ECLI:NL:RBROT:2023:5864

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
ROT-22_5892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na verblijf in het buitenland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had haar bijstandsuitkering herzien over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021, waarbij een bedrag van € 605,35 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres verzocht ter zitting om ook de bezwaargronden te beoordelen, maar dit verzoek werd afgewezen wegens strijd met de goede procesorde.

Het geschil draait om de vraag of eiseres in het buitenland verbleef en of zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder stelt dat eiseres van 20 oktober 2020 tot en met 11 mei 2021 en van 17 juli 2021 tot en met 31 juli 2021 in het buitenland verbleef, zonder dit tijdig door te geven. Hierdoor zou zij op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Eiseres betwist dit en stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, eerste lid, van de Pw, wat zou betekenen dat haar bijstand voortgezet had moeten worden.

De rechtbank overweegt dat zeer dringende redenen voor bijstandsverlening alleen bestaan bij acute noodsituaties. Eiseres heeft niet aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en de teveel betaalde uitkering heeft teruggevorderd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tang.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van verweerder over de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 25 januari 2022 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en van haar een bedrag van € 605,35 teruggevorderd. Met het bestreden besluit op bezwaar van 27 oktober 2022 heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.
1.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht om, naast de in het beroepschrift aangevoerde grond, ook de bezwaargronden te beoordelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen wegens strijd met de goede procesorde.

Het geschil

Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres in het buitenland (Bosnië) verbleef van 20 oktober 2020 tot en met 11 mei 2021 (periode 1) en van 17 juli 2021 tot en met 31 juli 2021 (periode 2). Eiseres heeft haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden door dit verblijf niet vooraf door te geven, aldus verweerder. Volgens verweerder had eiseres over het eerste tijdvak van 21 oktober 2020 tot en met 17 november 2020 van periode 1 nog gewoon recht op bijstand, maar vanaf 18 november 2020 tot en met 11 mei 2021 niet meer. Op dat moment verbleef zij namelijk langer dan vier weken in het buitenland en werd zij op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw uitgesloten van het recht op bijstand. Verweerder meent hierbij op goede gronden de vertrekdatum van 21 oktober 2020 niet en de aankomstdag van 11 mei 2021 in Nederland wel tot het verblijf in het buitenland te hebben gerekend, zodat het recht op bijstand terecht is herzien en teruggevorderd over de periode van 18 november 2020 tot en met 11 mei 2021. Volgens verweerder werd eiseres ook tijdens periode 2 terecht op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw uitgesloten van het recht op bijstand, omdat zij in periode 1 al vier weken in 2021 in het buitenland verbleef. Verweerder ziet bevestiging voor dit standpunt in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2023, rechtsoverweging 4.5.
Door de schending van de inlichtingenplicht was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden de bijstand van eiseres voor de periodes waarin zij was uitgesloten van recht op bijstand, naar nihil te herzien en van haar op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw, de te veel betaalde bijstand terug te vorderen.
Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er dringende redenen waren om in afwijking van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw toch bijstand toe te kennen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw.
Het standpunt van eiseres in beroep
3. Eiseres stelt zich in haar beroepschrift op het standpunt dat zij wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, eerste lid, van de Pw, zodat de bijstand ten onrechte niet is voortgezet tijdens haar verblijf in het buitenland in de periodes 1 en 2.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is alleen nog of verweerder van herziening en terugvordering had moeten afzien en op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw bijstand aan eiseres had moeten verlenen wegens zeer dringende redenen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw doen zich alleen voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Het ligt op de weg van degene die zich op dit artikel beroept, om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de door verweerder aangehaalde uitspraken van de Raad van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028, 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808, 11 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1366, 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3937 en 13 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2031.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aan die criteria voldeed.
6.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat geen sprake was van een acute noodsituatie, zodat alleen al daarom bijstandsverlening op grond van artikel 16, eerste lid, niet aan de orde was. Er is in het bestreden besluit overwogen dat eiseres voor haar beroep op dit artikel heeft aangevoerd dat het te lange verblijf in het buitenland was te wijten aan haar persoonlijke (financiële) omstandigheden en ziekte.
De rechtbank begrijpt dit aldus, dat verweerder hiermee verwijst naar wat eiseres heeft aangevoerd in bezwaar over spanningsklachten als gevolg van problemen met haar ex-man en als gevolg van schulden die zouden zijn ontstaan doordat haar werkgever haar loon tijdens ziekte niet volledig doorbetaalde en de uitkering via het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) pas laat werd toegekend, waarna zij naar Bosnië is vertrokken om steun te zoeken bij haar moeder. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad met een acute noodsituatie wordt bedoeld een situatie die acuut levensbedreigend is of acuut blijvende, ernstige psychische dan wel lichamelijke schade tot gevolg heeft. Uit wat eiseres heeft aangevoerd, blijkt niet van een dergelijke situatie, aldus verweerder in het bestreden besluit. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
6.2.
Eiseres heeft in beroep geen andere omstandigheden aangevoerd dan die waarop zij eerder in bezwaar al wees, zodat de rechtbank voor de beoordeling daarvan verwijst naar wat onder 6.1. is overwogen.
6.3.
De rechtbank onderschrijft verder nog het standpunt van verweerder ter zitting dat daarnaast evenmin is gebleken dat het verlenen van bijstand in dit geval onvermijdelijk was. Eiseres is namelijk in de betrokken periode steeds een uitkering van het Uwv blijven ontvangen, waarop de bijstand slecht een gering deel ter aanvulling was, terwijl eiseres voor zover bekend kosteloos verblijf had bij haar moeder.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft dus terecht de bijstandsuitkering van eiseres herzien en de teveel betaalde uitkering teruggevorderd. Het beroep is daarom ongegrond. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug en ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.