekent dat niet dat voor de gemeente een vordering met het karakter van een boedelschuld is ontstaan, ook niet wanneer dat in samenhang wordt gezien met de op 8 januari 2016 door de gemeente aan Rijnmond Energie opgelegde OZB-aanslag.
4.12.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de OZB-aanslag evenmin kwalificeert als een boedelschuld in de zin van categorie (ii) uit het Koot Beheer/Tideman-arrest.
Voortzetting bedrijf
4.13.
De gemeente stelt voorts dat sprake is van een boedelschuld als bedoeld in categorie (ii) omdat de curator het bedrijf van Rijnmond Energie heeft voorgezet in de zin van artikel 98 Fw en de OZB verschuldigd is geworden in de periode van die voortzetting. Volgens de gemeente bestonden de activiteiten van Rijnmond Energie in de periode vóór het faillissement reeds uit het in “mottenballenstatus” houden van de energiecentrale en zijn die activiteiten op dezelfde wijze voortgezet na het faillissement. De gemeente wijst erop dat in de faillissementsverslagen ook wordt gesproken van “voortzetting”. De curator betwist dat sprake is van voortzetting van het bedrijf in de zin van artikel 98 Fw.
4.14.
Artikel 98 Fw biedt de curator de mogelijkheid om in het belang van de schuldeisers het bedrijf van de gefailleerde voort te zetten. Als de curator het bedrijf van de gefailleerde vennootschap voortzet, dan komen de kosten daarvan ten laste van de boedel. Die kosten zijn immers in de regel het gevolg van door de curator aangegane rechtshandelingen, terwijl zijn wil daarop was gericht (categorie (ii) van het Koot Beheer/Tideman-arrest). Of sprake is van voortzetting in de bedoelde zin is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Niet bepalend zijn de bewoordingen die de curator in zijn verslaglegging heeft gebruikt (Hof Arnhem 4 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8502).
4.15.
Vaststaat dat de onderneming van Rijnmond Energie al stillag ten tijde van de faillietverklaring (zie hiervoor onder 2.3). Niet ter discussie staat dat de mottenballenstatus door de curator is voortgezet met het oog op een mogelijke verkoop van de energiecentrale. Ter uitvoering van deze activiteit kan de curator wel boedelschulden zijn aangegaan, maar van voortzetting van de onderneming is daarmee nog geen sprake. De ondernemingsactiviteiten, te weten het opwekken van energie met de energiecentrale, waren immers al geëindigd op het moment van faillietverklaring. Die activiteiten zijn ook niet hervat. Van voortzetting van het bedrijf door de curator is dan ook geen sprake. Ook artikel 98 Fw vormt daarom geen grondslag voor de vordering van de gemeente.
Slotsom
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een boedelschuld als bedoeld in categorie (i) of categorie (ii) van het Koot Beheer/Tideman-arrest en dat evenmin sprake is van een boedelschuld vanwege voorzetting van de onderneming.
4.17.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat evenmin sprake is van een boedelschuld op grond van categorie (iii) van het Koot Beheer/Tideman-arrest. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de OZB-aanslag niet tot een schuld aan de gemeente die een gevolg is van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. De OZB-aanslag kwalificeert niet als een door de curator in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de casus die ten grondslag lag aan Hoge Raad 4 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:833 Ridderkerkse Taxicentrale). Er is geen sprake van het niet nakomen van eigen, zelfstandige verplichtingen van de curator in de zin van dat arrest.
4.18.
De vorderingen van de gemeente zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten ad € 11.152,03, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
vastrecht € 5.737,00
dagvaardingskosten € 125,03
salaris advocaat van de curator (twee punten van liquidatietarief VI)
€ 5.290,00
totaal € 11.152,03‬
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.21.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.22.
De proceskostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5..De beslissing

De rechtbank,
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de gemeente in de tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator gevallen proceskosten ad € 11.152,03, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
1861/3455/1729