ECLI:NL:RBROT:2023:8800
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 15 mei 2021, bedroeg in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor de naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 22 juni 2023 was de gemachtigde van eiser aanwezig, evenals de gemachtigden van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek niet gesloten en verweerder kreeg de gelegenheid om aanvullende stukken in te dienen. Na ontvangst van deze stukken op 2 augustus 2023, hebben beide partijen toestemming gegeven voor uitspraak zonder nadere zitting. De rechtbank heeft op 8 augustus 2023 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser zijn auto had geparkeerd om een passagier op te halen, maar dat hij niet kon aantonen dat er sprake was van 'onmiddellijk in- en uitstappen'. De rechtbank oordeelde dat het stilstaan van de auto voor het ophalen van een passagier niet onder de uitzondering van het parkeren valt, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser heeft ook een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met twee maanden was overschreden en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 50,- als immateriële schadevergoeding, evenals de proceskosten van € 418,50.